Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Ik ben zwart, doch lieflijk, gij dochteren van Jeruzalem! gel^k de tenten van Kedar, gelijk de gordijnen van Salomo. Hooglied 1 : 5

Daar zijn ogenbliklcen van een vinden van Christus in de harten dergenen, die waarlijk zijn begiftigd met het leven der genade. Zalige ogenblikken, dat zij Zijn schoonheid en beminnelijkheid met bewondering en aanbidding zien, en Zijn algenoegzaamheid, gepastheid en dierbaarheid met het oog des geloofs mogen aanschouwen. Dat zij van harte instemmen met het woord des apostels, Hebr. 7 : 26: „Want zodanig een Hogepriester betaamde ons, heilig, onnozel, onbesmet, algescheiden van de zondaren en hoger dan de hemelen geworden". Als ze zo wat van Zijn liefde smaken en in wederliefde opsmelten, dan hebben zij een groot voorrecht, dat de natuurlijke mens mist, maar er is een tekort in.

Maar waarin bestaat dat tekort, waarin ligt dat gemis dan toch wel? Zij konden niet zeggen dat de bruidegom hun bruidegom was. Zij konden niet zeggen gelijk de bruid: „Mijn liefste is mijne en ik ben de Zijne". Hun harten hingen nog te veel aan een andere liefste, hetgee blijkt uit hun vraag, hoofdsti. 5:9: „Wat is uw Liefste meer dar een ander liefste, o gij schoonste onder de vrouwen? Wat is uw Liefste meer dan een ander liefste, dat gij ons zo bezworen hebt? " Zij kunnen niet alles om de bruidegom verzaken.

De dochters van Jeruzalem zijn de afbeeldingen van zwakgelovige bekommerde zielen, die Christus niet durven mijnen, omdat zij nog te veel hangen aan de wet, en daarom kunnen zij niet alles buiten Christus verzaken en verloochenen. Zij hebben nog wat buiten Christus, als grond voor de eeuwigheid. Zij zijn nog vol wettische bevattingen, waardoor de zoete gemeenschap en geloofsomgang met Christus wordt geremd en gestoord. Zij kunnen niet loskomen van de wettische dienstbaarheid, v/aarvan zij nog teveel verwachten, alsof bij het offer van Christus ook nog wat van hun zelf zou moeten komen tot verzoening. Vandaar dat de bruid wel driemaal hen bezweert, dat zij de liefde niet opwekken konden, totdat het dezelve lust. De bruid rust alleen en in volle overgave op de liefde van Christus en oefent wederliefde als vrucht, maar de dochters van Jeruzalem willen op wettische wijze de liefde van Chris­ tus opwekken, door iets in de mens zelf.

Zij missen de diepgaande ontdekking van de bruid, gelijk blijkt uit bovenstaande schriftwoorden. O zeker, daar is besef van zonden en schuld voor God bij de ware, doch zwakgelovige levendgemaakten. Daar is een zoeken en bij ogenblikken een vinden van Christus, dat zijn voor hen geen vreemde zaken, maar het wordt niet gans verloren, niet gans buiten hope, het komt niet tot het ondergaan in zichzelf, de afsnijding vanwege Gods recht kennen ze niet en daardoor houden zij heimelijk eigen gronden buiten Christus vast. Al zijn er ogenblikken, dat de liefde alle vrees uitsluit, en dat zij er in hun gevoel mogen zijn, om alleen op Christus te zien en te vertrouwen tot zaligheid, zó, als het licht wordt ingetrokken, komen weer de wettische overleggingen des verstands, en weg is de rust, de blijdschap, de levende hoop en dan zullen zij weer met lege handen komen te staan. Dan komen de twijfel en de vrees opnieuw het hart vervullen.

hoe handelt nu de bruid met .ere dochters van Jeruzalem? Met andere woorden: Hoe heeft bet bevestigd kind Gods te handelen met de ware levendgemaakten, maar nog bekommerden van hart? Zij stoot ze niet weg, gelijk wel gebeurt, als Gods volk verkeert in een hoge gestalte en met de rechtvaardigmaking wat groots geworden is in eigen oog. Hoe liefdeloos wordt vaak opgetreden onder een schijn van eerlijkheid, alsof men het opneemt voor Gods recht. Als Gods volk dicht bij de Heere leeft, en in eigen onwaardigheid ingeleid wordt, en wie zij nog blijven na ontvangen genade, dan zijn zij met eerbied vervuld voor de genade aan een ander bewezen, immers genade is altyd groot, zelfs in de kleingelovige ziel, die het in waarheid om God te doen is.

Maar zij zetten ze ook weer niet gerust in de gestalte, haar met kenmerken en gemoedelij kheden troostend buiten Christus. Schadelijker is er voor de kerk des Heeren niet. Velen willen opgebouwd worden in de gestalten, waardoor men bij wijze van spreken een gebouw krijgt zonder fundament. Noch het afstoten, noch het opbouwen in de gestalte is betamelijk en nuttig. Afstoten is het werk niet van een teder levend kind van God, en bouwen in de gestalte is de eer van Christus roven en de ziel misleiden, dewijl alleen in Christus haar ziel moet worden geborgen.

Maar hoe handelt de bruid dan? Hoe handelt Christus Zelf door Woord en Geest? Daarmee zij de handeling van Gods volk in overeenstemming, tot wasdom in de genade. De bruid stelt Christus voor in Zijn heerlijkheid, Hoogl. 5 : 10- 16: „Mijn Liefste is blank en rood en draagt de banier boven tienduizend. Zijn hoofd is van het fijnste goud, van het dichtste goud; Zijn haarlokken zijn gekruld, zwart als een raaf, Zijn ogen zijn als der duiven bij de waterstromen, met melk gewassen, staande als in kasjes der ringen. Zijn wangen zijn als een bed van specerij, als torens van reukwerk; Zijn lippen zijn als leliën, druppende van vloeiende mirre. Zijn handen zijn als gouden ringen, gevuld met turkoois", enz. Al kunnen wij westerlingen de oosterse beeldspraak niet ten volle begrijpen, zoveel is toch zeker, c*at de bruid schier zoekt naar verheven uitdrukkingen om de schoonheid en beminnelijkheid van haar bruidegom uit te schilderen. Vooral vers 16: „Zijn gehemelte is enkel zoetigheid, en al wat ag^n Hem is, is gans begeerlijk. Zulk een is mijn Liefste, ja zulk een is mijn Vriend, gij dochters van Jeruzalem".

Zij vermeldt Zijn uitnemende heerlijkheid met steeds hoger klimmende verlustiging. Zij zoekt dus de dochters van Jeruzalem op te leiden tot Christus, Zijn heerlijkheid ontvouwende. Maar niettemin spreekt zij in de woorden, die hier boven staan, ook van de diepe ontdekking des Heiligen Geestes, en ook dat is zo nodig voor het bekommerde volk van God. Nadere kennisneming van Christus en diepere ontdekking van onze ellende zijn de middelen, die leiden tot de volle overgave aan Christus met verlating van alles buiten Hem.

De bruid nu getuigt van zichzelf: „Ik ben zwart, gelijk de tenten Kedars, maar ook lieflijk gelijk de gordijnen Salomo's". Deze beeldspraak gebruikt zij om zich te verklaren, dus haar zwartheid vergelijkt zij met de tenten Kedars. En zeer terecht. De Kedarenen waren Bedoïenen, wonende in tenten van zwart geitenhaar. Zij waren een oorlogszuchtig volk, en hun tenten waren zeer onooglijk, vuil en onaangenaam om te zien. Zo heeft de bruid in haar zelf aangemerkt ook niets aantrekkelijks, vanwege de overblijfselen der zonde, die nog werken in haar. Zo verwerpelijk en verfoeielijk ben ik voor God, wil zij zeggen. Gelijk de tenten Kedars zijn in het oog der mensen, zo zijn wij allen in de ogen des Heeren, en in de ogen van Christus, aangemerkt in onszelf.

Rotterdam

Ds. van Dam

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 augustus 1961

De Banier | 8 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 augustus 1961

De Banier | 8 Pagina's