Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ontwerp - Financiële - Verhoudingswet 1960

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ontwerp - Financiële - Verhoudingswet 1960

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van de heer Kodde

II.

De vorige week hadden in de vergadering der Tweede Kamer twee gebeurtenissen plaats, die wij niet onvermeld mogen laten. De eerste was de beëdiging van Ds. M. A. Mieras, die na het bedanken van Ds. Dorsman en Ir. Fokker, benoemd was verklaard en zijn benoeming had aangenomen. Nadat op verzoek van de voorzitter der Kamer, Dr. Kortenhorst, door de voorzitter van de kommissie tot onderzoek der geloofsbrieven verslag was uitgebracht en was medegedeeld, dat de stukken in orde bevonden waren, kon tot toelating van Ds. Mieras worden overgegaan. Op verzoek van de voorzitter werd hij door de griffier gehaald en de vergaderzaal binnengeleid. Staande voor het bureau van de voorzitter werden daarop de voorgeschreven eden door Ds. Mieras afgelegd, waarna de voorzitter hem met zijn benoeming gelukwenste en hem verzocht de bestemde plaats in te nemen. Met hem wensen wij ook de beide andere Kamerleden toe, dat de Heere hen moge schenken wat zij in de vervulling van hun zo zware taak van node hebben. De tweede gebeurtenis, een dag na

De heer Kodde vervolgde zijn rede aldus: Mijnheer de voorzitter. Ik meen, aangezien ik niet verwacht dat een verhoging van het voedingspercentage de bezwaren zal ondervangen en dat door wijziging van de verdeelsleutel de oplossing zal kunnen worden verkregen, dat zal moeten worden gekozen tussen een systeem, dat weliswaar de gedachte aan een gezamenlijk gemeentefonds, waaruit alles, wat de gemeenten betreft, moet worden gefinancierd, omverwerpt, maar waardoor

meer vastigheid

voor de gemeenten ontstaat, n.l. voor die gemeenten, welke met het bedrag volgens de regeling kunnen de beëdiging, was van geheel andere aard. Terwijl toch één der Kamerleden nog maar kort aan de gang was met het uitspreken van zijn rede, werd één der drie ministers, namelijk die van buitenlandse zaken. Mr. Luns, plotseling onwel. En wel in die mate, dat hij na toegeschoten hulp languit op de grond kwam te liggen. Spoedig verschenen er twee artsen en werd Mr. Luns met een ambulancewagen naar het ziekenhuis vervoerd. De voorzitter, die inmiddels de vergadering had geschorst, heropende haar daarop en deelde mede, dat de vergadering werd verdaagd tot dinsdag 20 juni. De toestand van de minister was evenwel spoedig van die aard, dat hij weer zelf naar l zijn auto kon lopen en naar zijn woning vervoerd kon worden. Volgens de berichten was de minister als gevolg van oververmoeidheid door een flauwte getroffen. Het is dus nog meegevallen, want aanvankelijk werd het ergste gevreesd. De dokter heeft hem echter voor onbepaalde tijd rust voorgeschreven. Thans gaan wij over tot het tweede gedeelte van de rede, welke door de heer Kodde werd gehouden bij het

toekomen, en een systeem, waardoor eventuele tekorten niet uit het gemeentefonds, maar uit de gewone middelen van het rijk worden betaald. Die mogelijkheid is ook nu niet geheel uitgesloten. Nodig acht ik, dat de bedragen, die de gemeenten behoeven boven die, welke zij volgens de opgestelde verdeelsleutel verkrijgen, door het rijk worden betaald, waartegenover dan de inkomsten of de mindere uitgaven, voortvloeiende uit de limietbepalingen, ook aan het rijk kunnen toevallen. Ik streef naar het verkrijgen van zekerheid en vastigheid voor de gemeenten. Ook bijzondere uitgaven, voor het doen waarvan de gemeenten kunnen worden geplaatst, dienen mijns inziens voor rekening van het rijk te komen. Ik denk in dit verband aan de uitvoering van werken, door derden nodig ge­ maakt. Vooral in deze tijd kan dit toch voorkomen. Ik denk aan de versterking van zeeweringen, de aanleg van wegen, kanalen, het bouwen van bruggen. Daardoor kunnen de gemeenten soms voor uitgaven worden gesteld, die men niet vermijden kan en waarop zij zelf geen invloed kunnen uitoefenen. In die gevallen acht ik het nodig, dat dergelijke uitgaven door het rijk voor zijn rekening worden genomen. Er kunnen ook andere zaken verstorend werken. Op blz. 13, linkerkolom, van de memorie van antwoord wordt gewezen op de verstorende invloed van werken als rioleringen, waterzuiveringsinrichtingen, enz. voor kleine gemeenten. Ik wil hierbij echter nog weleens naar voren brengen, dat dit niet alleen geldt voor de kleine gemeenten, maar ook voor de grote gemeenten met kleine kernen. Hier is inderdaad geen onderscheid aanwezig, want bij beide zal het maken van al die werken wel een even grote invloed hebben. De lasten van al die werken zullen leiden tot een niet toekomen met de gewone middelen. Nu zal wel worden tegengeworpen dat de gemeenten dan weer rechtstreeks onder het rijk komen, met al de gevolgen van dien, en dat er dan ook weer een streven zal zijn, iets in Den Haag los te krijgen. Ook ik acht die oplossing niet zo aanlokkelijk. Er zal dan ook moeten worden gezocht naar een oplossing, waardoor dit slechts in

uitzonderingsgevallen

voorkomt. Mijn indruk is, dat de nu voorgestelde regeling daartoe niet voldoende is. Ten euide de verantwoordelijkheid van de gemeentebestuurders niet weg te nemen, meen ik, dat gestreefd zal moeten worden tot het — nog meer dan nu het geval is — betalen van zaken, waarop het gemeentebestuur geen invloed kan oefenen, rechtstreeks door het rijk. Verder zal een verruiming van het gemeentelijk belastinggebied mede tot het verkrijgen van een oplossing moeten bijdragen. Het is ook wel verontrustend, dat de grote gemeenten, die toch al een zoveel hogere uitkering per inwoner ontvangen dan de kleine, alle voor tekorten komen te staan. Ook hiervoor zal een eigen belastinggebied inderdaad enige uitkomst kunnen geven. Dit wijst er wel op, dat met het totale bedrag, dat nu in het gemeentefonds komt, niet zal kunnen worden volstaan en dat er wat anders en wat meer nodig is. Alles wijst er op, dat de voorgestelde regeling niet geeft, wat wel gewenst en wat nodig is, en hiermee ben ik dan weer precies op mijn uitgangspunt terug gekomen. Prof. Mr. C. W. de Vries wijst ons in zijn brochure, getiteld

„De teugels overgeven",

er op, dat niet alle gemeentebesturen met de wet-De Geer die indertijd toch wel een algemene verruiming van middelen gaf, zo gelukkig waren. Hij noemt de vroegere burgemeester van Amersfoort en de hoogst bekwame gemeentesekretaris van Schoonhoven als personen, die er niet gelukkig mee waren, omdat die wet gemeentelijke zelfstandigheid aantastte. Ik meen. dat de praktijk ook heeft bewezen dat het gelijk aan hun zijde is ge-' weest. Het is maar steeds bergafwaarts gegaan met de gemeentelij, ke zelfstandigheid, vooral ook met de financiële. Er waren verwachtingen gewekt, toen de regering als doel stelde de bevordering van de financiële gemeentelijke zelfstandigheid, maar het resultaat stelt teleur. Ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geeft daarvan blijk in het schrijven van haar bestuur van 15 juni 1959. Op blz. 2 stelt dat bestuur, dat het wetsontwerp de verwachting, door de kommissie gewekt, ijdel maakte en voor het herstel van de gemeentelijke zelfstandigheid nog minder vooruitzichten gaf dan het ontwerp van die kommissie. Er is nu weliswaar het een en ander gewijzigd, maar ik meen, dat daardoor de

teleurstelling

niet is weggenomen en het doel niet is bereikt. Ook de genoemde vereniging acht zulks niet het geval, zoals blijkt uit het stuk, dat het bestuur ons zond onder dagtekening van 23 september 1960, nr 6269. Op de noodkreten, die wij van gemeentebesturen over de toestand in hun gemeenten ontvingen, zal ik nu niet ingaan, hoewel ik het uitingen acht van het onbevredigende van dit voorstel. Nadat de ministers van financiën en binnenlandse zaken. Prof. Zijlstra en Mr. Toxopeüs, de sprekers beantwoord hadden, vonden de replieken plaats. Hierbij sprak de heer Kodde de navolgende

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 juni 1961

De Banier | 8 Pagina's

Ontwerp - Financiële - Verhoudingswet 1960

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 juni 1961

De Banier | 8 Pagina's