Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het ontwerp - Boswet

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het ontwerp - Boswet

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van de heer Kodde

De behandeling van het bovengenoemde wetsontwerp heeft langer opgehouden dan aanvankelijk werd verwacht. Het betrof dan ook zeer zeker een niet onbelangrijke zaak. Zonder bossen toch zou Nederland wel een heel kaal land zijn. En ons land is toch al niet bosrijk. Van alle Europese landen heeft het op Engeland na het minste bos. Van de totale oppervlakte beslaan de bossen slechts 8%. Het is dus v/el nodig, dat er regelingen bestaan om te voorkomen, dat er in het wilde weg maar bossen worden omgekapt. Het is nu echter maar de grote vraag hoe ver de overheid behoort te gaan. Zo kwam hierbij onder meer de vraag ter sprake of het niet te ver gaat, wanneer een gemeentebestuur de bevoegdheid wordt gegeven zich te bemoeien met bomen op erven en tuinen. De heer Den Hartog (V.V.D.) verklaarde zich hier vierkant tegen en diende een amendement in, waarbij de gemeenten verboden werd een kapverbod ten aanzien hiervan op te leggen. Hij kreeg echter zijn fraktiegenoot, de heer Geertsema, tegen zich.

Deze kwestie gaf nog aanleiding tot ingewikkelde staatsrechterlij ke diskussies, zó zelfs, dat de verdere behandeling een paar dagen moest worden uitgesteld om intussen met de hierbij betrokken ministers te overleggen. Het resultaat hiervan was, dat er een oplossing gevonden werd, ook wat betreft de regeling der schadevergoeding, waarover de heer Kodde, die bij dit wetsontwerp namens de S.G.P.-fraktie het woord voerde, breedvoerig gesproken had.

Het amendement van de heer Den Hartog om de gemeenten een kapverbod op te leggen, werd echter met 91 tegen 35 stemmen verworpen. Het wetsontwerp werd daar- na zonder hoofdelijke stemming aangenomen, wat wel vooral daaraan te danken was, dat de regering zich bereid had verklaard de kwestie der schadevergoeding in geval van een van hoger hand opgelegd kapverbod meer in overeenstemming met het gevoelen der Kamermeerderheid te regelen.

Na deze inleiding laten wij thans de rede volgen, welke de heer Kodde hield.

Deze sprak als volgt:

Mijnheer de voorzitter.

In dit onderwerp wenst de regering nieuwe regelen te stellen ter bewaring van bossen en houtopstanden. Het hebben van bossen en houtopstanden acht ook ik van belang voor ons land en volk, voor onze samenleving.

Maar al te veel verdwijnt dat, wat ons land niet alleen mooi, maar ook goed maakt. Maar al te veel wordt de harmonie, die er is, verbroken en opgeofferd aan andere ook wel nodige dingen, wat echter niet wegneemt, dat die verbreking er is.

De instemming met het doel houdt echter niet in de instemming met de regeling. Er rijzen wel enige bezwaren. Die bezwaren zijn er niet alleen bij ons, maar zijn ook wel tot uiting gekomen in de adressen, die de Kamer zijn toegezonden. Het is niet mijn bedoeling in een breed betoog die bezwaren naar voren te brengen, ik wil mij beperken tot die van het niet regelen van een vergoedingsplicht als de overheid beperkingen oplegt.

In het ontwerp is vermeden om de handelingen van de bosbouwer aan een vergunning te binden. Dat kan onze instemming hebben, in zoverre daardoor de administratieve bemoeiingen zijn beperkt gebleven, dat houdt niet in, dat de eigenaar of zakelijk gerechtigde op de bosgrond vrij is in zijn handelen. Hij mag zijn grond niet gebruiken, zoals hij eventueel zou willen, maar is verplicht, kan althans worden verplicht bij het vellen tot herbeplanting over te gaan. Hij zal tot herbeplanting moeten overgaan, ook als zulks tegen zijn belang is, tenzij hem ontheffing wordt verleend. Er wordt hem een verplichting opgelegd, die — en dat blijkt ook wel uit het feit, dat hij bij vervreemding de verkrijger daarvan in kennis moet stellen — veel overeenkomst heeft met op de grond drukkende zakelijke verplichtingen. Het zal menigmaal voorkomen, dat op grond een verplichting is gelegd krachtens een privaatrechtelijke overeenkomst. Maar dat weet de verkrijger, waaraan hij bij het verkrijgen daarvan toe is. Als dit ontwerp wet wordt, zullen die verplichtingen op andere wijze ontstaan. Indien de overheid als private eigenaar handelt, zal zij ook wel verplichtingen op de verkrijger van wat zij vervreemdt kunnen leggen, maar dan zal daartegenover toch wel de een of andere prestatie staan en de mogelijkheid voor de andere partij om het goed al dan niet onder die voorwaarden te aanvaarden. Hier wordt een verplichting opgelegd bij wet. De overheid legt deze

zakelijke verplichting

niet als gelijke partij in het geding, maar als wetgever op ten bate van het algemeen belang. De overheid zal, als Gods dienaresse, verplich­ tingen kunnen opleggen en het gebruik kunnen beperken, indien gehandeld wordt tegen Gods Woord en wet. Dat acht ik het doel niet van deze regeling. Er wordt nu een verplichting opgelegd, die een eigenaar belet of kan belemmeren gebruik van zijn goed te maken, zoals hij dat wenst, zoals hij dat voor zich voordelig acht, omdat daardoor het genot, het gebruik, dat de gemeenschap er van heeft, teloor kan gaan, en dat wel, zonder dat een prestatie van de overheid daar dadelijk tegenover staat. Dat lijkt mij te ver gaand. Daartoe acht ik de overheid niet bevoegd. Zij zal, als het algemeen nut, om een term te gebruiken, die in andere wetten staat, het vrije gebruik niet meer gedoogt, toch wel verplichtingen hebben om daarvoor een vergoeding te geven. In de memorie van antwoord, blz. 2, rechterkolom, stellen de bewindslieden:

„De ondergetekenden achten het slechts mogelijk de instandhouding van een bosareaal van redelijke omvang en hoedanigheid te verzekeren door op de in het ontwerp geregelde wijze in te grijpen in de rechtsuitoefening van de gebruiksgerechtigden van houtopstanden. Uiteraard kan uit eigendomsbeperkingen voor de betrokkenen geldelijk nadeel ontstaan, maar zeker in dit geval staat dit offer niet buiten verhouding tot de maatschappelijke belangen, die met het ingrijpen worden beveiligd".

Bij de beantwoording van vragen betreffende artikel 7, vierde lid, stellen de bewindslieden, dat er ook door andere wettelijke bepalingen wel beperkingen worden aangelegd, waarbij geen recht op schadevergoeding pleegt te worden verleend. Verwezen wordt dan naar de planologische maatregelen. Naar mijn mening zijn die beperkingen echter wel van andere aard. Immers, door planologische maatregelen ten aanzien van grond voor agrarisch gebruik wordt het bestaande agrarisch gebruik niet beperkt of belet. Er wordt alleen gesteld, dat die grond geen andere dan agrarische bestemming heeft en dus niet voor bebouwing met woningen of anderszins mag worden gebruikt. Nu kan wel worden gesteld, dat die grond daardoor slechts de waarde van agrarische grond houdt en dus niet meer kan opbrengen, maar de gebruiker is toch vrij uit het agrarisch gebruik te trachten het hoogste rendement te verkrijgen. De' beperkingen en verplichtingen, welke ook wel op gronden in een bestemmingsplan worden gelegd, zijn naar mijn mening ook van andere aard en bieden geen vergelijkingsobjekt.

Het is dan ook niet geheel uitgesloten, dat streekplannen vergaande bepalingen bevatten, maar toch meen ik, dat die niet zó ver kunnen gaan, dat een eigenaar tegen zijn wens een bepaalde kuituur moet behouden. Afgezien nog van mijn mening, dat hier geen vergelijkbare gevallen worden vermeld, sta ik niet op het standpunt, dat de overheid ook in de daar genoemde gevallen geen verplichtingen heeft. Daartegenover kan worden aangehaald een bepaling in de belemmeringenwet privaatrecht, welke recht op

schadevergoeding

bij het in gebruik nemen verleent. Ook al is die vergelijking aanvechtbaar, ik meen toch, dat er meer overeenstemming is met het doel, dat nu wordt nagestreefd door het wetsontwerp, met hetgeen krachtens de belemmeringenwet privaatrecht wordt voorgestaan, dan met wat wordt nagestreefd bij planologische maatregelen. Voor doeleinden van algemeen belang wordt de eigenaar belet het gewone gebruik maken van zijn eigendom, en daarom acht ik het ook nodig, dat die eigenaar of zakelijk gerechtigde van het algemeen, in dit geval van de overheid een vergoeding, een volledige schadevergoeding ontvangt.

De bewindslieden vrezen misbruik van het stellen van een mogelijkheid tot schadevergoeding. Zij vrezen misbruik, doordat de gebruiksgerechtigde zal trachten een kapverbod uit te lokken om daardoor de schadevergoeding te kunnen ontvangen. Zij koesteren de vrees, dat de staat, bij het stellen van een recht op schadevergoeding, wel eens een zodanige vergoeding zou moeten geven, dat die gelijk staat met de koopprijs, zonder dat de staat eigenaar daarvan wordt. Ik wil niet stellen, dat zulks niet zal voorkomen of althans dat niet getracht zal worden van die bepaling misbruik te maken, maar de wetgever heeft toch op ander terrein — en dan verwijs ik weer naar de belemmeringenwet privaatrecht — wel een recht op schadevergoeding toegekend, doch tevens de nodige regelen tegen misbruik gesteld.

Een dergelijk motief van vrees wordt naar mijn mening ten onrechte aangevoerd, terwijl toch niet door de bewindslieden is ontkend, dat er verplichtingen kunnen worden opgelegd, waaruit een geldelijk nadeel kan ontstaan.

Het ontwerp houdt in, dat een billijke tegemoetkoming kan worden verleend, als de ministers van onderwijs, kunsten en wetenschappen en van landbouw en visserij een kapverbod opleggen. Een billijke tegemoetkoming kan van verre strekking zijn, maar een recht op schadevergoeding is mijns inziens toch iets anders. Ook daarom is het anders, omdat de bewijslast op de gebruiksgerechtigde wordt gelegd. Hij zal moeten aantonen, dat de door hem geleden schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen. Hij zal dus moeten beginnen met te tonen wat redelijkerwijze niet te zijnen laste behoort te blijven.

Afgezien van de moeite, die het de gebruiksgerechtigde oplegt, zal in die bepaling veel konfliktstof schuilen. Wat redelijk en niet redelijk is, is zeker geen vaststaand begrip. De gebruiksgerechtigde zal, gedachtig aan het gezegde: „niet geschoten is zeker mis", als het ware genoopt zijn een poging te doen om vergoeding te krijgen. Er is ook een bezwaar, dat geen derde onpartijdige wordt belast met het vaststellen van wat al dan niet redelijkerwijze aan schade zal worden geleden of waarop redelijkerwijze een recht op een tegemoetkoming aanwezig is.

Het niet opnemen van een bepaling inzake recht op schadevergoeding doet ons wel zeer gereserveerd en mogelijk afwijzend staan tegenover dit wetsvoorstel.

Wat de bevoegdheid van de

lagere publiekrechtelijke lichamen

betreft, acht ik het ontwerp ook niet bevredigend. Nu kan een beroep worden gedaan op wat in de stukken is vermeld over het onverlet blijven van de bevoegdheden van die lichamen, maar ik vraag mij af, of zulks baat, als dat uit de wet zelf niet blijkt. Niettegenstaande de jurisprudentie meen ik te moeten vaststellen, dat de konsiderans de wet niet maakt, en meen ik te moeten aannemen, dat de gewisselde stukken dat zeker niet doen, doch hoogstens misschien een interpretatie kunnen beïnvloeden.

Uitgaande van wat is gesteld in artikel 1, onder 4b, is er voor de lagere publiekrechtelijke lichamen een beschreven bevoegdheid voor beplantingen in de bebouwde kom. Dat zou er juist op wijzen, omdat er een beschrijving is, dat deze niet verder strekt dan deze, niettegenstaande alles, wat er in de stukken is vermeld en in de redevoeringen zal worden gezegd. In artikel 1 krijgen de publiekrechtelijke lichamen bevoegdheden voor beplantingen in de bebouwde kom, voor zover niet op erven en in tuinen.

Tegen het bepalen van de bebouwde kom op de wijze, als wordt voorgesteld, acht ik wel bezwaren aan- , wezig. De grenzen van de bebouwde kommen volgens de wegenverkeerswet worden door Gedeputeerde Staten vastgesteld en daarbij zullen verkeersbelangen van invloed zijn. Het is dus niet uitgesloten, dat die de doorslag geven en dat geen rekening met andere belangen zal worden gehouden. Er kunnen daardoor ook moeilijkheden rijzen bij het vaststellen en uitvoeren van bepalingen voor bestemmingsplannen ingevolge de woningwet. Ook daarin worden wel bepalingen opgenomen, volgens welke een deel van de grond beplant moet zijn en blijven. Het is mogelijk, dat die gronden binnen een bebouwde kom liggen ingevolge artikel 8 van de wegenverkeerswet, maar de mogelijkheid, dat die er buiten liggen, is veel groter. Wie is dan bevoegd? Is een gemeentebestuur bevoegd dergelijke bepalingen, zij het dan met een ander doel dan in deze wet wordt beoogd, vast te stellen? Er kunnen

bezwaren

zijn om de lagere publiekrechtelijke lichamen volkomen vrij te laten, maar er zullen ook bezwaren zijn om generlei of een zeer beprekte bevoegdheid te geven. Aan de gemeentebesturen wens ik wel vrijheid te geven onder de uitdrukkelijke bepaling, dat er bij een ingreep in het recht van de gebruiksgerechtigde schadevergoeding moet worden verleend. Ik meen echter, dat de bevoegdheid van de gemeentebesturen buiten de bebouv/de kom in het ontwerp niet duidelijk is omschreven, alle omschrijvingen in de stukken ten spijt. Zeer zeker is niet duidelijk omschreven, dat, wanneer een gemeentebestuur ingrijpt, er ook een verplichting tot het betalen van een schadevergoeding bestaat. Ook daarin bevredigt het voorstel ons dus niet.

Alvorens te eindigen, wil ik er nog de aandacht van de minister op vestigen, dat in het gewijzigde ontwerp een beroepsbepaling, als in artikel 14 gesteld, daar en niet onder afdeling III „Beroep" is opgenomen. Nu zit die bepaling wel wat verscholen onder de afdeling kapverbod.

Nadat de minister van landbouw de sprekers had beantwoord, werd er gerepliceerd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 augustus 1961

De Banier | 8 Pagina's

Het ontwerp - Boswet

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 augustus 1961

De Banier | 8 Pagina's