Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarna geschiedde het woord des Heer en tot hem, zeggende: Ga weg van hier, en wend u naar het oosten, en verberg u aan de beek Krith, die voor aan de Jordaan is.

En het zal geschieden, dat gij uit de beek drinken zult; en Ik heb de raven geboden, dat zij u daar onderhouden zullen.

Hij ging dan heen, en deed naar het woord des Heeren; want hij ging en woonde bij de beek Krith, die voor aan de Jordaan is. nE de raven brachten hem des morgens brood en vlees, desgelijks brood en vlees des avonds; en hij dronk uit de beek.

1 Koningen 17 : 2—6

„Zo waarachtig als de Heere, de God Israels leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, indien deze jaren dauw of regen zal zijn, tenzij dan naar mijn woord!"

Dit is de vernietigende boodschap van Elia, in opdracht des Heeren, voor Achab en zijn volk. Een korte, felle, zeer duidelijk preek. Zonder opgaaf van redenen de aankondiging van Goddelijke strafgerichten. Die opgaaf van redenen behoefde ook niet gegeven te worden, want zij stonden in het bloedende geweten van het volk geschreven. Toch wijst de profeet nog op een redding, want hij laat horen aan het einde van dit gericht: „tenzij dan naar mijn woord!"

Zulk een genade kan echter alleen aan een boetvaardig volk ten deel vallen, en dat moest het volk duidelijk begrijpen. En aan die boetvaardigheid ontbrak het ten enen male. Boetvaardigheid is een zaak, die alleen het deel wordt van mensen, die van God onderwezen worden op de hogeschool des hemels. Israël trad de geopende deur der genade niet binnen en daarom moest het de strafgerichten ondergaan.

De bronnen verdroogden, de beken vloeiden niet meer, de bomen verwelkten, de vruchtbare akkers werden in rotsen veranderd, de schitterende zon gloeide thans als een verzengend vuur van Gods toorn. Groot werd de nood en elke dag nog groter.

Hoe verging het Elia in die tijd? Eenzaam staat daar de man Gods onder een weeklagend en vloekend volk. En zij vloekten hem. Het was toen gelijk heden. Als men in nood verkeert, zijn er weinigen, die ootmoedig belijden: „Wij hebben God op 't hoogst misdaan". Zij zoeken de oorzaak der ellende bij de men­ sen, bij de regering, in de omstandigheden. In dit geval zou men zelfs God hebben moeten vloeken. Daarvoor huiveren echter nog de meesten. Zo moest het dan de profeet zijn, tegen wie de toorn van allen losbarstte. Hem haatte en vervolgde men. Hoe zou men zich verblijd hebben indien hij het eerst van honger gestorven was. Nog drie jaar na deze tijd snauwt Achab tegen Elia: „Zijt gij die beroerder Israels? " Elia verkeerde in een vreselijke toestand. Het scheen of Gods strafgerichten ook Gods afgezant vernietigen moesten. Op deze dubbele nood, het gebrek aan voedsel en de volkshaat, laat het Woord van God de blik werpen, want het luidt: „Verberg u aan de beek Krith!" Verbergen moet hij zich, om de storm der verdelging te ontgaan.

Zou Elia dit verloop van zaken wel verwacht hebben? Had hij niet veeleer gedacht, dat de nood het volk zou hebben leren bidden, dat het zich rondom hem zou scharen en naar de weg der redding vragen, wanneer de almachtige God zijn woord zo duidelijk bevestigde? En hoe veelbelovend, hoe hartverblijdend zou dan zijn arbeid zijn geweest! Nu staat hij daar als de vervloekte vijand van Israël.

Zo gaat het dikwijls in het rijk van God. Door heilige geestdrift gedreven, doet men iets in de Naam des Heeren. Men aanvaardt een beroep om Hem daarin te dienen, men neemt een gewichtig besluit, waarbij men zich geheel door de gedachte aan de eeuwigheid laat leiden, men brengt een groot offer voor de zaak van God, men handelt met volle ernst naar het woord: „Ik en mijn huis willen de Heere dienen". Dat alles deed men in de vaste overtuiging, dat God het zo verlangt.

En Hij verlangt het ook werkelijk. Nemen we aan, dat het een heüig vuur was, dat u deed gloeien. Gij hadt vooraf niet berekend welke hindernissen, gevolgen, offers, smarten uit uw handelwijze konden ontstaan. Maar ofschoon gij aan al deze gevolgen niet hadt gedacht, zo vonden zij toch schielijk en onverbiddelijk plaats. Door de vijanden werdt ge in het nauw gebracht, bespot, gelasterd, vervolgd. Uw vrienden echter schudden over u het hoofd, trokken zich stilzwijgend terug of zeiden u ook in het aangezicht, dat gij u door uw ij vervuur in ongelegenheid hadt gebracht en nu zelf de gevolgen van uw handelwijze moest ondervinden. Zo staat ge daar verlaten, en de Heere doet geen wonder om de smartelijke gevolgen van hetgeen gij in het geloof verrichte af te wenden. Ja, het schijnt u dikwijls toe, alsof Hij Zich niet om u bekreunt en uw schreien niet hoort. Dat is dan een moeilijke toestand. Groot is het gevaar, dat men dan ten opzichte van zichzelf, van zijn geloof, ja zelfs van zijn God begint te twijfelen. Maar '*anneer het u zo gaat, herinner u dzn, dat de getrouwste dienstknechten van God op dezelfde wijze beproefd zijn geworden. Denk aan Mozes, die zich toch moeilijk genoeg door God liet bewegen om Israels bevrijding van Farao te eisen. Eindelijk onderwerpt hij zich aan Gods wil. Maar in plaats dat God hem nu op gebaande wegen leidt, vindt hij bezwaar op bezwaar. Zijn eigen volk is stug en koel jegens hem, omdat zijn toestand door hem, die de redder moet zijn, aanvankelijk slechts verergerd wordt. De Egyptenaars haten hem, de koning verhardt zich steeds opnieuw, en zelfs de tekenen der Goddelijke macht schijnen een lange tijd machteloos te zijn tegenover de trots van de dwingeland.

En de wijzen uit het oosten, die, door heüig verlangen naar een Heiland gedreven, gehele landen doorgereisd hadden, zij vinden nu in het land, waarop de ster hen gewezen had, een koning met een slang in de boezem, schriftgeleerden met ongevoelige, koude harten, een onverschillig volk, en de vurig verlangde niet als een koningszoon, maar als een arm Kind, Dat in een stal geboren is. Zou ook hun het hart niet gesidderd hebben? Zouden ook zij niet in hun bange uren gesmeekt hebben: Help ons, o God! opdat wij het vertrouwen op Uw ster niet verliezen?

Schev.

Ds. J. C. v. Ravenswaay

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1961

De Banier | 8 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1961

De Banier | 8 Pagina's