Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Provinciale Staten van Zeeland

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Provinciale Staten van Zeeland

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rede van de heer D. Kodde

Omdat het antwoord dat hij ontving hem niet bevredigde, sprak de heer Kodde, met verlof in derde instantie, nog het volgende:

Mijnheer de voorzitter! Ik zal op de zaak zelf niet meer ingaan. Het komt mij voor dat wij wel in een zeer bijzondere omstandigheid verkeren nu het geachte lid van Ged. Staten het volkomen met ons eens is, maar wij komen toch tot een andere konklusie en daar staan wij wel enigszins vreemd tegenover. Daarom ga ik er maar verder niet op in. Ik geloof evenwel dat het niet alleen nuttig is dat wij stemming vragen, maar zou ook gaarne zien dat er een voorstel uit de Staten kwam, want wanneer dat er niet ligt varen wij eigenlijk weer in de mist.

De opmerking is nog gemaakt dat wij, dit toestaande, een heel rijtje aanvragen zullen krijgen. Daaromtrent ben ik het volkomen met vorige spreker eens, die terecht gezegd heeft, dat wij er ook nog zijn. De Staten zullen dan immers moeten beslissen wat zij daarvan wensen te aanvaarden ja dan neen.

De juistheid van de gedachte, dat er de laatste jaren niets gedaan zou zijn, moet ik ook betwijfelen. Ik weet niet wat men met die laatste jaren bedoelt, maar wanneer ik het lijstje naga, dan zie ik hier b.v. een besluit van 9 januari 1957 over de Stichting Normalisatie-Nederland. Ik meen dat dat toch ook een landelijke organisatie is en het daaromtrent genomen besluit dateert toch niet van zoveel jaren geleden. Ik geloof niet, mijnheer de voorzitter, dat wij deze lijn inderdaad kunnen vasthouden. Het kan prachtig zijn om het standpunt in te nemen dat wij alleen maar iets doen voor wat in Zeeland bestaat, maar er zullen toch altijd organisaties zijn, die zodanig overkoe­ pelend werken, dat ook Zeeland daarvan nut heeft.

Uiteraard zullen wij steeds de vraag moeten beoordelen of een bepaald soort arbeid nuttig is voor Zeeland, maar dat nut is hier toch kennelijk wel bewezen, Dat nut wordt zelfs ook door Ged. Staten erkend. Waarom zouden wij dus in dit geval niet een be dragje geven? Er is vanmorgen wel gezegd — ik zal er niet al te diep op ingaan, maar de heer Van Oorschot lokt mij altijd uit mijn tent — dat het een individuele beoordeling is wanneer wij eventuele subsidies zouden afwijzen, maar ik vraag mij toch af hoe de heer Van Oorschot dan oordeelt. Ik dacht, dat dat ook een indi\iduele beoordeling was. Iets anders is het dat er misschien een andere grondslag onder, een andere gedachte achter schuilt, maar het zal toch wel altijd iets persoonlijks blijven, hoezeer c onze beginselen daarbij wel een woordje zullen meespreken en it begrijp zeer wel dat wij, wanneer het over de beginselen gaat, wel eens een keer tegenover elkaar zullen komen te staan. Helaas volgt de heer Van Oorschot mij daarin nog niet. Ik dank u.

Vaststelling plan voor een geldlening van ten hoogste vijf mil' .ioen gulden ten laste van df provincie Zeeland voor de wegeft Zijn rede en repliekrede laten wij hier volgen.

De heer Kodde. Mijnheer de voorzitter! Het spijt mij dat Ged Staten een zo weinig uitvoerig antwoord op het Algemeen Verslag hebben gegeven. Gevraagd '3 om een plan van v/egen enz. ove: te leggen en nu hebben wij een opsomming gekregen van de al' gemene kosten, alsmede van verschillende eilanden, waarop die wegen nodig zullen zijn waarvoor die bedragen besteeö Zullen worden, maar de bedoeling van de vragensteller was toch wel 001 meer te worden ingelicht met betrekking tot de vraag welke wegen het zou betreffen en hoe het ten slotte zal staan met de kosten van onderhoud en met de kosten die verder voortvloeien uit het dabben van die wegen, alsook met de algemene financiering. Ik nu meen dat het college er niet in geslaagd is om althans mij persoonlijk daarin een inzicht te geven.

Ik weet, mijnheer de voorzitter, dat dit voorstel uit een oogpimt van de kosten getuigt van voorïichtigheid. Men zal zeker meer ten koste moeten leggen aan verbetering van de wegen dan op het ogenblik gevraagd wordt te lenen, maar wij hebben in het voorstel dat zoeven besproken is, kunnen vernemen, dat er wel enige voorzichtigheid nodig is ten opzichte van de financiering, want het zou wel eens kunnen zijn, dat wij in het verleden plannen hebben gemaakt, die in het beden moeilijk tot uitvoering te brengen zijn.

Nu weet ik wel, dat wij als mens niet in de toekomst kunnen kijken, maar er is toch wel een gezegde, dat regeren is vooruitzien en in dit verband vraag ik mij af, of misschien zo niet hier, dan toch wel op een andere plaats, voldoende vooruitgezien is.

Mijnheer de voorzitter. Ik zal daar nu niet verder op ingaan. Het is misschien nog wel eens mogelijk dat op een andere plaats te doen, maar ik zou het toch wel op prijs stellen, warmeer ged. staten ons meer inlichtingen geven over de vraag, welke wegen men urgent acht. De staten zullen ten slotte moeten kunnen bezien welke wegen door deze gelden, die wij nu beschikbaar gaan stellen, zullen worden verbeterd. Ik meen, dat 't noodzakelijk is daarbij enige soberheid te betrachten. Een voorstander zijnde van goede verbindingswegen, ik, dat wij zeer zeker altijd zullen moeten beginnen met die wegen, die noodzakelijk zijn en ik meen te mogen betwijfelen of dat wel altijd gedaan wordt.

Er worden m.i. wel eens wegen aangelegd, waarvan de noodzakelijkheid niet direkt gebleken is. Nu kan men wel zeggen, dat er een provinciaal wegenplan is en een sekundair wegenplan, maar die plannen zijn tamelijk vaag. In grote lijnen staan daar de verbindingen op, maar het is voor de staten niet mogelijk de details te beschouwen. Ik zou het daarom zeer op prijs stellen, mijnheer de voorzitter, alvorens uw college te machtigen ƒ 5 miljoen te lenen, daarvan iets meer te vernemen.

Het zou wenselijk zijn, dat het college op het ogenblik nog niet zou vragen dit besluit te nemen, doch als het aan de staten eerst de plannen zou overleggen. Nu vrees ik wel, dat er van de zijde van het college — althans na hetgeen ik beluisterd heb van de spreker uit het college die zoeven aan het woord was — wel enig verschil van mening kan zijn. Ik heb zoiets gehoord van een bestuurlijk college, maar ik meen , toch, dat de staten het bestuur ( van de provincie zijn en dat u de uitvoering hebt.

Ik meen dus dat de Staten, alvorens te kunnen beslissen om geld te geven, toch ook wel ziülen moeten weten waarover het gaat. Men kan de uitvoering uiteraard tamelijk ruim opvatten, maar ik zou het toch zeer op prijs stellen, warmeer de staten nader werden ingelicht en dat wij ook zouden horen welke wegen men zal gaan verbeteren. Ik denk dan in de eerste plaats aan de wegen die de verbindingen gaan vormen waarover wij zoeven hebben horen spreken. Die zijn zeer urgent en ik zou het zeer op prijs stellen, indien men minder urgente gevallen maar zou nalaten en dat men eens ter dege zou gaan onderzoeken wat eventueel kan worden nagelaten, opdat wij onze algemene fianciering niet in gevaar brengen.

Er staat toch ook uitdrukkelijk, dat de rente en de aflossing zal worden betaald uit hetgeen verkregen wordt uit de motorrijtuigenbelasting en verder uit de provinciale middelen. Wanneer wij echter verder gaan, zouden die provinciale m-iddelen wel eens zodanig belast kunnen worden, dat wij andere zeer noodzakelijke voorzieningen zouden moeten nalaten. Daarom zou ik het zeer op prijs stellen er precies over te worden ingelicht wat m.en met deze ƒ 5 miljoen wil gaan doen.

Mijnheer de voorzitter!

Ik kan mij wel aansluiten bij de gedachte van de vorige spreker, de heer Vercauteren. Ook ik geloof inderdaad dat het noodzakelijk is dat het plan op zeer korte termijn wordt bezien in verband met de wijzigingen die toch zeer zeker in onze provincie ten opzichte van het verkeer door de mtvoering van de Deltawerken te wachten zijn.

Wanneer hier nu gezegd wordt — en ik zou willen vragen of ik het college daaraan mag binden — dat men deze ƒ 5.000.000, — besteden zal om deze wegen aan te leggen, dan heb ik geen bezwaar. maar ik zou deze binding wel graag verzekerd zien. Ik meen dat ik in het praktische leven wel iets weet van de moeilijkheden verbonden aan onderhandelingen over verbeteringen van wegen en ik begrijp ook best dat het college daar enige tijd voor nodig heeft.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 oktober 1960

De Banier | 8 Pagina's

Uit de Provinciale Staten van Zeeland

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 oktober 1960

De Banier | 8 Pagina's