Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onderwijsbegroting

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onderwijsbegroting

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Kunsten en Wetenschappen

Repliekrede van Ir. van Dis

In de rede, welke de vorige week in „De Banier" voorkwam, werd o.m. melding gemaakt van een boek, dat in opdracht van de minister van onderwijs door een zekere schrijver werd geschreven, het beantwoorden der opmerkingen welke naar aanleiding van deze opdrachtgeving door Ir. v. Dis gemaakt waren, liet de minister over aan de staatssekretaris, Mr. Scholten. Deze zeide onder meer, dat de regering generlei verantwoording voor de inhoud van dit boek heeft. Hiertegen werd aangevoerd, dat, waneer de minister opdracht geeft tot het schrijven van een boek, en daartoe aan de schrijver een bedrag uit de staatskas verstrekt, hij dan het volste recht, ja de plicht heeft om voorwaarden te stellen, onder meer deze voorwaarde, dat de inhoud niet in strijd mag zijn met de goede zeden. Indien een minister ten deze nalatig is, dan is hij wel degelijk verantwoordelijk te stellen voor wat zo'n schrijver produceert. .; .1,

Toen de rede in de Kamer wésrd uitgesproken, hadden wij van de inhoud zeU geen kermis genomen. Van zeer betrouwbare, ütera'-ruiterst deskundige zijde was ons echter medegedeeld, dat de inhoud in hoge mate met de goede zeden in strijd was. Hiervan hebben wij ons korte tijd daarna met eigen ogen kunnen overtuigen uit een recensie van het desbetreffende boek, voorkomend in een weekblad, waarin enkele passages er uit werden vermeld. Deze passages waren gewoonweg schandelijk vanwege de vloeken en de vuile, zedenkwetsende taal. Zulk een van verregaande degeneratie getuigend boek werd dan ge­ schreven in opdracht van de minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen, en betaald met staatsgeld door iemand, die de euvele moed heeft van zichzelf te schrijven: „Ik ben een groot schrijver, daar helpt geen lievemoederen aan".

Dat noemt men tegenwoordig dan „kimst" en zulk een boek werd door kritici hemelhoog geprezen als een werk van Europese allure, als een boek, dat „alles heeft overtroffen wat te onzent na de oorlog aan romankunst het licht heeft gezien".

Zo worden in ons land met behulp van staatsgeld de zeden verdorven en de zielen van hen, die dergelijke boeken lezen, verwoest. Wat moet er worden van de jeugd, die dit soort lektuur in handen krijgt; wat van het volk, dat zich daaraan laaft. Hierop ziende, behoeft het geenszins te verwonderen, dat het verval met reuzenschreden toeneemt, dat aanrandingen en wurgmoor' den zo herhaaldelijk voorkomen, en dat er over de ontspoorde jeugd steen en been wordt geklaagd. Na deze inleiding laten wij thans de repliekrede volgen.

Ir. van Dis sprak als volgt:

Mijnheer de voorzitter. Uit het antwoord van de staatssekretaris is ten overvloede we! weer overduidelijk gebleken, dat de uitgaven ten behoeve van de kunst op deze begroting weer belangrijk hoger zijn dan die voor 1960. De staatssekretaris zeide dienaangaande, dat de uitgaven met 2 miljoen tot 12, 5 miljoen zijn gestegen, een stijging derhalve van 16 pet. En daarbij zal het ook wel niet blijven, wat ook al helder en klaar blijkt uit wat de staatssekretaris in zijn antwoord verder zeide, n.l., dat wij er daarmede nog niet zijn. Na al wat onzerzijds over deze

kunstsubsidies

deze week reeds werd opgemerkt, behoeft het wel geen nader betoog, dat wij ons met het beleid van de regering te dezen niet kunnen verenigen. In de eerste plaats om principiële redenen, daar zeer veel, van wat onder de kunstnibriek valt, de toets van Gods Woord niet kan doorstaan, en voorts, omdat wij het niet verantwoord achten, gelden uit de pubUeke kas, die door de belastingbetalers moeten worden opgebracht, te besteden voor doeleinden, die tot publiek vermaak dienen.

Wat voorts de staatssekretaris opmerkte over het geven van een opdracht aan schrijvers, heeft ons ook nu er niet van kunnen overtuigen, dat de regering geen verantwoordelijkheid zou dragen voor boekwerken, die in opdracht met betaling uit de staatskas worden geproduceerd. Om bij wijze van vergelijking de zaak duidelijk te maken, zou ik willen wijzen op het bekende gezegde, waarin wordt gesproken van de heler en de steler. Brengen wij dit over op de hier in het geding zijnde kwestie, dan staat het voor ons vast, dat de regering in deze wel degelijk verantwoordelijk moet worden gesteld. Wanneer een opdracht wordt verstrekt met gelj uit de publieke kas, dan behoort de regering wel degelijk als eis'" stellen, dat geen boek wordt geschreven, dat uit

zedelijk oogpunt

beslist verderfelijk moet vs^orden genoemd. Bovendien, mijnheer de voorzitter, vragen wij ons af, of het wel op de weg van de regering ligt, opdrachten met betaling uit de staatskas aan schrijvers te verstrekken. Wat ons betreft, moeten wij deze vraag beslist ontkennend beantwoorden. Wanneer men hiermede begint, bestaat voorts het grote gevaar, dat op deze weg steeds verder wordt gegaan. Het zou er dan weleens van kunnen komen, vooral als wij letten op het streven van de staatssekretaris, de uitgaven ten behoeve van de kimst al hoger en hoger op te voeren, dat er binnen afzienbare tijd aan schrijvers staatssteun zal worden verleend in de vorm van stipendia, zoals door de heer Adriaan Morriën reeds werd bepleit, waarbij door hem ook reeds een bedrag werd genoemd, n.l. van ongeveer ƒ 10.000, —. Door andere letterkundigen zijn tegen dit plan wel bezwaren ingebracht, maar zo is het met andere financiële steunverleningen ook wel gegaan. Ook uit het oogpunt van de konsekwenties, waarbij nog te denken valt aan andere soorten kunstenaars, zoals beeldhouwers en kunstschilders, moeten wij ons tegen het verlenen van opdrachten met financiële steun uit 's rijks kas ten sterkste verzetten. Wat tenslotte de

televisieuitzendingen

betreft, mijnheer de voorzitter, is de staatssekretaris met geen enkel woord ingegaan op wat door mij aangaande een tweetal van deze uitzendingen, die verleden jaar plaats vonden, naar voren is gebracht. De staatssekretaris heeft het wel gehad over de vrijheid en over het feit, dat in ons volk grote verscheidenheid van gevoelen bestaat, maar hiermede is niet goed te praten, dat er godslasterlijke en profanerende uitzendingen hebben plaats gehad. Dat dit ongehinderd en ongestraft kon plaats hebben, is wel zeer diep te betreuren. Ook wij staan de .vrijheid voor, n.l. de

vrijheid,

dat ieder voor zichzelf mag denken en geloven wat hij wil, maar niet om atheïsme en godslasterlijke taal in het openbaar te uiten, zoals UI de televisieuitzending van de omroepvereniging de V.A.R.A. op zondag 27 maart 1960 is gebeurd, en ook niet de vrijheid door middel van de televisie toneelstukken voor het publiek te brengen, welke op Bijbelse gegevens berusten, zoals in de televisie-uitzending van de N.C.R.V. op zondag 20 maart 1960 is gedaan. In de eerste plaats moeten wij dergelijke uitzendingen veroordelen, omdat Gods eer er door wordt aangerand, wat zonder enige twijfel ook plaats heeft, wanneer Gods Woord tot een

fabelboek

wordt verlaagd, zoals in het toneelstuk „De bloeiende perzik" bet geval was. In de tweede plaats, omdat velen van ons volk door zulke uitzendingen diep en ernstig in hun godsdienstige gevoelens worden gekrenkt. Gisteren heb ik dienaangaande reeds een citaat aangehaald uit het „Centraal Weekblad der Gereformeerde Kerken" van de hand van Prof. Dr. Waterink. Ik zou thans nog willen wijzen op een uitspraak van

Prof. Dr. K. Dijk

op de verleden jaar gehouden synode der gereformeerde kerken. Volgens het verslag van Ö& ZB synodevergadering in de „Nieuwe Haagsche Courant" van 4 mei 1960 was op deze synode een brief ingekomen inzake de godslasterlijke uitingen van de heer Carmiggelt, gebezigd in de zoeven door mij genoemde V.A.R.A.-televisieuitzendhig. In deze brief werd door de raad der gereformeerde kerk te

Winsum-Obergum

in Groningen gevraagd, of er voor de synode niet een taaie lag om te waken voor de heiliging van Gods Naam voor het front van overheid en volk. Op de synodale diskussies over deze brief ga ik vanzelfsprekend hier niet in. Ik wil slechts een uitzondering maken voor wat Prof. Dijk zeide. Het verslag dienaangaande luidde als volgt:

„Prof. Dr, K. Dijk te Driebergen sloot zich hierbij aan. Hij voegde eraan toe, dat er evenveel bezwaren in te brengen zijn tegen een door de N.C.R.V. uitgezonden televisiespel over Noach, „De bloeiende perzik". Ook daarover zijn bij de Tweede Kamer vragen ingediend. Nu kan de synode wel zeggen. dat haar over dit laatste geval geen brieven bereikt hebben, maar het zou een vreemde inindruk maken voor de buitenwereld, wanneer de synode alleen maar godslasterlijke uitingen signaleerde, die door de televisie van de . V.A.R.A. zijn overgebracht. Terwijl men zich in gereformeerde kringen juist ontzaglijk gestoten heeft aan wat „De bloeiende perzik" te zien gaf".

Ook dit citaat, mijnheer de voorzitter, bewijst wel overduideUjk, dat de ergernis bij velen van ons volk over de uitzending van het toneelstuk „De bloeiende perzik" door de N.C.R.V. zeer groot is geweest en dit ongetwijfeld nog is. Dit is goed te begrijpen, als men bedenkt, dat volgens een recensie over deze uitzending in de „Nieuwe Haagsche Courant" van 21 maart 1960 Noach daarin werd voorgesteld als een eigenlijk

onverbetelijk drinker

en als een eigenwijze, stijfhoofdige, op het laatst bijna kindse man. Het is allerbedroevendst, dat een dergelijke uitzending in het dagblad „Trouw" volgens professor Waterink gunstig werd gerecenseerd. Om het hierbij te laten, mijnheer de voorzitter, wil ik eindigen met te verklaren, dat het mij wel zeer teleurstelt, dat de staatssekretaris geen woord over deze toch zo gewichtige aangelegenheid in zijn rede heeft gesproken en dus ook niet heeft toegezegd, dat van hem krachtige maatregelen kimnen worden verwacht om herhalingen van televisieuitzendingen als een en andermaal onder zijn aandacht werden gebracht, tegen te gaan en absoluut te verbieden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 april 1961

De Banier | 8 Pagina's

Onderwijsbegroting

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 april 1961

De Banier | 8 Pagina's