Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

wekken voor wat de ouders van leerlingen, die het onderwijs op de openbare school volgden, heilig was.

Mr. Groen van Prinsterer was er dan ook tenvoUe van overtuigd, dat het bijzonder onderwijs wel degelijk door overheids-en partikviliere instanties op alle mogelijke manier gedwarsboomd werd gevoegd bij de overmacht, kwam dit voortdurend duidelijk tot uiting. Wij wezen reeds op wat door hem in de Tweede Kamer werd gezegd bij gelegenheid van de behandeling van het konceptantwoord op de troonrede, waarbij hem door minister Thorbecke om feiten was gevraagd. Bij een latere gelegenheid, namelijk toen de begroting van Binnenlandse Zaken op 20 november 1862 in openbare behandeling kwEtm, diende Groen minister Thorbecke hierop van antwoord. Komende tot de bespreking van het lager onderwijs, wees hij er die de betrekking op de schatkist reeds aan het openbaar onderwijs gaf.

Vervolgens maakte Groen enkele opmerkingen over de kwesties van kosteloos onderwijs en de vaccinatie, waaromtrent minister Thorbecke had gezegd, dat hij hiertegenover wegens de autonomie der gemeentebesturen machteloos stond. Groen zei dienaangaande woordelijk: „De minister is, naar hij beweert, tegenover de gemeenteraad machteloos. Autonomie, in al wat lokaal is, heb ik steeds voorgestaan, maar autonomie tegenover de beginselen ener wet of in hetgeen tot rijkspolitie behoort, wordt anarchie!”

Hierna ging Groen in op de passage uit de Memorie van Antwoord, waarin minister Thorbecke opmerkte, dat niemand van hem tegenwerking van het bijzonder onderwijs verwachtte en herhaalde hij, wat hij reeds bij eea voor de een of andere grote schreeuwer die daar zit, de zaak vanzelf in orde komt. Bovendien zou de overheid zich op het standpunt kunnen stellen: goed, wanneer je grond koopt die eventueel bebouwd kan worden, dan zullen wij ook alle ontsluitingskosten op uw rekening stellen. Het moet immers ook niet zó zijn, dat degene die maar brutaalweg gaat spekuleren ten slotte de revenuen daarvan in zijn zak stoppen kan. Neen, ik geloof dat, als wij ons maar op het nuchtere standpunt stellen, dat degene, die de grond bezit hem ook behoort te ontsluiten de kosten daarvan zal hebben te dragen, dan de lust tot spekuleren wel een groot stuk zal verminderen.

Ik heb nog een punt te bespreken m. d. v., in verband met het reglement van orde. U hebt er zelf iets van gezegd, maar ik heb het nog eens nagekeken. Ik geloof dat het wel wenselijk is dat u het reglement van orde nog eens een keer doorziet en eventuele wijzigingen voorstelt. Ik ben bij het uitspreken van mijn rede op mijn plaats blijven staan en er staat in vorige gelegenheid had gezegd, namelijk dat als er over belemmeringen te klagen viel, men de feiten moest noemen, opdat door hem een onderzoek zou kunnen worden ingesteld.

Groen antwoordde hierop, dat hij vroeger reeds niet slechts feiten, maar kategorieën van feiten had ter sprake gebracht; kategorieën, die de minister kon kontroleren wanneer hij slechts gebruik zou willen maken van het recht van enquête. Hierna sprak Groen als volgt: „Voorbeelden van tegenwerping? — V/elnu! Ik wijs op de houding der inspekteurs in officiële stukken; alsof oogluiking gelijk stond met naleving der wet. Ik wijs nogmaals op het laatste regeringsverslag, waarin de toestand der provincie Friesland, waarin het openbaar onderwijs bij uitstek de overhand heeft, het gunstigst genoemd wordt, een uitdrukking daar ingeslopen, zeker tegen de wil van de minister, maar die een geheel systeem van tegenwerking verraadt en een krachtige prikkel ter algemeenmaking van die exceptioneel gimstige toestand bevat. Ik wijs op het voorgeven alsof de bijzondere school ware buiten en tegen de wet; ik vpljs op de dwar ling, waarin te dien opzichte, b.v. ook de voorzitter van de plaatselijke kommissie van onderwijs te Vlissingen verkeerd heeft.

De minister wil feiten; hij gelieve echter in het oog te houden, dat hier, uit de aard der zaak, de ergste tegenwerking, en die voor niemand een geheim is, dikwerf niet vatbaar is voor bewijs, dik werf, in het intentionele (intentie betekent bedoeling, oogmerk), niet kan worden gekonstateerd. Het feit wordt gepleegd en de bedoeling ontkend. Dit verschijnsel is met de natuur van zijdelingse tegenwerking in verband”.

Hierna ging Groen over tot noe­ men van een drietal gevallen, zoals er voorgekomen waren, welke de tegenwerking, die het bijzonder onderwijs te verduren had, moesten illustreren. Doch hierover D.V. in het vervolg.

(wordt vervolgd.) artikel 19 uitdrukkelijk dat wij van onze plaatsen moeten spreken. Welnu, dan mogen wij niet aan de katheder gaan staan. Ook dat zal eens bekeken moeten worden naar het mij voorkomt.

In de tweede plaats heb ik in het reglement van orde gemist een bepaling dat de redevoeringen tot de voorzitter gericht moeten zijn. Ik dacht dat die er vroeger wel in gestaan heeft en het is ook overeenkomstig een goede orde van vergaderen dat dit gebeurt, doch ik heb het er uitdrukkelijk niet in kunnen vinden. Misschien heb ik haar over het hoofd gezien, maar ik geloof dat dat zeer noodzakelijk is, ook in het belang van de orde, alhoewel ik daarnaast dan toch weer een bepaling zou willen stellen, dat u daarvan uitgezonderd zijt, omdat u anders, wanneer u zelf zoudt willen spreken, genoodzaakt zoudt zijn het voorzitterschap aan een ander over te dragen en dat zou ik nu juist weer niet goed vinden. Ik zou daar dus de uitzondering voor willen maken door een regeling te stellen, dat u vrij kunt spreken, zonder het voorzitterschap over te dragen.

Wat de volgorde van de sprekers aangaant, m.d.v., is het de laatste tijd gewoonte geworden dat de voorzitters van de grootste frakties eerst het woord voeren naar gelang de grootte hunner frakties, vooral bij de behandeling van de begroting, en dat de kleinere frakties pas later aan de beurt komen. Ik dacht eigenlijk dat het een betere manier zou zijn — het is misschien moeilijk voor mij om er over te spreken — om, zoals in andere plaatsen wel de gewoonte is, eerst de z.g. oppositie het woord te laten voeren, degenen die niet in het kollege van Ged. Staten vertegenwoordigd zijn. Dan zouden in dit geval de kleine partijen eerst eens aan bod komen, maar u zult misschien wel op de een of andere manier een regeling er voor kunnen vinden. Ook vind ik het overigens onjuist dat steeds weer precies dezelfde volgorde aangehouden wordt, want dat kan inderdaad wel eens moeilijkheden berokkenen aan degenen die achterop komen.

De heer Van Oorschot: Welke? De heer Kodde: Er wordt mij gevraagd, m. d. V.: welke? Och, er is ook nog het gezegde van „gras Toor iemands voeten wegmaaien" en dat is nooit plezierig.

Mijnheer de Voorzitter! Ik geloof, dat ik het hierbij wel laten kan. Nogmaals wil ik er bij uw kollege op aandringen, naar aanleiding van hetgeen hier naar voren gebracht is ten opzichte van onze ongerustheid, van onze teleurstelling ter zake van de medewerking van de rijksoverheid, om te trachten ter plaatse waar dat nodig is zoveel mogelijk propaganda te maken met de gunstige ligging van Zeeland voor bepaalde bedrijven, met de gimstige omstandigheid bovendien, dat onze Zeeuwse bevolking toch nog altijd een trouwe, werkzame bevolking is, waarmede ook inderdaad door een ondernemer te werken zal zijn. Ik dank u zeer. De heer Kodde: Mijnheer de voorzitter ! Ik had enige hoop, dat het geachte lid van Gedeputeerde Staten mij zou toezeggen, dat het kollege de kwestie van de aanleg van de rondweg bij Zoutelande nog eens zou bezien. Blijft het kollege op zijn standpunt staan, dan weet ik eigenlijk niet goed v/at ik moet doen en ik zou dan wel eens de neiging kunnen krijgen, voor te stellen een bepaalde post van de begroting met ƒ1, — te verminderen, want ik vind de aanleg van deze v/eg onverantwoordelijk.

Ik mag misschien ook nog even een ander punt aanroeren. De heer Van Poelje heeft op een gegeven ogenblik gezegd, dat hij zijn persoonlijke mening gaf. Ik vind dat eigenlijk gezegd enigszins bedenkelijk. Nu zou de fout ook bij mij kunnen liggen, maar ik meen, dat wij hieruit toch moeten konkluderen dat de schriftelijke behandeling toch van veel belang is.

Het kollege kan zich niet beraden over vragen, wanneer deze niet tevoren zijn gesteld en ik meen, dat wij als Staten recht hebben op een antwoord, al wordt dit door één lid of door meerdere leden van het kollege gegeven, dat namens het kollege wordt verstrekt. Wij staan immers niet tegenover een lid van gedeputeerde staten, maar wij staan tegenover het kollege. Doch dan moeten wij er voor zorgen dat het kollege door de schriftelijke behandeling weet waarover het gaat. De problemen nu die tegenwoordig aan de orde zijn vooral, zijn zodanig ingewikkeld, dat het kollege zeer zeker tijd moet hebben om zich daarover te beraden. Ik dank u.

Bij een voorstel van Gedeputeerde Staten van Zeeland om afwijzend te beschikken op een verzoek van de federatie van verpleeginrichtingen voor langdurige zieken om een bijdrage, sprak de heer Kodde als volgt en repliceerde hij, na het antwoord van Ged. Staten, zoals daarna is vermeld.

Mijnheer de voorzitter!

Na het uitvoerige en goed gedokumenteerde pleidooi van de vorige spreker is het voor mij niet nodig nog diep op deze zaak in te gaan. Ook mij heeft het getroffen, dat Gedeputeerde Staten afwijzend tegenover dit verzoek staan en ik meen, dat de grond voor die afwijzing gelegen is in het feit, dat men hier te doen heeft met een landelijke instelling. Terecht is door de vorige spreker naar voren gebracht, dat ook andere landelijke organisaties door de provincie worden gesteund. Gedeputeerde Staten zeggen, dat dat al geruime tijd geleden is, maar ik geloof, dat het nog niet zoveel jaren geleden is, dat wij een landelijke organisatie hebben gesteund en ik verneem dus, dat dit argument van Gedeputeerde Staten niet sterk is. Ik zou haast zeggen, dat hier een inkonsekwentie moet worden gekonstateerd. Gedeputeerde Staten geven toe, dat dit een zeer nuttige instelling is, maar aan een dergelijke uitspraak heeft men niet veel, want men kan prijzen zoveel men wü en ten slotte zeggen: „Ga heen en wordt warm." Ik zou het dan ook op prijs stellen indien Gedeputeerde Staten deze zaak nog eens grondig zouden willen bezien.

Nu volgt misschien dan ook het financiële. Inderdaad, er zijn altijd financiële gevolgen aan verbonden wanneer men subsidies geeft, maar het lijkt mij toch toe. dat er wel een mogelijkheid zou zijn om aan minder nuttige instellingen de subsidie te onthouden en die waarvan thans sprake is toe te kennen. Er worden op het ogenblik subsidies gegeven en in de provinciale begroting voorgesteld die niet zo belangrijk zijn m.i. Er ligt zelfs nog weer een voorstel om een bijdrage te verstrekken waartegen ik mij wel wil verzetten.

Zouden wij dit bedrag aan de federatie geven, dan geloof ik dat zij daarmede het toekomend deel zou ontvangen. Ik zou daarbij willen opmerken dat er voldoende bev/ijzen van geleverd zijn dat het werk van deze federatie nuttig is. Ikzelf heb met dit werk, waarover de heer Stemerding sprak, tamelijk van dichtbij kennis gemaakt. Ik weet wel, dat het moeilijk was om te beginnen, maar daarom temeer moeten wij u verzoeken het-werk dat er nu door gedaan wordt te steunen. Zij kan immers landelijk deze zaak bekijken en adviezen geven waardoor tot een goedkopere en betere inrichting van dit soort verpleeginrichtingen kan worden gekomen, alsmede tot een betere verzorging van degenen, die zo ver zijn dat ze daarin moeten worden opgenomen.

Maakt men daarmee van nabij kennis, dan konstateert men de noodzakelijkheid deze verzorging zo goed mogelijk te doen zijn, want het gaat daarbij toch maar niet zoals het helaas wel eens gebeurt, om een opberging van de betrokkenen. Neen, mijnheer de voorzitter, er wordt thans zoveel mogelijk naar gestreefd om de verpleegden nog te aktiveren, nog deel te doen nemen zelfs aan het leven ook al zijn zij dan misschien zo ver gevorderd, dat zij in een inrichting moeten verblijven om verpleegd te worden. Ik zal het zeer op prijs stellen wanneer Gedeputeerde Staten nog eens ernstig willen overwegen of hieraan niet gedaan kan worden. Ik dank u.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1960

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1960

De Banier | 8 Pagina's