Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wetsontwerp inzake de erkenning  van Tuinbouwers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wetsontwerp inzake de erkenning van Tuinbouwers

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rede van de heer Kodde

Sedert vele jaren bestaat in ons land het wettelijk voorschrift, dat iemand, die een of andere zaak wil beginnen, b.v. een drogisterij, een 'kruidenierszaak, een rijwielzaak enz., daarvoor een erkenning moet hebben. Dit wil zeggen, dat hij moet voldoen aan bepaalde eisen van vakbekwaamheid. Voorts moet hij over een middenstandsdiploma beschikken en voldoen aan bepaalde eisen van kredietwaardigheid. Voor de landbouw en de tuinbouw was zo'n erkenning*-tot op heden niet nodig. Voor de tuinbouw echter is enige tijd geleden door de regering een wetsontwerp ingediend, waarbij de uitoefening van de tuinbouw — behalve de teelt van tuinbouwzaden — gebonden wordt aan een vergunning, die alleen wordt verleend, als de ondernemer voldoet aan eisen van vakbekwaamheid.

Het wetsontwerp dankt zijn indiening niet aan de Sociaal Ekonomische Raad. Deze raad heeft zelfs in december 1959 een afwijzend advies uitgebracht over een voorontwerp van een landbouwvestiglngswet, waarbij ook erkenningseisen in de tuinbouw van de hand werden gewezen. Het is het tuinbouwbedrijf sleven zelf, dat bij de minister van landbouw in de loop van 1960 heeft aangedrongen om zodanige maatregelen te nemen, dat hij het vervallen van de geldigheid der bestaande erkenningsregelingen in de tuinbouw op 1 januari 1962, hiervoor een nieuwe regeling in de plaats zou komen. Dit verzoek werd gemotiveerd met er op te wijzen dat de S.E.R. de kwestie alleen uit een oogpunt van vakbekwaamheid had bezien, doch dat de erkenningseisen in de tuinbouw daarnaast nog een andere belangrijke funktie vervullen, namelijk een marktordenende funktie. Het tuinbouwbedrijf sleven vond echter — zulks in tegenstelling tot het S.E.R.-advies — een erkenningsregeling ook ten zeerste gewenst met het oog op het bevorderen van de vakbekwaamheid.

De minister van landbouw is op dit verzoek van de zijde van het tuinbouwbedrijf sleven Ingegaan door het 'bovengenoemde wetsontwerp in te dienen. Hij heeft daarbij aan het wetsontwerp de vorm van een raamwet gegeven. Dat wU zeggen, dat de erkenningseisen voor de verschillende sektoren van de tuinbouw niet in de wet zelf worden vastgelegd maar in algemene maatregelen van bestuur. Hiertegen werd vooral door de heer Kodde.die namens de S.G.P.-fraktle bij dit wetsontwerp het woord voerde, bezwaar ingebracht, zoals blijkt uit de door hem gehouden rede, die wij thans laten volgen. De heer Kodde sprak als volgt:

Mijnheer de voorzitter.

In de voorgestelde regeling zie ik als hoofddoel het verkrijgen van een kwaliteitsprodukt en/of misschien een beperking van de teelt door het tegengaan van zogenaamde spekulatieve produktie-uitbreiding, te bereiken door maatregelen, waardoor de tuinbouw alleen door personen kan worden beoefend, die daartoe bekwaam geacht worden, of door het geen vergunning verlenen aan hen, die daartoe niet bekwaam worden geacht. Er zal, als dit ontwerp wet wordt, een beperking mogelijk zijn, omdat een vergunning of ontheffing nodig is. Tuinbouw omvat, zoals in art. 1 is gesteld, de teelt van groenten en fruit, zomede de teelt van siergewassen in de zin van de Instellingswet Produktschap voor Siergewassen. De 'genoemde omschrijving is zeer veelomvattend; in de memorie van toelichting wordt dan ook gemeld, dat de wet zal gelden voor de tuinbouw in ruime zin. In het tweede artikel is de bepaling opgenomen, dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden verboden het bij of krachtens die maatregel aangewezen tuinbouw­ bedrijf uit te oefenen zonder schriftelijke vergunning van het landbouwschap. Daardoor is nog niet bepaald, dat voor elke uitoefening van het tuinbouwbedrijf vergunning nodig is, maar toch dient wel in acht te worden genomen, dat de mogelijkheid ontsloten wordt,

zeer ver strekkende

verboden te maken. Indien de bepaling, zoals gesteld, van kracht wordt, is er een grote bevoegdheid om bij algemene maatregel van bestuur te regelen.

Reeds is bekend, in welke richting nu wordt getracht het doel te bereiken. Al verwacht ik ook, dat in het vervolg rekening zal worden gehouden met de mening van de schappen, die volgens het tweede lid van artikel 2 in de gelegenheid moeten worden gesteld hun mening kenbaar te maken, het stemt mij toch niet gerust. De mogelijkheid is geoi)end, bij algemene maatregel van bestuur regelingen te treffen. Dit zou niet nodig zijn, als men niet meende, dat aanpassingen en veranderingen gemakkelijk moeten kunnen worden aangebracht. Mijnheer de voorzitter. Wanneer dat niet het geval was, had men m.i. even goed hetgeen nu reeds bekend is in de wet kunnen beschrijven. Ik erken, dat een aanpassing minder moeilijk is wanneer niet aUes in de wet Is vastgelegd, maar anderzijds wordt een zeer grote bevoegdheid verleend, hetgeen kan leiden tot het opleggen van voorschriften, die niet door leder worden beschouwd als in het algemeen belang nodig te zijn. Het is niet te overzien, in welke richting dit alles zal leiden en al meen ik, dat zulks zeker niet in de bedoeling ligt, er kan toch worden bepaald, dat het telen voor eigen gebruik zonder vergunning verboden is.

Ik acht het daarom slechts een betrekkelijlJ voordeel, dat aanpassing mogelijk is, n.l. door de algemene maatregel van bestuur. Anderzijds vrees ik, dat er veel onzekerheid zal ontstaan.

Mijnheer de voorzitter. Ik kom tot de vraag: Is een regeling als nu voorgesteld nodig? De voorzitter van het centraal bureau voor tuinbouwveilingen, de heer Prins, was volgens een verslag van zijn rede in „Groenten en Fruit" geen voorstander van geordende tuinbouwvestigingen, hoewel hij ook geen algehele vrijheid voorstond. Weliswaar sprak hij meer over de bezwaren van de plaats van vestiging dan over de vestiging zelf, maar ik meen toch, dat zijn konklusie ook ten aanzien van de vestiging was, dat grote voorzichtigheid geboden is. Ook de S.E.R. toonde zich geen voorstander van de vestigingseisen. Ook Ik heb bezwaren tegen de regeling, al verblijdt het mij, dat de z.g. kontraktprodukten zijn vrijgesteld.

Zijn er dus in het algemeen bezwaren, omdat de vrijheid van handelen kan worden beperkt en omdat ons volk weer meer afhankelijk kan worden gemaakt van de door velen niet begeerde schappen, deze

bezwaren

worden nog vergroot doordat het bestuur van de Christelijke Boeren- en Tutndersbond blijkens een artikel in „Ons Platteland" van 12 mei 1961 het niet gewenst acht de teelt van groenten op kleine oppervlakten vrij te stellen. Ik vrees, dat een dergelijke mening van invloed zal zijn op de later eventueel te nemen maatregel.

„Klein" is wel geen vast begrip, maar ik hoop toch, dat de maatregel door deze mening niet zodanig zal worden beïnvloed, dat de teelt voor eigen gebruik en voor de naaste familie aan een regeling gebonden zal zijn.

Nu wens ik nog iets te zeggen over de eisen van vakbekwaamheid. Het stemt tot voldoening, dat het niet in het voornemen ligt de huidige voorwaarde inzake de vijf jaren praktijkervaring, waarvan o.a. op Schouwen en Duiveland veel last wordt ondervonden, te handhaven. Vooral voor gebieden, waar begonnen moet worden, geeft een dergelijke voorwaarde groot bezwaar. Maar zal dat bezwaar ook niet worden ondervonden met de nu blijkens de stukken in het voornemen liggende voorwaarde betreffende de bekwaamheid? Is er voldoende gelegenheid om te kunnen verkrijgen het diploma van een middelbare landbouwschool, zoals, blijkens het gestelde op blz. 4 van de memorie van toelichting, is gedacht, dat nodig is voor een vergunning? Weliswaar wordt ook nog wel een andere mogelijkheid gesteld en worden ook de bedrij f s- lichamen in de gelegenheid gesteld deze materie nader te bezien, maar ik vraag mij toch wel af, of de nadruk ook dan toch niet te veel op het diploma zal vallen.

In de memorie van antwoord stelt de minister, dat hij zich gaarne aansluit bij de uitspraak van leden, dat ten behoeve van de afzet van Nederlandse tuinbouwprodukten met alle beschikbare middelen gestreefd moet worden naar een zo hoog mogelijke kwaliteit. Ook ik kan onderschrijven, dat een goede kwaliteit nodig is voor de afzet. Echter verwacht ik niet, dat die kwaliteit gewaarborgd zal zijn door het diploma van de kweker. Er zijn wel voorbeelden, die op iets anders wijzen. De kwaliteit zal door

veiling en handel

beoordeeld moeten worden en door de prijs moeten worden beïnvloed. Daarvan verwacht ik meer resultaat dan van het hebben van een diploma.

Nu kan wel worden gezegd, dat het diploma mede het kunnen en niet alleen het kennen inhoudt en dat ik dus gerust kan zijn, doch geheel gerust ben ik daarop niet, maar aannemende, dat het zo zal zijn, dan rijst toch wel de vraag of het mogelijk zal zijn voor een jongen uit een eenvoudig gezin met een niet groot inkomen de opleiding te verkrijgen, vooral als die niet in de onmiddellijke omgeving wordt gegeven. En nu zijn er nog wel mogelijkheden, dat ook zonder dat diploma het tuinbouwbedrijf kan worden uitgeoefend, maar dat zal toch alleen maar kunnen door het verkrijgen van ontheffing en niet door een vergxmning. Aan iemand, die aan de eisen van vakbekwaamheid voldoet, zal, volgens het ten aanzien van artikel 4 in de memorie van toelichting gestelde, onder alle omstandigheden een vergunning worden verleend. Iemand, die niet aan de eisen voldoet, zal met een ontheffing moeten volstaan, zal vermoedelijk dus steeds meer afhankelijk zijn. Ik vraag mij wel af, of die ontheffing een voldoende waarborg zal bieden om op grond daarvan te investeren. Daarom zou ik gaarne willen, dat de minister aantoonde, dat een eenmaal verkregen ontheffing bijna gelijk staat met een vergunning.

De voorbeelden, die de minister met betrekking tot artikel 4 in de memorie van antwoord noemt, acht ik zo vanzelfsprekend, dat ik nog wel gaarne andere voorbeelden zou vernemen, betrekking hebbende op gevallen, waarin de betrokkenen voor ontheffing in aanmerking komen.

De wijziging van artikel 4 maakt het wetsontwerp voor mij meer aanvaardbaar, doch ik ben van oordeel, dat in het algemeen toch te veel regelend zal kunnen worden opgetreden, voornamelijk door de eisen van vakbekwaamheid. Ik heb er reeds van doen blijken, dat ook ik een goede kwaliteit van de afzet nodig acht, maar ik heb ook gezegd, dat zij op een andere wijze kan worden verkregen, en wel op een vrij ze, die naar mijn mening meer zekerheid biedt voor een

goede kwaliteit.

Was er gevaar voor gezondheid, voor het leven van anderen aanwezig, zoals bij beroepen in de scheepvaart, het besturen van motorrijtuigen en het uitoefenen van de geneeskunst, dan zou het geheel anders liggen. Dan zou er moeten worden gestareefd naar een garantie door het bezitten van de kennis en de kunde. Een tuinder echter, die een minder goed of slecht produkt kweekt, zal, als er ook op ander gebied geen ordenende regelen zijn, de gevolgen daarvan zelf wel ondervinden wat betreft prijs en afname. Daarvoor heeft naar mijn mening de wetgever niet te waken. Nu mag hieruit niet worden gekonkludeerd, dat ik dus onderwijs en opleiding veracht en wil, dat er maar lijdelijk wordt gehandeld. Neen, Gods Woord leert ons, dat de hand des vlijtigen zal gezegend worden. Het is dus nodig zich in te spannen, ten einde theoretische en praktische kennis te verkrijgen en die kennis toe te passen. Toch zullen vidj, wU het goed zijn, in afhankelijkheid moeten leven, omdat aan Gods zegen alles is gelegen en zonder die zegen niets zal gedijen. Noodzaak voor de voorgestelde regeling acht ik niet aanwezig, zodat ik voorshands nog niet geneigd ben daaraan medewerking te verlenen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 oktober 1961

De Banier | 8 Pagina's

Wetsontwerp inzake de erkenning  van Tuinbouwers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 oktober 1961

De Banier | 8 Pagina's