Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik ben zwart, doch lieflijk, gij dochteren van Jeruzalem! gelijk de tenten van Kedar, gelijk de gordijnen van Salomo. Hooglied 1 : 5

I.

Gods Woord spreekt overvloedig van de voortreffelijkheid van de kerk des Heeren, als het voorwerp van de liefde des Vaders, die ze heeft uitverkoren in Christus van eeuwigheid, opdat Hij Zichzelf verheerlijken zou, beide in genade en rechtvaardigheid. Zij is ook voorwerp van de liefde des Zoons, Die ze kocht met de dure prijs van Zijn dierbaar bloed, opdat zij Hem ten eigendom zou zijn en tevens het voorwerp van de liefde des Heiligen Geestes, Die hen van de Vader gegeven zijnde, in het uur der minne wederbaart, in alle waarheid leidt, hen troost en in eeuwigheid bij hen zal blijven.

Deze voortreffelijkheid van Gods volk is echter voor de wereld verborgen, omdat zij geestelijk van karakter is, en inwendig, zodat alleen het door de Heilige Geest verlichte oog die inwendige schoonheid zien kan, welke daarin bestaat, dat zij gerechtvaardigd en geheiligd zijnde, delen in de gunst en welgevallen des Gods van hemel en aarde. Deze beide weldaden, rechtvaardigheid en heiligheid, onafscheidelijk bij elkaar behorende, omdat beide door Christus voor de Zijnen verworven zijn, verschillen onder meer daarin van elkander, dat de rechtvaardigmaking volkomen en de heiligmaking in dit leven onvolkomen is in de trap.

Hoewel Gods volk in Christus volmaakt is, blijft dat volk hier in deze bedeling in zichzelf onvolmaakt door de besmetting van de natuur en het inwonend bederf der zonde. Dat baart strijd, en die strijd is zwaar, maar anderzijds zeer nuttig. Het is de weg om de zaligheid te leren zoeken buiten zichzelf alleen in Christus, om in Hem te rusten tot zaligheid, in zichzelf geen kracht overhoudend, om één ogenblik in de strijd staande te blijven.

Van die kerk des Heeren, in zichzelf zwart van zonden, maar lieflijk in de ogen des Heeren, hebben wij in bovenstaande woorden een zelfgetuigenis, met een merkwaardige tegenstelling, n.l. zwart en lieflijk gelijk de tenten Kedars, gelijk de gordijnen Salomo's. Gods Woord behoort ons te vervullen met heilige eerbied, want het is niet eens mensen woord, maar het Woord van Hem, Die de Hoge en de Verhevene is. Die spreekt met majesteit en gezag. Wiens Woord waarheid is. Vooral het Hooglied van Salomo is een geestelijk boek van verborgenheden. Geen oosters minnelied gelijk de vijanden der waarheid spotten, in wier verderf straks God met hen zal spotten, maar het lied der liederen tot lering en onderwijzing en vertroosting van Gods volk.

Het spreekt duidelijk van de gemeenschap van Christus met Zijn kerk, van de liefde des hemelsen Bruidegoms voor Zijn uitverkoren bruid, en van de liefde van de gemeente Gods voor haar Bruidegom. Wel is een nieuwe verklaring van het Hooglied opgekomen, die het zo wil lezen, alsof Salomo Sulamith, zijnde de bruid van een ander, wil verleiden om ontrouw te worden aan haar bruidegom, echter tevergeefs, dewijl zij volhard.*in haar liefde, doch die verklaring voldoet gans niet. Wij houden ons aan de van ouds gegeven verklaring, en laten ons niet in met de nieuwe, waar de oude verklaring beter is dan de nieuwe.

Het Hooglied spreekt van de verbondsbetrekking tussen God en Zijn volk, waarvan ook Jesaja, Jeremia, Hosea en anderen spreken. En in het Nieuwe Testament wordt nog veel klaarder daarover gehandeld. Het Hooglied spreekt dus van Christus als de Bruidegom en van Gods kerk als de bruid. De twee hoofdpersonen zijn Salomo en Sulamith, voorstellend Christus en Zijn gemeente. Daarnaast worden bijfiguren ingevoerd, onder de benaming van dochteren van Jeruzalem, tot wie de bruid spreekt in bovenstaand Schriftwoord, om haar te zeggen wie zij is, en hoe zij zich waarneemt.

Maar wie zijn nu die dochters van Jeruzalem, wat hebben wij van hen te denken? Meermalen spreekt het Hooglied van de dochters van Jeruzalem. Aan de hand van de gegevens kunnen wij nagaan wie en wat wij in haar hebben te zien.

Letten wij dan op hun voorrecht, op hun gemis en op de handeling van de bruid van Christus met die dochters van Jeruzalem. Hun voorrecht is, dat zij dochters van Jeruzalem zijn, dat zij in Jeruzalem geboren zijn. Jeruzalem was de stad Gods, daar openbaarde Jehova Zijn heerlijkheid in de tempel Zijner heiligheid boven het verzoendeksel. Daar stichtte Hij Zijn woning en openbaarde Hij Zijn liefde en tegenwoordigheid. Daar was de getuigenis Israels en daar predikten de offeranden de verzoening met God door de voldoening van het ware zoenoffer.

Ja, gans de dienst des heiligdoms getuigde van Gods recht en genade, van schuld en verzoening, van wet en Evangelie. Jeruzalem was type van de evangeliekerk, type van de kerke Gods, van Zijn gemeente, die God Zich geëigend heeft, waar Hij intrek neemt met Zijn Heilige Geest, ontdekkend door de wet en opleidende tot Christus. In dit geestelijk Jeruzalem zijn zij geboren, daar behoren zij thuis, daar hebben zij burgerrecht. Zij stellen dus voor diegenen, die een geboorte uit God deelachtig zijn, die wedergeboren zijn door de werking des Heiligen Geestes. Van nature woont de mens in de stad des verderfs midden in de wereld, ver van God en van Zijn gezegende instellingen, vervreemd van het leven Gods, door de verduistering des verstands en de verharding des harten.

Maar de uitverkorenen worden op Gods tijd en wijze toegebracht tot de gemeente des Heeren door een nieuwe geboorte. Zij blijven dan ook geen vreemdelingen van de liefde Gods in Christus, zoals blijkt uit hoofdstuk 3 : 10, waar wij lezen, dat het binnenste van Salomo's koets was bespreid met de liefde van de dochters van Jeruzalem. Daar is een liefdebetrekking in het hart op de Bruidegom, Die de mens van nature niet heeft. maar vrucht is van wedergeboorte en trekkende liefde Gods, gelijk de apostel zegt: „Zij hebben God lief, omdat Hij hen eerst liefgehad heeft".

Zij kenden ook iets van de omgang met de Bruidegom, zij zochten Hem niet alleen, maar vinden Hem ook, hoofdstuk 5:8: „Ik bezweer u, gij dochters van Jeruzalem, indien gij mijn Liefste vindt, wat zult gij Hem aanzeggen: Dat ik krank ben van liefde". Wat stelt dat anders voor, dan dat volk, dat enige kennis heeft van de omgang met Christus, dat Hem zoekt, vanwege Zijn noodzakelijkheid en onmisbaarheid, en vanwege Zijn dierbaarheid en beminnelijkheid? Het hart heeft behoefte aan Zijn gemeenschap en dat baart arbeid om Hem te mogen vinden. En die Hem zo waarlijk zoeken, zullen die Hem op Gods tijd niet vinden?

R'dam

Ds. van Dam

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juli 1961

De Banier | 8 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juli 1961

De Banier | 8 Pagina's