Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

En de hand des Heeren was met hen, en een groot getal geloofde, en bekeerde zich tot de Heere. Hand. 11 : 21

I

Het Evangelie is een kracht Gods tot zaligheid voor ieder, die gelooft, éérst voor de Jood en dan ook voor de Griek (de heiden). In de „Handelingen der Apostelen" wordt ons deze nieuwe sprong van het Evangelie getekend. Hoofdstuk 10 verhaalt het begin: Petrus gaat in Caesarea prediken tot Cornelius en diens familie en vrienden. Een kleine kring nog, maar het begin is er. Overeenkomstig Gods uitdrukkelijk bevel.

Na deze eerste prediking tot de heidenen ontstaat er spoedig een volledige christelijke gemeente in de heidenwereld. Dat gebeurt te Antiochië in Syrië. Hoofdstuk 11 beschrijft ons de geboorte der Antiocheense christengemeente. Straks wordt alhier ook voor het eerst de erenaam „christenen" voor de gelovigen gebruikt (zie vers 26). Hoe was het gekomen, dat er in Antiochië een gemeente van Christus ontstond? Wel, er had in Jeruzalem een heftige christenvervolging gewoed. De meeste discipelen hadden na Stefanus' dood moeten vluchten. Doch zie: wat de duivel en de vijandige mensen (de farizese Joden) ten kwade hadden gedacht, heeft God ten goede geleid, 's Heeren vijanden beoogden de uitroeiing van de gemeente. Maar het tegenovergestelde gebeurde: de vluchtende discipelen, her- en derwaarts zich verspreidend, spraken overal van hun Heiland. En zo verbreidde juist het Evangelie zich . als een olievlek. Het Woord Gods „wies" (groeide)! En er kwamen telkens mensen in dit nieuwe wingewest des Woords tot bekering en geloof.

Met name te Antiochië was dat in brede omvang het geval. Hoor maar wat de tekst zegt: Een groot getal kwam tot geloof in de Heere Jezus en bekeerde zich tot de Heere (de verheerlijkte Heiland). En wat zullen wij nu doen? Deze mensen gaan prijzen? Of de getuigende christenen uit Jeruzalem (die onopzettelijke „zendelingen") een pluimpje geven? Eventueel: hun ambtsdragers, die er bij geweest zullen zijn (ouderlingen, predikers), een klopje op de schouder geven om hun zuiverheid van leer en om hun ijver? O neen. Verre vandaar! Want het geloof en de bekering kwamen er niet doordat deze Antiocheense heidenen zo lief en zo goed waren. Ook niet, doordat de getuigende christenen zo aktief en de predikers zo duidelijk waren. Maar . . het resultaat op getuigenis en prediking kwam, doordat de hand des Heeren met de verstrooide christenen uit Jeruzalem en hun dienaren des Woords en ouderlingen was. Dat is het grote geheim, dat onze tekst onthult.

„De hand des Heeren " Dit is een typisch-Israëlitische uitdrukking. Zoals dikwijls is ook hier het Grieks van het Nieuwe Testament Hebreeuws „gekleurd".

De hand is in Israels denken en spreken het zinnebeeld van iemands macht en kracht. Zeer bijzonder geldt dat, wanneer sprake is van de hand Gods. Vaak komt die uitdrukking voor bij profeten en psalmisten. Gods hand is scheppend: zij heeft de aarde gegrond, enz. Die hand is ook onderhoudend: zij voedt alle schepselen. Die hand is voorts een regerende hand: de rechterhand des Heeren doet krachtige daden. Deze regering van Gods hand geschiedt ten gimste van Gods verbondsvolk: in de tenten der rechtvaardigen is een stem des gejuichs en des heils, vanwege 's Heeren krachtige daden. Wanneer nu Gods hand met iemand is, dan beduidt dit: God beschermt die mens met Zijn almacht en doet 's mensen werk wel gelukken.

En in die zin wordt de uitdrukking „hand des Heeren" nu ook in onze tekst gebruikt. De macht (almacht) van de Heere beschermde en zegende de gevluchte Jeruzalemse christenen en 'hun ambtsdragers; en die almacht des Heeren deed hun „werk" (van getuigenis en prediking) wèl gelukken, gaf er rijkelijk vrucht op. Met als resultaat: de bekering van vele Antiocheense heidenen tot Christus. Alleen moeten we er nog op letten, dat in onze tekst niet wordt gesproken van „God", maar van „de Heere". Dat is hier de aanduiding voor de Christus in Zijn hemelvaartsglorie. „De Heere" is de eretitel van de Heiland na Pasen. Het is de naam van de opgestane, eeuwig-levende, verheerlijkte en verhoogde Christus. Door Zijn opstaan uit het graf, door Zijn over­

winning op de dood, is Jezus krachtig gebleken, de Zoon van God te zijn. Nu komt Hem de naam toe, welke boven alle naam is: de allerheiligste Godsnaam „Heere" (kurios, in de Grriekse vertaling van het Oude Testament de overaetting voor het Hebreeuwse „Jehova").

Aldus spraken de christenen over Jezus na Pasen en Hemelvaart. Natuurlijk: geleid door de pinkster- Geest. Want niemand kan zeggen: „Jezus Is de Heere", dan alleen door de Heilige Geest. Maar dan was het gebruik van de naam „Heere" voor Jezus ook een beknopte, bondige belijdenis. Zó spreken apostelen en evangelisten over hun Koning in glorie. Kijk er de apostolische brieven maar op na. En ook het boek „Handelingen". Zo o.a. onze tekst. Nu is de tekst wel helemaal doorzichtig. „De Heere" is de levende Christus, gezeten in de hemel aan Gods rechterhand. De „hand des Heeren" is de hand van die levende Heiland. En dan kunnen we de bedoeling van het geheel aldus omschrijven: Jezus, de Koning der ere, heeft met Zijn almacht de arbeid van Zijn gemeente (en van derzelver ambtsdragers) zó begeleid en gezegend, dat een grote schare Antiocheense heidenen terstond of weldra tot het geloof kwam.

Maar dit geweldig gegeven uit de tekst heeft wijder betekenis dan alleen voor Antiochië, lezer(es)! Het is heus geen historische aantekening zonder meer. Het heeft een verre strekking. Deze, dat die waarheid van de bekerende en geloofscheppende hand van Christus te allen tijde en overal geldt. Wanneer een groep (groot of klein), wanneer ook een enkele mens tot waarachtig geloof en bekering des harten komt, dan is dat het werk van Christus' hand. Nooit is dan die mens of die groep van mensen in de hoogte te steken. En nooit is dan de getuigende christen of de dominee of ouderling die als „middel" of „instrument" mocht dienen, te prijzen. Alle zegen van uitbreiding der gemeente, van ontbloeiend (en ook van rijpend, vruchtdragend) geloofsleven, is te danken aan die grote Hand.

Kesteren

Ds. C. V. d. Berg

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 augustus 1961

De Banier | 8 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 augustus 1961

De Banier | 8 Pagina's