Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nota inzake belastingverlaging

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nota inzake belastingverlaging

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ir. van Dis

Heel kort nadat de regering de nota inzake de invoering van de tariefsverlaging van de inkomstenbelasting en loonbelasting, alsmede van de vennootschapsbelasting, aan de Tweede Kamer had doen toekomen, werd zij in de Tweede Kamer aan de orde gesteld. Een negental sprekers nam aan de diskussie over deze nota deel. De eerste was Mr. Burger van de P.v.d.A., die nog maar kort aan de gang was of er ontstond tussen hem en de voorzitter een vrij heftig incident. Dat kwam doordat de minister op een gegeven ogenblik de spreker interrupeerde en de voorzitter een knop van de geluidsin- stallatie omdraaide om de minister beter verstaanbaar te maken. Dit veroorzaakte echter, dat de mikrofoon waarvoor Mr. Burger stond, een ogenblik werd uitgeschakeld, waardoor hij minder goed te verstaan was. Dit nu was voor Mr. Burger reden om zich in heftige bewoordingen tot de voorzitter te richten onder bedreiging, dat wanneer dit zo doorging, hij met spreken zou ophouden. Zovear kwam het echter niet, zodat de heer Burger zijn rede volledig uitsprak.

Hij wees er op, dat tot nu toe van de regering niet anders dan belastingverhoging verkregen was, waaruit wel bleek, dat ook een kabinet met de V.V.D. er in, niet in staat was om belastingverlaging tot stand te brengen. Dat is dus het omgekeerde van de P.v.d.A., die geen belastingverlaging beloofde. Hierna stond hij uitvoerig stil bij een kauserie van minister Zijlstra voor de televisie, waarin hij de kijkers-luisteraars in de waan bracht, dat er dit jaar een belastingverlaging te wachten was, waarvan nu echter niets komt.

Voorts maakte hij de minister er een verwijt van, dat door hem verzuimd was te doen wat nodig was om de belastingverlaging te kunnen verwezenlijken. De wezenlijke oorzaak van de vorige inzinking lag volgens hem in de te hoge investeringen. De regeringspartijen wisten naar het oordeel van Mr. Burger dan ook geen raad met het beleid van dit kabinet. Zij misdragen zich tegenover het Nederlandse volk door dit kabinet te steunen. Dat de minister de aangekondigde belastingverlaging nu weer uitstelde, lag volgens hem enkel en alleen daarin, dat er in 1962 verkiezingen zullen plaats hebben.

Na Mr. Burger kwam Mr. van Leeuwen (V.V.D.) aan de beurt. Deze wees er op, dat onder het bewind van minister Hofstra de belastingopbrengst op jaarbasis met 500 miljoen gulden was verhoogd. Voorts merkte hij aan het adres van Mr. Burger op, dat de P.v.d.A. afschaffing van de investeringsaftrek had bepleit een jaar nadat spreker dit had gedaan. Vervolgens beklemtoonde de heer Van Leeuwen, dat het gezonde financiële evenwicht meer op de voorgrond moet staan en de voorrang moet hebben boven konjunkturele proefnemingen. Met voldoening had hij in de nota gelezen, dat de regering in het najaar een wetsontwerp zal indienen met een vaste en definitieve datum voor de belastingverlaging.

Namens de C.H.U. sprak de heer Van der Mei. Deze was door de nota niet zo zeer verrast. Men wist dat uitstel van belastingverlaging kon komen. Wel vond hij het begrijpelijk, dat bij velen een gevoel van teleurstelling was ontstaan. Hij betreurde het, dat in de nota cijfers ontbraken, waaruit de oververhitting van de konjunktuur duidelijk tot uiting kwam. Overigens was hij het met de regeringsbeslissing eens. De 500 miljoen mogen echter niet besteed worden voor verhoging der uitgaven. Tenslotte vroeg hij de minister hoe het stond met de te verwachten hogere defensieuitgaven, nu Amerika de steun ging inperken.

De heer Lucas (K.V.P.) was tamelijk scherp in zijn oordeel over het aangekondigde uitstel der belastingverlaging. Hij ontkende niet, dat er op de arbeidsmarkt grote

spanningen bestaan en dat deze sterker worden. De regering was echter volgens hem te kort geschoten in het motiveren van haar besluit. Ook hij vroeg hoe het staat met de door minister Visser aangekondigde belastingverhoging ten behoeve der defensie. Hoe is dat te rijmen met de plannen van minister Zijlstra om in het najaar een vaste en definitieve datum te noemen, waarop de belastingverlaging zal ingaan. Een krisis wilde hij niet uitlokken, evenmin als de andere leden, die tot de regeringspartijen behoren, maar het vertrouwen in de minister had wel een deuk gekregen. Hij zal zich er voor wachten om nog eens te stemmen voor een belastingverlaging, waarvan de datunx niet in de wet staat vermeld. Bovendien was het hem een raadsel hoe de minister nu al kon mededelen, dat hij in het najaar wel een vaste datum kan noemen. Hij vreesde alsdan een nieuwe teleurstelling.

De heer Bakker (kommunist) had een motie willen indienen. Aangezien hij echter van andere partijen geen steun kon krijgen, moest hij van die indiening afzien. Hij drong er echter bij de grote partijen op aan, dat zij een uitspraak van de Kamer zouden vragen.

Voor de A.R.-fraktie voerde de heer Van Eysden het woord. Deze merkte op, dat het besluit der regering teleurstelling had verwekt. Zijn fraktie was echter bereid de regering te volgen om de doeleinden van de sociaal-ekonomische politiek der regering niet in gevaar te brengen. Hij meende voorts, dat de arbeidstijdverkorting mede een belangrijke rol bij de regeringsbeslissing had gespeeld.

Na de heer Van Dis sprak nog de heer Lankhorst (P.S.P.), die zich met de nota wel kon verenigen, al rezen er bij hem ook vragen bijv. over de invloed van de hogere defensie-uitgaven op de mogelijkheid van belastingverlaging. Prof. Oud tenslotte drong er op aan het bedrag van 500 miljoen gulden, dat voor de belastingverlaging bestemd is, te blokkeren op een rekening van de Nederlandse bank om te voorkomen, dat zij niet voor andere doeleinden worden uitgegeven. Hij kon zich overigens met de beslissing der regering wel verenigen.

Thans laten wij de rede volgen, welke door Ir. van Dis namens de S.CP.-fraktie werd gehouden.

Ir. van Dis sprak als volgt: Mijnheer de voorzitter! Wat onzerzijds bij de algemene financiële beschouwingen het vorige jaar met betrekking tot het verlagen der loon- en inkomstenbelasting werd opgemerkt, namelijk, dat het heel goed mogelijk en zelfs zeer te vrezen was, dat ons volk met een dode mus werd blijgemaakt, is door de nota der regering maar al te zeer bewaarheid geworden. De per 1 juli a.s. aangekondigde verlaging der loon- en inkomstenbelasting gaat niet door met het gevolg, dat hierdoor duizenden van ons volk een grote

teleurstelling

is bereid. Een teleurstelling, die des te groter is doordat de regering nog niet zo lang geleden, namelijk bij de door haar genomen maatre­

gel inzake de revaluatie van de gulden, verklaarde, dat de voorgenomen belastingverlaging daardoor niet bemoeilijkt zou worden, doch er veeleer gunstiger door kwam voor te staan, doordat de revaluatie een matigende invloed op de ekonomische spanningen zou hebben.

Het niet doorgaan van de per 1 juli in uitzicht gestelde verlaging der loon- en inkomstenbelasting is bovendien daarom zo pijnlijk, omdat dit niet zijn oorzaak daarin vindt, dat de financiële toestand van de schatkist sedert het einde van het vorige jaar ongunstiger is geworden. Het tegendeel is juist het geval. Er heeft zich veeleer een verbetering in die toestand voorgedaan, gelijk blijkt uit de gunstige belastingontvangsten gedurende de eerste maanden van het lopende jaar. De regering heeft dit argument in haar nota dan ook niet aangevoerd, zy beroept zich uitsluitend op het feit, dat de reeds geruime tijd bestaande hoogkonjunktuur zich duidelijk en zelfs in ernstige mate heeft verscherpt. Deswege acht de regering het niet verantwoord om per 1 juli enige honderden miljoen koopkracht op de reeds zo gespannen ekonomie los te laten, waardoor de

bestedingen

zouden toenemen met het gevaar, dat de prijzen zullen gaan stijgen. Nu is het waar, dat de regering niet de vaste toezegging heeft gedaan, dat de belastingverlaging op 1 juli van kracht zou worden. Zij heeft die verlaging afhankelijk gesteld van de ekonomische toestand, waartegen op zichzelf in de huidige omstandigheden niets te zeggen valt. Wanneer toch tengevolge der belastingverlaging de bestedingen zouden toenemen zonder dat daartegenover een produktieverhoging staat, dan dreigt er inflatie te ontstaan, waardoor de toestand nog slechter zou worden. Heel ons volk zou daarvan de onaangename gevolgen ondervinden, inzonderheid wel zij, die over lage inkomens beschikken. Vooral zij, waarbij wij niet in de laatste plaats aan de

vergeten groepen

denken, zouden daarvan in ernstige mate de dupe worden. Desniettemin bestaan bij ons tegen het beleid der regering inzake de onderhevige belastingverlaging ernstige bezwaren. In de eerste plaats vragen wij ons af of de door de minister gevolgde methode, namelijk belastingverlaging op termijn, waarbij het tijdstip van ingang der verlaging geheel in de lucht hangt, wel de juiste methode is. Wij zijn van oordeel, dat dit niet het geval is. Wanneer de regering er van overtuigd is, dat de belastingen moeten worden verlaagd, dan moet zij daar geen gras over laten groeien, maar indien de financiële toestand zulks toelaat, zo spoedig mogelijk tot die verlaging overgaan. Vandaar, dat wij er verleden jaar bij de regering ten sterkste op hebben aangedrongen om de belastingverlaging niet tot een latere, nader vast te stellen datum uit te stellen, maar deze op

1 januari 1961

te laten ingaan. De regering heeft dit echter niet gewild, zij achtte het nodig de be­

lastingverlaging op een latere datum vast te stellen, doch wij staan nu voor het feit, dat er van belastingverlaging op 1 juli niets komt, en dat de belastingbetalers die zich reeds over de verlaging met ingang van 1 juli verheugd hadden, zich daarin diep zien teleurgesteld.

Nu zal de regering hiertegen wel opmerken, dat zij handelde geiijij zij deed met het oog op de konjunktuur, maar ware het dan niet beter geweest geen verwachtingen op te wekken, gelijk zij nu heeft gedaan? Bovendien vragen wij ons af of er van de voorgenomen belastingverlaging wel iets zal komen. Ik kom hierop echter straks nog nader terug om thans eerst nog een tweetal bezwaren tegen het gevoerde regeringsbeleid naar - voren te brengen, en wel naar aanleiding van wat de regering in de nota heeft aangevoerd als oorzaken van de bestaande spanningen. Zij wijst daarin namelijk op een tweetal verschijnselen, ten eerste op het grote tekort aan arbeidskrachten en voorts op de invoering van de arbeidstijdverkorting, waardoor de produktiekapaciteit volledig in beslag is genomen. Aangaande het eerstgenoemde wordt in de nota opgemerkt:

„Een verdere opvoering van de produktie wordt met name bemoeilijkt door het tekort aan arbeidskrachten, dat zich in steeds meer sektoren scherp manifesteert".

Wij vragen echter, mijnheer de voorzitter, of de regering dit tekort aan arbeidskrachten niet zelf sterk bevorderd heeft. Een vraag, die niet alleen het huidige regeringsbeleid betreft, maar ook het regeringsbeleid, dat onder vorige kabinetten werd gevoerd met betrekking tot het aanmoedigen en het bevorderen van de

emigratie,

waardoor tal van arbeidskrachten voor Nederland verloren gingen. Op dit emigratiebeleid is in het verleden meermalen vanuit de Kamer scherpe kritiek uitgeoefend, ook onder het kabinet-Drees, waarin de geachte afgevaardigde, de heer Suurhoff als minister van sociale zaken optrad. Onder het kabinet-de Quay is dit emigratiebeleid echter niet gestaakt, het is en wordt integendeel voortgezet. Voortgezet tot grote ergernis van vele direkties uit het bedrijfsleven, zoals door de oudminister, de heer S. van den Berg in een artikel over het emigratiebeleid in „Elseviers Weekblad" van 27 mei j.l. werd opgemerkt. Nog steeds worden enkele

tientallen miljoen guldens

jaarlijks door de regering op de begroting uitgetrokken om maar zoveel mogelijk personen Nederland te doen verlaten. In 1960 werden door deze regeringsaktiviteit bijna 24, 5 duizend Nederlanders met financiële steun van het rijk geëmigreerd, terwijl er in de eerste drie maanden van dit jaar alweer bijna 4000 vertrokken. En dat terwijl het bedrijfsleven in al zijn vertakkingen, ook in de landbouw, om werkkrachten zit te springen. Ook de nieuwe voorzitter van het Nederlands Verbond van Werkgevers, de heer De Koster, heeft zich in daan. Wanneer men nu weet, dat er onder Parijs nog veel meer ondergrondse gangen voorkomen, waardoor het er veel van weg heeft, dat deze stad op een molshoop staat, dan is te begrijpen, dat de plaats gehad hebbende ramp de autoriteiten met grote zorg vervult. Dit geldt vooral de oudere huizen en gebouwen uit de tijd toen er in Parijs maar werd gebouwd zonder dat er naar de toestand van de ondergrond een onderzoek werd ingesteld.

Zoals reeds werd opgemerkt, was Kennedy juist in Parijs toen de boven vermelde ramp plaats vond. Voordat hij naar Wenen ging om daar met Croestsjef kennis te maken en besprekingen te voeren, bracht hij volgens een lang te voren gemaakte afspraak een bezoek aan president De GauUe. Zij hadden gewichtige vraagstukken te bespreken, zoals over de N.A.V.O. en de kwestie Berlijn. Wat laatstgenoemde kwestie betreft, kan vermeld worden, dat de beide staatslieden het daarover met elkaar eens geworden zijn. Zij zullen tegenover Rusland dienaangaande een uiterst krachtig standpunt innemen. Ook over de aan te nemen houding van het westen jegens Azië en Afrika zijn zij tot overeenstemming gekomen. Anders echter staat het met betrekking tot de N.A.V.O. Te dezen zijn de geschillen niet uit de weg geruimd. Wel is door Kennedy aan De Gaulle toegezegd, dat hij nauwer kontakt met hem zal onderhouden, zoals door hem met de Engelse premier wordt gedaan. Op een perskonferentie heeft Kennedy voorts nog ronduit verklaard, dat Amerika zich één gevoelt met Europa en het ten allen tijde en onder alle omstandigheden tegen elke vorm van agressie zal verdedigen.

Een volgend voorval dat zich in Parijs voordeed, was de berechting van twee ontluisterde Franse generaals, die met nog een paar andere generaals de leiding op zich hadden genomen van de opstand inzake Algerije. Het waren Challe en Zeiler, die zich hadden overgegeven, nadat de opstand op een totale mislukking was uitgelopen. Challe ontkende niet, dat hij een onwettige daad had verricht, maar het had nooit in zijn bedoeling gelegen Parijs te overvallen. Voorts betoogde hij, dat hij uitsluitend werd gedreven door zijn warme gevoelens voor het vaderland. Met de andere rebellerende generaals wenste hij Algerije niet aan het kommunisme uit te leveren, waarbij door hem gewezen werd op de gang van zaken in Frans Indo- China, in de Kpngo en in Indonesië. Het slot van deze rechtzaak vas, dat hij evenals Zeiler tot 15 jaar gevangenisstraf werd veroordeeld.

Wenden wij thans de blik naar Zuid-Afrika, het Nederland stamverwante land, dat de laatste jaren en maanden zo herhaaldelijk in het nieuws was. Eerst door het neerslaan van een opstandige beweging van negers, vervolgens door zich te verklaren voor het uitroepen van de republiek en zich terug te trekken uit het Britse Gemenebest. De vorige week nu stond het

tweede punt in het midden der belangstelling, namelijk de officiële vestiging der Republiek Zuid- Afrika te Pretoria, alwaar in 1902 de laatste Boeren generaals zich aan de Britten overgaven. Dat over dit historische feit onder het merendeel der blanke bewoners der republiek grote blijdschap bestaat, laat zich indenken. Deze gebeurtenis toch betekent voor hen een zegepraal op Engeland, dat circa zestig jaar geleden hen en hun voorouders zo onrechtvaardig bejegende. De ouderen onder onze lezers, die deze tijd hebben meegemaakt, zullen zich nog wel zeer goed herinneren hoe Nederland toen met de verdrukte Boeren meeleefde en met afschuw vervuld was tegen het trotse, perfide Albion, dat om goud en diamant te bemachtigen, er niet voor terugdeinsde onpeilbaar leed en ellende over het Zuidafrikaanse volk te brengen. Ongetwijfeld zullen dan ook vele Nederlanders zich met de voren bedoelde Zuidafrikanen over het feit van het herwinnen der onafhankelijkheid ten zeerste verheugen.

Niet alle blanken echter zijn het in Zuid Afrika met het verbreken van de banden met Groot-Brittannië eens. Het Engels sprekende en Engels georiënteerde deel, dat binding met Engeland heeft, kan zich daarin maar zeer moeilijk schikken. Dit komt echter niet bij allen voort uit antipathie tegen de apartheidspolitiek, welke door premier Verwoerd en de zijnen tegen de niet-blanken wordt toegepast. Ook deze Engelsgezinde Zuid- Afrikanen zijn over het algemeen voorstanders van deze politiek, omdat zij het er mede eens zijn, dat het breken daarmede de meest funeste gevolgen kan hebben. De oor­

zaak van hun ontstemming over het uitroepen van de republiek moet dan ook veeleer worden gezocht in de vrees, dat de Engelse invloeden steeds meer zullen worden aangetast. Naast deze Engelsgezinde blanken is er echter ook een deel, dat beslist tegen de apartheidspolitiek is. Zü vormen echter van de blanken, die tezamen 3 miljoen zielen tellen, het kleinste deel. De nieuwe republiek zal echter nog heel wat moeilijkheden ondervinden vanwege de rassenscheiding. Het heeft deswege niet alleen landen als de Verenigde Arabische Republiek, Ghana Liberia en andere Afrikaanse staten tegen zich, doch ook Aziatische landen en landen van Europa, ja ook Amerika, waar in enkele zuidelijke staten de rassenscheiding nog steeds in zwang is.

Uit de Dominicaanse republiek in Midden-Amerika kwam de vorige week het bericht, dat aldaar de president Rafael Trujillo werd vermoord. Hij regeerde als een diktator en stond bekend als een verwoed tegenstander van de kommunisten. Daar er vrees bestond dat vanuit Cuba wel eens een poging kon worden gedaan om de Dominicaanse republiek binnen te vallen, houdt Amerika een wakend ook in het zeil.

Inmiddels zijn er aan de grens tussen voornoemde republiek en Haiti, die samen het eiland Hispanolia vormen, hevige gevechten ontstaan tussen Dominicaanse regeringstroepen en troepen van Haiti, waar men reeds lang op wraak zon wegens een massamoord op Haitiaanse arbeiders op last van de vermoorde president.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juni 1961

De Banier | 8 Pagina's

Nota inzake belastingverlaging

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juni 1961

De Banier | 8 Pagina's