Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Provinciale Staten van Zeeland

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Provinciale Staten van Zeeland

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

(vervolg)

Ook kan ik mij zeer wel indenken dat het soms iets langer duurt dan men verwacht, maar ik zou Ged. Staten dan toch de raad willen geven om met de onderhandelingen te beginnen en om bij de begroting de plannen over te leggen hoe ver de onderhandelingen ongeveer zijn gevorderd.

Begint men namelijk eerst met het overleggen van plannen en men gaat dan nog eens onderhandelen dan kan dat ontegenzeglijk wel tot enige stagnatie aanleiding geven. Ik heb zostraks reeds gezegd: Regeren is vooruitzien. Ik meen, dat het college zeer zeker geen machtiging van de Staten nodig heeft om tevoren te gaan overleggen over de vraag wat nodig is. Ik zie dat wel degelijk als een taak van het college. Daarbij zal het moeten trachten met de belanghebbenden tot overeenstemming te komen.

Gezegd is, meen ik, door de heer Philipse — en daaromtrent zou ik toch ook graag eigenlijk nog een positiever toezegging hebben — dat getracht zal worden om bij de begroting de plannen over te leggen. Nu kan dat „trachten" zoveel irihouden. Ik heb indertijd wel eens iemand bij mij gehad, die het in een andere taal uit­ drukte en zeide: „Waar een wil is, is een weg". Ik heb daarop geantwoord, dat dat niet altijd opgaat en bovendien is daar nog de vraag hoe sterk die wil wel aanwezig is. Uit dien hoofde zou ik dit gaarne, mijnheer de voorzitter, wat positiever gesteld zien en zou het mij verheugen als ik de toezegging mocht ontvangen, dat men niet aan allerhande dingen zal beginnen zonder dat de Staten voldoende zijn ingelicht.

Ik onderschrijf dus de gedachte, van de heer Vercauteren, dat het gewenst moet worden geacht om het plan helemaal te bezien. Voorts zou ik graag hebben dat u deze ƒ 5.000.000, — alleen zult besteden voor de wegen die noodzakelijk worden door de uitvoering van de Deltawerken en dat dan verder de plannen bij de begroting aan de Staten zullen worden voorgelegd. Ik dank u.

De behandeling van een voorstel van Gedeputeerde Staten om beplanting van zogenaamde waterkerende dijken en binnendijken tegen te gaan.

Bij deze behandeling sprak de heer Kodde het navolgende:

Mijriheer de Voorzitter! Overwegende dat het niet de mens is, die bepalen kan en bepalen zal waaraan onze veiligheid verbonden is, stel ik mij toch wel op het standpunt, dat wij naar menselijke berekening hebben na te streven hetgeen tot onze veiligheid zal kunnen bijdragen. Bij mij is nu toch wel de vraag gerezen, naar aanleiding van hetgeen door het kollege thans wordt voorgesteld, of het bepaalde in artikel 2 noodzakelijk is.

Bestaat er een noodzaak om beplanting te weren, dan meen ik dat wij dat moeten doen, maar er is terecht reeds door de vorige spreker op gewezen, dat hier een voorbehoud wordt gemaakt met betrekking tot het zakelijk recht. Door één van de andere leden is weer gezegd, dat het recht van beplanting enigszins twijfelachtig is. Het schijnt juridisch niet vast te staan. Ik weet het niet, mijnheer de voorzitter, maar dan doen zich hierbij dan toch wel uiterst moeilijke punten voor. Zou men echter uit een oogpunt van veiligheid van oordeel zijn dat het noodzakelijk is de beplanting te weren, dan meen ik dat wij die beplanting alleen niet zullen moeten toelaten, maar ook inderdaad zullen moeten weren, al behoeft dit niet in te houden dat wij de zaak maar zonder meer gaan omhakken. Is er in deze evenwel sprake van een recht, dan zal dat recht inderdaad erkend moeten worden en zal een zekere onteigening moeten plaats hebben of een schadevergoeding moeten worden toegekend. Op deze wijze meen ik dat één en ander zal moeten worden geregeld.

Niettemin rijst de vraag of het misschien niet mogelijk is om toch nog enige beplanting toe te laten. Ik zelf heb geen ervaring te dien opzichte, maar ik heb wel eens horen verluiden dat bij de ramp van 1953 wel gebleken is dat daar waar hoge bomen stonden, die veel wind vangen, deze omvielen, doch dat juist het struikgewas zelfs tot versterking van de dijken aanleiding zou kunnen geven. Kan er misschien in die richting iets gedaan worden, waardoor toch nog enige beplanting mogelijk zou worden gemaakt? Ik denk hierbij niet alleen aan de noodzakelijkheid om de eigenaren te laten wat mogelijk is, maar het komt mij voor dat wij mede oog behoren te hebben voor de aankleding van ons landschap. Zeeland is immers in dat opzicht toch al arm en wanneer wij de nieuwe aanplantingen zien in de gebieden die in 1953 door het water geteisterd zijn, dan mogen wij toch wel zeggen dat deze zeer zeker het landschap sieren. Ik zou het buitengewoon op prijs stellen wanneer dergelijke mogelijkheden behouden bleven.

Ik weet niet, mijnheer de voorzit­ter, of het uw bedoeling is ons straks nog uitvoerig gelegenheid te geven van gedachtenwisseling bij de artikelen, maar ik wil er thans wel alreeds op wijzen dat in artikel 3 iets bepaald is over de binnendijk. Nu heb ik in het Algemeen Verslag gelezen dat een lid van Ged. Staten in de afdelingen iets over de aanwijzing van die binnendijken gezegd heeft. In het voorstel staat dat Ged. Staten beplanting kunnen toelaten daar waar dit naar hun oordeel mogelijk is, maar ik heb in het Reglement geen bepaling kunnen vinden, op grond waarvan Ged. Sta­ ten binnendijken kunnen aanwijzen. Ik zou graag willen weten op welke bepalingen dit gebaseerd is.

Bovendien rijst de vraag, al weet ik wel dat dit enigszins buiten dit verband staat, of wat een lid van Ged. Staten in een afdeling zegt, beschouwd dient te worden als een uitspraak van het kollege, ja dan neen. Het komt mij voor dat wij er ons wel eens over zullen moeten gaan beraden of wij in de wijze van behandeling in de afdelingen geen wijziging moeten gaan aanbrengen. Wij behoren toch zeker in de afdelingen geen verkorte diskussie te krijgen van hetgeen later in het openbaar plaats vindt. Wij dienen de afdelingsvergaderingen te houden om de ons voorgelegde voorstellen te onderzoeken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1960

De Banier | 8 Pagina's

Uit de Provinciale Staten van Zeeland

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1960

De Banier | 8 Pagina's