Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting Binnenlandse Zaken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting Binnenlandse Zaken

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Repliekrede von de heer Kodde

Nadat alle sprekers, die zich voor het eerste gedeelte van bovengenoemde begroting hadden opgegeven, het woord hadden gevoerd, kreeg minister Toxopeüs gelegenheid de sprekers te beantwoorden. Uit zijn rede bleek wel zeer duidelijk, dat men zich van het decentralisatiebeleid, dit wil zeggen het beleid, waarbij taken van het Rijk naar de gemeenten worden overgebracht, niet al te grote resultaten moet verwachten. Ten aanzien van de financiële verhouding tussen rijk en gemeenten verklaarde de minister zich bereid de nieuwe regeling, welke nog door de Kamer in het openbaar behandeld moet worden, zo spoedig mogelijk haar beslag te doen krijgen. Dat de kwestie van de verschrijvingen, zoals die in de gemeente Goes plaats vond, in de rede van de minister een belangrijke plaats innam, is te begrijpen. Onder verschrijvingen verstaat men namelijk het boeken van posten op verkeerde rekeningen. Dit vond plaats door tekorten op het ene begrotingshoofdstuk te dekken door middelen van andere nog niet uitgeputte begrotingshoofdstukken, waardoor het indienen van een aanvullende begroting achterwege gelaten kon worden. Een dergelijke methode is vanzelfsprekend zeer af te keuren, gelijk dit ook door de heer Kodde in zijn rede, die de vorige week in „De Banier" voorkwam, werd gedaan. Zij kan zelfs het ontslag van een burgemeester tengevolge hebben, zoals dit te Goes het geval was. Dit is inderdaad een ingrijpende maatregel. Hoewel de minister niet anders kon doen, valt het echter niet te ontkennen, dat er aan de kontrole toch wel het één en ander ontbroken heeft, gelijk door de heren Kodde, Franssen en Scheps werd opgemerkt. De minister deed dan ook de toezegging, dat de kwestie van het toezicht door de provinciale besturen door hem in het kabinet ter sprake zal worden gebracht.

Na deze inleiding laten wij thans de rede volgen, welke de heer Kodde bij de replieken hield.

De heer Kodde sprak als volgt:

Mijnheer de voorzitter!

Wat het decentralisatievraagstuk betreft, meende ik uit de memo­ rie van toelichting inderdaad te kunnen lezen, dat er eerder een achteruitgang dan een vooruitgang was, doch door de nadere uiteenzetting van de minister is het mij nu duidelijk geworden wat er wordt bedoeld.

Ik hoop, dat dit door daden zal worden gevolgd. Toch meen ik uit de uiteenzetting van de minister te moeten opmaken, dat ook hij niet zoveel verwachtingen in dit opzicht heeft; zeer zeker zal er geen spoedige oplossing worden gevonden. Daarom wil ik nogmaals er op aandringen, de

lagere besturen

ook financieel de mogelijkheid te laten tot eigen initiatief. De be-, ^ moeüngen van bovenaf mogen" belemmering zijn bij het uitvoeren van wat het lagere bestuur nodig acht.

Mijnheer de voorzitter! De geachte afgevaardigde de heer Franssen zeide bij het punt decentralisatie, dat daarin een streven is waar te nen> en, de afstand tussen bestuurders en bestuurden te verkorten.

Naar ik meen, acht hij het ook nodig, dat die afstand wordt verkort. Verder heeft hij gezegd, dat er gemeenten zijn, waarin geen bestuurskracht is. Hij wees daarbij op het antwoord op vraag 48 inzake het geval-Slenaken, waar in negen maanden geen raadsvergaderingen zijn gehouden. Ik meen, dat dit toch wel meer zijn oorzaak zal vinden in de persoonlijke instelling, en dat is toch zeker geen bewijs.

De heer Franssen (P.v.d.A.): Leest u de memorie van antwoord, mijnheer Kodde; daar staat het in.

De heer Kodde (S.G.P.): Ja, maar over de persoonlijke instelling staat toch niets in de memorie van antwoord?

De heer Franssen (P.v.d.A.): Gebrek aan tijd en gebrek aan mensen.

De heer Kodde (S.G.P.): Al zou dit juist zijn, dan vind ik dit nog geen bewijs in het algemeen. Nu dringt de geachte afgevaardigde, de heer Franssen, aan op het vormen van grote, krachtige gemeenten. Hoe ziet de geachte afgevaardigde dan echter de afstand tot de bestuurderen? Wordt die daardoor korter? Naar mijn mening juist niet. Zit hierin geen tegenstrijdigheid?

Mijn standpunt betreffende de

samenvoeging

van gemeenten is zeer zeker bekend. Het is ook zeker bekend, dat ik de heer Franssen daarin niet kan volgen. Tegen iedere grenskorrektie heb ik geen bezwaar. Wat de samenvoegingen van gemeenten betreft, is mij nog nooit duidelijk gemaakt, dat die in het belang van de ingezetenen zijn. En het gaat toch om het belang van de ingezetenen.

De heer Franssen acht voor de bekwaamheden van de burgemeester ook nodig een demokratische instelling. Naar mijn mening is dit een begrip, dat nog niet zo omlijnd is. Ik ben de mening toegedaan, dat er meer van verwacht mag worden, als de burgemeester de overheid ziet als Gods dienaresse en daarom zijn handelingen toetst aan Gods Woord en zich afhankelijk weet van Zijn leiding en onder het vragen daarvan zijn taak vervult. Zulks sluit een demokratische instelling niet uit, maar een demokratische instelling, zoals de heer Franssen heeft bedoeld, vermoed ik de door mij gevraagde instelling wel ixit te sluiten; die behoeft de door mij gevraagde instelling althans niet in te sluiten.

Wat de wet op de financiële verhouding betreft, de minister heeft aangedrongen op een spoedige behandeling. Ook ik acht een spoedige behandeling gewenst, maar ik zou gaarne, voordat aan die behandeling werd begonnen, in grote lijnen weten wat de wegenfinanciering en het eigen be^ lastinggebied de gemeenten zullen geven. Gaarne werk ik er aan mede, de basis voor de gemeentefinanciën meer gezond te maken, maar ik vraag mij wel af of het mogelijk zal zijn, dat de wegenfinanciering en de opbrengst van de eigen belastingen als het ware boven de uitkeringen, die op grond van de wet op de financiële verhouding worden verkregen, worden gesteld. Ik ben, wanneer dit inderdaad de bedoeling is, wel ongerust, dat het in vele gevallen toch zal leiden tot belastingverhoging en dan niet voor een enkele gemeente, maar in het algemeen. Daarom acht ik een inzicht voornamelijk in de wegenfinanciering zeer zeker nodig. Met betrekking tot het eigen belastinggebied zou ik wel een wat soepeler houding willen aannemen.

Wat de Stichting

West-Noordbrabant

betreft, wil ik wel afwachten het geen de minister ons heeft toegezegd nader te zullen mededelen. Mijn vraag was echter meer in het algemeen, of men eigenlijk deze privaatrechtelijke wijze van samenwerking moet verkiezen boven de publiekrechtelijke, welke in de wet gemeenschappelijke regelingen is neergelegd.

Mijnheer de voorzitter! Ik wil gaarne onderschrijven hetgeen de minister over het algemeen over de burgemeestersbenoemingen heeft gezegd. Uiteraard komt in het openbaar datgene, wat niet goed is. Als het goed gaat, is er geen aandacht en zou het ook niet goed zijn te prijzen, maar er mag ook niet worden gegeneraliseerd, alsof burgemeesters mensen zijn, die er slechts zijn voor zichzelf. Ik vind dat toch ook een verkeerd standpunt. Dat er gebreken kunnen zijn, stem ik gaarne toe. Zij zijn en blijven mensen. Nu doet zich wel de omstandigheid voor, dat er in Zeeland meer dan elders gevallen zijn, waarin het nu juist een beetje wringt, doch ik meen, dat wij bij de behandeling daarvan toch ook de andere gevallen niet mogen vergeten en dat wij nu niet als het ware een zondebok moeten uitkiezen. Wat de

verschrijvingen

betreft, ik ben mèt de minister van mening, dat de oorzaak van verschrijvingen niet alleen in het financiële ligt. De minister heeft eigenlijk gezegd, dat naar zijn mening de oorzaak meer lag in het overschot dan in het tekort, dat er te veel was en dat men daardoor enige ruünte had voor verschrijving. Zo heeft de minister het, naar ik meen, ongeveer gezegd. Dat standpunt kan ik moeilijk onderschrijven. Veel meer acht ik ook dat een teken des tijds, in deze zin, dat er geen oog is voor de plicht om getrouw te zijn in onze arbeid en dat men niet beseft, dat het kwade, al is het voor een mensenoog verborgen, daarmede niet is goed geworden. Reeds in eerste instantie heb ik gezegd, dat, hoewel ik dergelijke handelwijzen zeer laakbaar acht, ik toch meen, dat er ook gelet moet worden op wat tot die handelwijzen aanleiding kan geven. Het is nodig, dat de aanleiding wordt weggenomen, en zij kan worden verminderd door de decentralisatie.

Het tweede gedeelte van de begroting van binnenlandse zaken werd voor een belangrijk deel la beslag genomen door het vraagstuk der politiesalarissen. Over dit vraagstuk is al heel wat te doen geweest. Dat is ook zeer goed te begrijpen. De salarissen der politie zijn toch inderdaad aan de zeer lage kant. Er hebben dan ook in Den Haag drukbezochte vergaderingen plaats gehad, waarin van de zijde der politiedienaren voor hun belangen werd opgekomen. Voorts heeft er herhaaldelijk overleg plaats gehad tussen de minister en vertegenwoordigers der politie, met het uiteindelijk resultaat, dat de minister nieuwe voorstellen bij het overleg heeft ingediend. Daar hierover nog in het overleg met de politievertegenwoordigers onderhandeld moet worden, kon de minister over deze voorstellen geen andere mededelingen doen. Ten aanzien van de salarissen der kleuterleidsters en het verplegend personeel zegde de minister toe, dat deze in elk geval nog vóór 1 januari 1962 recht getrokken zullen worden.

Wij laten thans de rede volgen, welke de heer Kodde bij het tweede gedeelte dezer begroting uitsprak.

Mijnheer de voorzitter!

Met betrekking tot de openbare orde en veiligheid wil ik enige woorden zeggen over het tekort aan politiepersoneel en de taak van de overheid ten aanzien daarvan. Daarin betrek ik ook de salariëring van de politie. Over de regeling van deze salariëring wil ik echter niet te veel zeggen, want het is mogelijk, dat door het overleg wijzigingen en verbeteringen in uitzicht zijn gekomen. Ik weet echter niet in welke mate en wanneer die verbeteringen zullen ingaan. Daarom meen ik hierover nu niet te moeten spreken. Wel wil ik de minister vragen, de Kamer zo spoedig mogelijk in te lichten. Ook zou ik gaarne willen weten, waarom het zo lang heeft geduurd, eer er enige verbetering in uitzicht kwam. Met de minister acht ik de salariëring niet de enige faktor, die van belang is voor de vraag, op welke wijze gemakkelijker personeel kan worden aangetrokken. Of het niet de belangrijkste is, acht ik echter wel twijfelachtig. Van een

politieman

wordt zeer veel gevraagd. Het is de vraag, of de salariëring daarmee in overeenstemming zal worden gebracht. Het is een feit, dat die daarmee niet in overeenstemming is. Het mag toch niet zo zijn, dat met de zware taak geen rekening wordt gehouden en dat het gevaar, aan de uitoefening van de politiedienst verbonden, niet wordt medegerekend. Of wordt gemeend, dat zulks wel wordt opgevangen met wat wij meermalen bij voorkomen van ongelukken lezen: „Verzekering dekt de schade"? Wordt wel gerekend met de plaats, die een politieman in onze samenleving inneemt, waardoor het voor hem toch niet past, door bijverdiensten de inkomsten voor zijn gezin te verkrijgen? Nu wil de minister de dienstuitoefening aantrekkelijker maken. Kan dat? Kan dat werk aantrekkelijk worden gemaakt, want de politie is er om vele onprettige dingen te doen. Hij, de politieman, moet optreden, als er verstoring van de openbare orde is, als de gemoederen warm zijn. Er zijn nog veel andere zaken, die ik hier niet zal noemen, welke een politieman toch maar weer of moet tegengaan of onderzoeken, met al de gevaren daaraan verbonden. De werkgelegenheid in het vrije bedrijf zal van grote invloed zijn op de wervingsmogelijkheden, maar dan zal de bezoldiging zeker niet lager mogen zijn dan daar valt te verdienen, meestal zonder bij nacht en ontij te moeten werken.

Ik heb er begrip voor, dat de regering, bij haar streven om de prijzen en lonen op een bepaald peil te houden, voor moeilijkheden staat, maar dat alles mag toch niet gaan ten koste van dé politieman en ten koste van de openbare veiligheid. De verantwoordelijkheid van de regering is groot en zij ligt op velerlei terrein, maar de regering zal toch zeker er aan hebben te denken, dat zij, als overheid, als

Gods dienaresse,

heeft te waken tegen het kwaad. Dit kan zij niet doen, als haar het personeel daartoe ontbreekt. Het ontbreken kan zijn oorzaak hebben, naast andere, in de te lage salariëring.

In dit verband wil ik ook zeggen, dat het antwoord op vraag 12 inzake de keuring van de films mij niet bevredigt. Is er een kwaad, dan dient de overheid maatregelen te nemen. Van de filmvertoningen gaat een verderfelijke invloed uit, inzonderheid op jeugdige personen.

De minister is wel zeer uitvoerig ingegaan op de vragen, die met betrekking tot de beloning zijn gesteld. Ik zal hierover niet verder spreken. Ik meen, dat voor al het overheidspersoneel geldt wat ook voor een politieman geldt, dat men toch rekening zal moeten houden met de beloning in het vrije bedrijf en dat men daar niet onder kan blijven.

De minister is in het bijzonder ingegaan op de werkklasstfikatie en de prestatiebeloning. Het streven op zich zelf om voor betere prestatie een hogere beloning te geven, kan onze instemming hebben, alhoewel er ook wel een bezwaar is, omdat het niet is uitgesloten, dat over het beter doen verschil van mening kan bestaan. Vooral vrezen wij een meer persoonlijk inzicht van de beoordelaar. Een mens is maar een mens. Gevoeligheden zijn niet uitgesloten. Sympathie en antipathie kunnen een rol gaan spelen. En nu stelt de minister wel, dat zulks onder alle systemen het geval zal zijn of zal kunnen zijn, maar ik vrees, dat deze wijze van beloning toch daartoe wel meer aanleiding kan geven dan een andere, ook al moet de beoordeling met de persoon worden besproken. In dit verband wil ik — ook verleden jaar heb ik dit gedaan — vragen de

gemeenteklassifikatie

spoedig af te schaffen of nader te regelen. Om des tijds wille kan ik daarop nu niet uitvoerig ingaan, maar ik meen, dat er in vele gevallen geen aanleiding meer kan zijn, het leven in de ene gemeente duurder te achten dan in de andere. Er zullen wel verschillen zijn, maar die zullen elkander wel opheffen, v/ant wat in de ene gemeente meer uitgaven eist, zal in een andere weer minder uitgaven eisen en omgekeerd.

Mijnheer de voorzitter. Over de bescherming bevolking zal ik niet veel zeggen. Niet omdat wij deze dienst niet belangrijk achten, maar omdat de tijd mij daarvoor ontbreekt. Daarom wil ik besluiten met de vraag, er vooral zorg voor te dragen, dat de middelen, nodig voor de hulp, als er iets plaats heeft, voldoende verspreid aanwezig zijn, opdat de gemeentebestuurders — de burgemeesters inzonderheid — zullen kunnen handelen.

Bij de replieken maakte de heer Kodde onder meer enkele opmerkingen over de aanpassing der pensioenen aan de A.O.W. Tegen die aanpassing heeft de S.G.P. Kamerfraktie zich van meet af sterk verzet. Ds. Zandt deed dit reeds in 1956 bij de behandeling van het wetsontwerp inzake de A.O.W. en ook daarna werd dit nog meermalen door hem gedaan. Eindelijk is de regering gaan inzien, dat die aanpassing in strijd is met de rechtvaardigheid. Vandaar dat het haar voornemen is die aanpassing geleidelijk te laten vervallen en daartoe te beginnen met het uitbetalen van een voorschot aan de gepensioneerden. Dit is in ieder geval iets, maar dit neemt niet weg, dat het beter ware geweest, wanneer de minister met een voorstel was gekomen om heel die aanpassing ongedaan te maken. Hiermede zullen wij volstaan om thans te laten volgen de

REPLIEKREDE

welke de heer Kodde na het ant> woord van de minister uitsprak.

De minister heeft ons medegedeeld, dat hij verblijd was, in het georganiseerd overleg overeenstemming te hebben bereikt. Hij heeft ook gezegd, dat hij het moeilijk vond en dat hij het ook onjuist achtte mededelingen daaromtrent te doen. Dat kan ik begrijpen. Ik heb echter in eerste instantie gevraagd, aan de Kamer zo spoedig mogelijk mededelingen te doen. Ik meen, dat dit een bUlijke vraag is.

De heer Toxopeüs, minister van binnenlandse zaken: Het staat op de dag van het overleg nog in de courant.

De heer Kodde (S.G.P.): In de tweede plaats heb ik gevraagd waarom het zo lang heeft moeten duren voordat er iets konkreets kwam. Nu heeft de minister gezegd, dat hij zijn standpunt heeft kunnen handhaven en dat er binnen dat standpunt nog ruimte was om iets te doen. Ik begrijp niet waarom men dan eerst moest wachten op het georganiseerd overleg, alvorens

konkrete voorstellen

konden worden gedaan. Ik had verwacht, dat de bewindsman hier met konkrete voorstellen was gekomen. Wij hadden dan daarover kunnen oordelen. Ik had die weg beter gevonden dan de weg, die op het ogenblik is ingeslagen, want wanneer ik hoor, welke lange weg alles nog moet afleggen, dan vrees ik, dat het nog zeer lang zal duren, voor er iets konkreets voor de ambtenaren gereed is.

De heer Smallenbroek (A.R.P.): Had u vroeger in Zoutelande ook een georganiseerd overleg?

De heer Kodde (S.G.P.): In Zoutelande sprak men op de plaatsen, waar het hoorde.

De heer Smallenbroek (A.R.P.): Dan klopt het. De plaats waar wij de salarissen van de politie gaan bespreken, is het georganiseerd overleg en niet de Kamer.

De heer Kodde (S.G.P.): Ik merk wel: het is niet alleen over de vraag, wat noodzakelijk is, dat wij van mening verschillen over de vraag, waar het thuis hoort. Ik zit gaarne op de ene plaats en de heer Smallenbroek zit gaarne op de andere plaats. Ik weet ook niet waar de heer Smallenbroek gaarne henen gaat. Het gaat mij om

daden.

om iets te bereiken voor het personeel en dan meen ik, dat wij toch eigenlijk mogen verwachten, dat de regering, vooral als er nog ruimte is, hier met konkrete voorstellen komt. En dan zeg ik niet, dat men iets in voorbereiding moet nemen, maar dan wil ik iets konkreets. Ik wil ook niet, dat het lang duurt.

Nu heeft de minister ook gezegd, dat er nog gestudeerd wordt of er met toepassing van de trend in het vrije bedrijf, met gelijke toepassing van dezelfde trend als in het vrije bedrijf, nog ruimte is voor het overheidspersoneel. Ik dacht, dt ik het zo vernomen had, maar ik meen, dat die studie niet te lang zal moeten duren. Ik heb wel eens meer hier gezegd, dat ik vrees, dat wij lijden onder perfektionisme. Dat zou ook hier wel eens kuimen zijn en wanneer in de nood bij de ambtenaren moet worden voorzien, dan is het beter onmiddellijk daarin te voorzien. Dan moet men niet zeggen: er moet altijd nog wat bij kurmen.

Ik heb de minister horen zeggen, dat het de bedoeling is om, wanneer

jonge mensen

bij de politie in dienst komen, hen samen met een oudere agent te laten dienst doen. Ik kan dat begrijpen en ik kan het voor een zeker deel aanvaarden, maar toch stel ik mij zelf deze vraag: Wanneer nu de dienst eist, dat twee goed getrainde en goed onderlegde volwassen politiemannen dienst doen, omdat het gevaar groot kan zijn, kan de oudste politieman dan geen moeilijkheden krijgen, warmeer hij met een jongere dienst moet doen? Want ik acht dan de sterkte eigenlijk onvoldoende, al begrijp ik, dat de jongere ook wel goed kan doorgrijpen, maar niet taktisch genoeg kan optreden. Ook dit wil ik onder de aandacht brengen.

Ik kan mij volkomen verenigen met het wat meer ongedaan maken van de aanpassing van de

pensioenen

volgens de A.O.W. Ik heb er wel enig bezwaar tegen, dat men het op deze wijze moet doen. Ik had ook liever gezien, dat wij spoediger dit konkreet hadden kimnen behandelen. Al heb ik geen bezwaar tegen overleg met de kommissie, ik vrees enigszins — op grond van hetgeen ik hier wel eens meer heb vernomen — dat men te veel waarde hecht aan de mening van de kommissie. Ten slotte moet er toch een besluit van de Kamer komen en dat is alleen mogelijk door een konkreet voorstel, dat hier dan in bespreking komt. Maar er kan nood zijn en warmeer de minister op eigen verantwoordelijkheid een voorschot wil geven, dan zal ik mij daartegen niet verzetten, want ik heb het altijd verkeerd geacht, dat die korting er is gekomen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 december 1960

De Banier | 8 Pagina's

Begroting Binnenlandse Zaken

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 december 1960

De Banier | 8 Pagina's