Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Regeringsverklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Regeringsverklaring

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ir. van Dis

Nadat de informateur. Prof. Mr. De Gaay Portman, de vorige week maandagavond aan H.M. de koningin verslag had uitgebracht van zijn onderzoekingen om tot een spoedige oplossing

van de kabinetskrisis te komen, werd de demissionaire ministerpresident, Prof. Dr. De Quay, door Hare Majesteit op de hoogte gesteld van de resultaten van het onderhoud met Prof. De Gaay Fortman. In aansluiting hierop gaf de koningin Prof. De Quay in overweging op de gezamenlijke ontslagaanvrage van de ministers en staatssekretarissen terug te komen, en aangezien Prof. De Quay aan dit verzoek na overleg met de ministers en staatssekretarissen voldeed, was hiermede de kabinetskrisis opgelost.

Het ministerie keerde dus in zijn oude samenstelling terug, en reeds woensdag 4 januari legde de minister-president namens de regering een verklaring af. Hierin gaf de regering eerst een overzicht van wat er in de vergadering van 22 december voorgevallen was, waarbij er aan werd herinnerd, dat de minister van volkshuisvesting en bouwnijverheid. Mr. Van Aartsen, wel bereid was tegemoet te komen aan wat in de motie-Andriessen, doch niet aan wat in de motie- Van Eibergen werd gevraagd, omdat het in laatstgenoemde motie om 5000 woningen meer ging, dan in het regeringsbouwprogramma. Uic de verklaring bleek, dat de regering wat dit betreft, nog steeds op hetzelfde standpunt stond, terwijl zij voorts tegen uiterlijk 1 juni 1961 een nota aankondigde, waarin zij haar standpunt betreffende hetgeen in de motie-Van Eibergen werd gevraagd, namelijk de bouw van 85.000 in plaats van 80.000 woningen nader zal uiteenzetten. Ook verklaarde de regering, dat zij niet zal aarzelen in te grijpen, wanneer in enige sektor van de bouwnijverheid ontsporingen zouden dreigen.

Daar wel te voorzien was, dat de onderscheidene Kamerfrakties zich nader wensten te beraden voor en aleer er over de regeringsverklaring gediskussieerd zou worden, stelde de voorzitter voor de beraadslaging te doen aanvangen op donderdag des middags 1 uur.

Het is te begrijpen, dat er voor deze vergadering zeer grote belangstelling bestond. De publieke en gereserveerde tribunes waren dan ook geheel bezet, terwijl in de loges de informateur Prof. De Gaay Fortman en familieleden van ministers hadden plaats genomen. Behalve de ministerpresident zaten achter de regeringstafel de ministers Van Aartsen, die in de vergadering van 22 december mede namens zijn beide geestverwanten uit het kabinet had verklaard te zullen aftreden als de motie-Van Eibergen werd aangenomen, en ook zelfs als deze zou verworpen worden met medewerking van een belangrijke meerderheid der antirevolutionaire Kamerleden, en voorts Mr. Beerman (justitie), Mr. Cals (onderwijs). Drs. Korthals (verkeer en waterstaat). Als eerste spreker beklom Dr. Bruins Slot, voorzitter der antirevolutionaire Tweede Kamerfraktie, het spreekgestoelte. In een heel korte rede wees hij er op, dat hij hem en zijn fraktie op 22 december geen aanval op het kabinet had voorgezeten. Nadrukkelijk verklaarde hij, dat de A.R. dit kabinet in 1959 gewild hebben, en van meet af aan hebben gehoopt, dat het zou slagen. Hun optreden met de motie-Van Eibergen kwam alleen voort uit het verlangen om meer woningen te laten bouwen dan de regering zich aanvankelijk had voorgesteld. De aangebrachte wijzigingen in het bouwprogramma werden dan ook nu door hem een belangrijke verbetering geacht. Daar voorts het meerdere niet bereikbaar was, moest zijn fraktie wel genoegen nemen met het mindere, zodat hij met zijn politieke vrienden bereid was aan het gewijzigde beleid hun steun te verlenen.

De heer Tilanus (C.H.) was de tweede spreker. Deze maakte het wat langer dan de heer Bruins Slot. Daar ook hij met al zijn fraktiegenoten voor de motie- Van Eibergen gestemd had, kwam hij hierop nog eens terug, verklarende, dat het hem nog steeds onbegrijpelijk voorkwam, waarom de A.R.-bewindslieden en met hen het kabinet in zijn geheel waren afgetreden over een motie van louter zakelijke betekenis, terwijl het kabinet extraparlementair is en dus geen binding heeft met de frakties. Het was ook hem en zijn vrienden er niet om te doen geweest het kabinet ten val te brengen. Hij sprak er echter zijn verheuging over uit, dat het kabinet was teruggekeerd, en gaf voorts te kennen, dat het wondngbouwprogramma thans een belangrijke wijziging had ondergaan. Wel was zijn fraktie nog slechts ten dele bevredigd, omdat zij meent, dat 5000 woningen meer niet te veel gevraagd is. Hij besloot met op te merken, dat de krisis in ieder geval althans dit voordeel heeft opgeleverd, dat de woningbouw er sterk door in de belangstelling was gekomen om daarna de wens, de hoop en het vertrouwen uit te spreken, dat het woningbeleid zonder verdere moeilijkheden zal kimnen worden gevoerd.

Op de heer Tüanus volgde als spreker de heer Burger, de fraktieleider van de P.v.d.A., die in een lang durende rede uitvoerig inging op hetgeen zich rondom het konflikt van 22 december heeft voorgedaan. Met Dr. Drees, zo zei hij onder meer, vond hij de hele krisis maar een rare zaak, raar in zijn ontstaan, raar in zijn oplossing. De ministers hadden eerst ontslag genomen, maar waren als „spijtoptanten" teruggekeerd. Met een zinspeling op de naam van de antirevolutionaire fraktieleider vroeg hij of er nu op de mond van hen, die meer woningen hadden gevraagd, een slot — „al of niet bruin" — was gelegd en alzo „zwijgdwang" hadden aanvaard.

Vervolgens kregen de K.V.P. en de V.V.D. een beurt. Aan het adres van de K.V.P. zeide hij, dat het blijkbaar tegenwoordig zo naar toegaat, dat de regeringsvoomemens eerst aan de K.V.P.fraktie worden bekend gemaakt, waarna deze met een motie komt, in dit geval de motie-Andriessen, waarmede de regering zich dan kan verenigen. De V.V.D., voor wie Prof. Oud als woordvoerder optrad, voegde hij toe, dat deze niets te wensen had. Zij was het van den beginne eens met het bouwprogramma 1961, zoals dit oorspronkelijk luidde. Voorts vond hij het onbegrijpelijk, dat de informateur zijn beperkte opdracht had aanvaard, waardoor de P.v.d.A. bij voorbaat geheel werd uitgesloten. De heer Burger werd hierna op dit punt bestreden door de minister-president, en ook door Prof. Oud, die er aan herinnerde, dat de heer Burger in 1955 hetzelfde had gedaan door het toen bestaande kabinet-Drees te repareren, zonder de V.V.D. er bij te betrekken.

Prof. Oud was van oordeel, dat zowel de A.R. Kamerfraktie, als de A.R. ministers onjuist gehandeld hadden. De laatsten hadden hun portefeuilles niet ter beschikking moeten stellen, de eersten hadden volgens hem hun motie moeten intrekken toen de A.R. bewindslieden verklaard hadden ontslag te zullen nemen. Bij de replieken werd er nog heel wat gebakkeleid, vooral tussen de antirevolutionairen en Prof. Oud. De heer Bruins Slot (A.R.) zei, dat het beter was geweest als op 22 december de vergadering geschorst was, en maakte daarbij Prof. Oud er min of meer een verwijt van, dat deze als verlicht politikus niet op dit ideó gekomen was. Men had dan meer tijd gehad zich over de hele situa^ tie te beraden. Voorts merkte hij aan het adres van Prof. Oud op, dat hij diens tussenkomst niet nodig had om moeilijkheden tussen de A.R. fraktie en de A.R. ministers te helpen wegnemen, evenmin als hij zich zou willen mengen in geschilpunten tussen Prof. Oud en de heren Stikker en Mr. Van Riel. Prof. Oud vroeg hierop in zijn repliek waarom de heer Bruins Slot zo onvriendelijk tegen hem had gedaan, en dit terwijl hij hem had willen behandelen in de stijl van: „Behandel de jongeling Absalom met zachtheid", waarop Prof. Oud door de heer Smallenbroek (A.R.) bij interruptie werd toegevoegd, dat dit te zeggen allesbehalve vriendelijk was. Ook hierna werd Prof. Oud nog herhaalde malen door antirevolutionaire Kamerleden in de rede gevallen. Nadat minister De Quay voor de tweede maal nog heel kort het woord had gevoerd, sloot de voorzitter de diskussie over de regeringsverklaring en kon de behandeling der begroting worden voortgezet. Slechts de heren Andriessen (K.V.P.) en Bommer (P.v.d.A.) vroegen het woord, waarbij zij volstonden met de door hen op 22 december ingediende moties in te trekken. Er waren dus geen stemmingen over moties meer nodig. De begroting zelf werd daarop met algemene stemmen aangenomen. Wij laten thans de rede volgen, welke namens de S.G.P.-fraktie door Ir. Van Dis bij deze gelegenheid werd mtgesproken:

Mijnheer de voorzitter!

Bij de beraadslaging over de regeringsverklaring hebben wij er geen behoefte aan om in den brede in te gaan op de verwikkelingen, welke zijn ontstaan doordat de minister van volkshuisvesting en bouwnijverheid bij de behandeling van de motie-Van Eibergen zich niet beperkte tot de verklaring, dat hij bij aanneming dezer motie niet bereid was deze uit te voeren en ze derhalve naast zich zou neerleggen, maar daaraan nog toevoegde, dat de aanneming er van hem en de beide andere bewindsheden uit het kabinet, noopten hun

portefeuilles

ter beschikking te stellen. Wanneer de minister van volkshuisvesting en bouwnijverheid de zaak niet zo scherp had gesteld, en dus had volstaan met te verklaren, dat hij bij aanneming der motie, deze naast zich zou neerleggen, dan zou er geen kabinetskrisis zijn ontstaan. Ook komt het ons voor, dat er van een kabinetskrisis geen sprake zou zijn geweest, indien de minister van volkshuisvesting en bouwnijverheid namens de regering vóór de indiening van de motie-Andriessen de wijzigingen in zijn begroting had aangebracht, welke hierin thans door hem bij nota van wijzigingen aangebracht zijn. Zoals reeds werd opgemerkt zullen wij op deze en dergelijke kwesties niet verder ingaan en ons thans bepalen bij de desbetreffende wijzigingen. Wij zijn de minister voor deze wijzigingen zeer erkentelijk, daar zij er toch op neerkomen, dat de regering nu voornemens is in 1961 in plaats van 80.000 woningen, zoals eerst door haar was aangekondigd,

82.500 woningen

te bouwen. Het spreekt vanzelf, dat wij, gezien de nog steeds zo grote woningnood, het aantal in 1961 te bouwen woningen, aanmerkelijk hoger zouden willen zien. Jarenlang hebben wij er hier in de Kamer bij de achtereenvolgende regeringen op aangedrongen, dat de bestrijding van de hooggeklommen woningnood veel krachtiger behoorde te worden aangepakt, waarbij wij ook voortdurend bij de regering hebben voorgestaan de partikuliere bouw meer in te schakelen door de partikuliere bouwondernemers niet achter te stellen bij de woningwetbouw, wat in het verleden maar al te zeer plaats vond. Temeer stelde het teleur, dat de regering op haar bouv^rprogramma voor 1961 slechts de bouw van 80.000 woningen had bepaald, omdat er in de laatste jaren een belangrijk

groter aantal

woningen werd gebouwd. Zo omvatte de woningproduktie in 1957 88.400 woningen; in 1958 89.000 woningen; in 1959 83.600 woningen. Wanneer wij voorts in aanmerking nemen, zoals dit van de zijde der aannemers, dus van de kant der bouwondernemers zelf, nog maar zeer onlangs, namelijk kort voor de oplossing van de kabinetskrisis, werd verklaard, dat zij dikwijls gedwongen worden hun personeel aan te houden zonder dat men er voldoende werk voor heeft en dat er gevallen voorkomen, waarbij het bouwvakpersoneel aan fabrieken wordt uitgeleend in afwachting van een premiebeschikking, dan is het zeer goed te begrijpen, dat er ten opzichte van de woningbouw, waar de woningnood 15 jaar na de oorlog nog steeds zo groot is, bij zeer velen een gevoel van

onbehagen

bestaat en dat er ook hier in de Kamer op een versnelling van het bestrijden van het nog steeds zo grote woningtekort wordt aangedrongen.

Dat er ten aanzien van de woningbouw inderdaad onbehagen en ongerustheid bestaat, blijkt behalve uit publikaties in de pers ook wel overduidelijk uit het stuk, dat door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in december 1960 tot de Kamer werd gericht. In dit stuk werd onder meer opgemerkt, dat er in gemeentelijke kringen ongerustheid bestaat uit vrees, dat er niet voldoende woningen met lage huren tot stand zullen komen, voorts vanwege het ontbreken van de zekerheid, dat de woningen terecht zullen komen in die gemeenten, die daaraan het meest behoefte hebben, ten derde uit de bezorgdheid, dat het totale woningbouwprogramma kunstmatig beperkter wordt gehouden dan noodzakelijk zou zijn.

Wij zullen het hierbij laten, mijnheer de voorzitter, doch niet dan er nog eens bij de regering ten sterkste op aan te dringen aan de bestrijding van de woningnood de zo hoog nodige

voorrang

te verlenen en harerzijds alles in het werk te stellen om het aantal te bouwen woningen, in het bijzonder goedkope en tevens goede woningen voor hen, die over lagere inkomens beschikken, sterker op te voeren en ook om tegen de bureaukratische rompslomp, waarover in de kringen der bouwondernemers nog steeds sterk geklaagd wordt. Ingrijpende maatregelen te nemen. Met grote belangstelling wachten wij dan ook de nota af, ten aanzien waarvan de regering in haar gisteren afgelegde verklaring heeft medegedeeld, dat zij voornemens is deze tiiterlijk 1 juni 1961 aan de Kamer voor te leggen en waarin zij van plan is haar standpunt uiteen te zetten inzake de vraag of het aantal van 82.500 te bouwen woningen alsnog tot 85.000 woningen kan worden verhoogd.

Wat ons betreft, zou het ons zeer welkom zijn — en wij bepleiten ook bij de regering het daarheen te sturen — wanneer de regering in haar nota de Kamer zou mededelen, dat zij het aantal te bouwen woningen

boven de 85.000

zal trachten op te voeren. Wij achten dit zelfs noodzakelijk, opdat het woningtekort, waarvan in het verleden, dus door vorige ministers, het beëindigen reeds meermalen in een nabij verschiet werd gesteld, eindelijk eens — en dat wel in de kortst mogelijke tijd — zal worden ingelopen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 januari 1961

De Banier | 8 Pagina's

De Regeringsverklaring

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 januari 1961

De Banier | 8 Pagina's