Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Belastingvoorstellen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Belastingvoorstellen

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ir. von Dis

Tegelijk met de miljoenennota bood de regering in september de Staten-Generaal enkele voorstellen aan, welke betrekking hadden op de belastingen.

Eén er van behelsde een verlaging van de loon- en inkomstenbelasting. Tot deze verlaging was reeds door de Staten-Generaal besloten bij de wet van 28 december 1960. Het tijdstip waarop deze verlaging in werking zou treden, zou echter nog nader bij een wet worden vastgesteld. De regering heeft toen echter tevens toegezegd, dat zij in mei 1961 nadere mededelingen over dit tijdstip zou doen. Dit deed zij inderdaad, maar het was geen verheugende tijding die zij bracht. Zij deelde namelijk mede, dat de ekonomische toesband zodanig was, dat zij het niet verantwoord achtte de aangekondigde loon- en inkomstenbelastingverlaging op 1 juli 1962 te doen ingaan. Daar de Kamer hierover niet te spreken was, deed minister Zijlstra toen de toezegging, dat het zijn voornemen was in ieder geval vóór 1962 de Kamer er van in kennis te zullen stellen, wanneer de verlaging zou ingaan. In de Troonrede van september j.l. nu werd de desbetreffende datum genoemd, n.l. 1 juli 1962. Dit komt er derhalve op neer. dat wij in. 1962 slechts een halve belastingverlaging krijgen. Eerst in 1963 krijgt zij pas volledig effekt.

Het tweede belastingvoorstel had betrekking op de vennootschapsbelasting. Deze was ook bij de wet van 28 december 1960 verlaagd, doch zo, dat de datum van ingang eveneens nader zou worden bekend gemaakt. Men zou nu verwacht hebben, dat ook deze verlaging op 1 juli 1962 in werking zou treden, doch dit is niet het geval. Voor deze belastingverlaging werd als datum van ingang door de regering voorgesteld 1 januari 1963. Behalve de twee ^genoemde voorstellen waren er nog twee andere waarin verhoging van belasting werd voorgesteld. Het eerste had ook betrekking op de vennootschapsbelasting en 'hield in, dat deze belasting met 2 punten verhoogd werd. De tevoren genoemde verlaging der vennootschapsbelasting hield een verlaging van 4 punten in, door de verhoging met die 2 punten, komt er op 1 januari 1963 slechts een verlaging met 2 punten. Die verhoging met 2 punten betekent voor de staatskas een meerdere opbrengst van 70 miljoen gulden. De minister zeide dit nodig te hebben ten behoeve van de defensie, wegens het vervallen van de Amerikaanse hulp. Daartoe waren die 70 miljoen gulden echter nog niet voldoende. De regering moest er nog ettelijke miljoenen guldens bij hebben en daartoe diende het wetsontwerp tot het invoeren van een bijzondere heffing op minerale oliën, behalve die voor huishoudelijk of partikulier gebruik. Het is te begrijpen, dat het bedrijfsleven hierdoor in geen geringe mate wordt belast. Men denke slechts aan de vervoerondernemingen, die van dieselolie gebruik maken, en voorts aan de land- en tuinbouw, waarin in deze tijd van ver doorgevoerde mechanisatie veel gebruik wordt gemaakt van stookoUe, petroleum en dieselolie.

Volgens een globale raming wordt momenteel van de totale oppervlakte verwarmd glas in de tuinbouw ongeveer 85% gestookt met olie, terwijl de trekkers in de landbouw voor ongeveer 90% bestaan uit diesel- en petroleumtrekkers. De hoeveelheid olie, die thans voor deze doeleinden wordt gebruikt, kan globaal worden gesteld op 650.000 ton of 650 miljoen kUo per jaar. Als men van deze cijfers uitgaat, dan kan de financiële last, welke uit de voorgestelde bijzondere heffing voortvloeit, voor de land- en tuinbouw worden berekend op cirka 5 miljoen gulden per jaar, voorwaar geen klein bedrag. Een bedrag, dat bovendien eerder zal toe- dan afnemen, doordat het verbruik van olie in de land- en tuinbouw door de steeds voortschrijdende mechanisatie nog steeds toeneemt.

Het is duidelijk, dat deze bijzondere heffing op minerale ollëfn, waarvan de inwerkingtreding op 1 januari 1962 is bepaald en naar de verwachting der regering in totaal 65 miljoen moet opleveren, de bedrijfskosten niet onbelangrijk verhoogt. Dit geldt wel in het bijzonder voor de tuinbouw bij de teelt van zogenaamde glasprodukten, zoals tomaten en komkommers, alsmede snijbloemen en potplanten. Bij verschillende van deze teelten toch maken de brandstofkosten wel 25 a 30% uit van de totale produktiekosten, zodat de voorgestelde heffing, welke inmiddels reeds door de Tweede Kamer is aangenomen, vooral in de tuinbouwsektor een aanmerkelijke stijging van de kostprijs tot gevolg zal hebben. De nodige gevolgen hiervan zullen ook ondervonden worden bij de export van tuinbouwprodukten, omdat de kostprijsverhoging tot verzwakking van de konkurrentiepositie zal kunnen leiden. Dit zal ieder beseffen 'als bedacht wordt, dat van de tomaten 80%, van de komkommers 60% van de produktie naar het buitenland gaat. Bedenkt men voorts, dat kleinere tuinbouwbedrijven tegenwoordig veel gebruik maken van met petroleum gestookte heteluchtfeachels om een betere teeltspreiding te verkrijgen, dan is het te begrijpen, dat verhoging van de bedrijfskosten voor deze bedrijven zeer nadelig is.

Het is dan ook wel zeer te betreuren, dat minister Zijlstra in plaats van deze belasbingveilhoigingen de staatsuitgaven niet 'ingrijpend beperkt heeft. Onder vorige socialistische ministers werd gezegd, dat eir met het geld gesmeten werd, maar dat gebeurt nu nog even goed. Of is het geen smijten met geld om voor openbare vermakelijkheden, toneel en dans inbegrepen, voor 1962 maar weer eventjes 2, 5 miljoen gulden meer beschikbaar te stellen. De belastingbetalers moeten er maar voor opdraaien, terwijl de bedrijven er in hun ontplooiing door geremd en belemmerd worden. Het is uit dat oogpunt, dat de S.G.P.-fraktie haar stem aan de beide voorstellen, n.l. dat tot verhoging der vennootschapsbelasting met 2 punten en dat tot het heffen van een bijzonder invoerrecht op minerale oliën niet kon geven. De vorige week hebben wij reeds meer in den brede stil gestaan bij het verloop der debatten over de belastingvoorstellen, zodat wij hierop thans niet meer behoeven terug te komen. Alleen dit moge nog even toegelicht worden, namelijk, waarom de frakties der kommunisten en der paclfistisch-socialisten ook tegen deze voorstellen stemden. Dit had enkel en aUeen zijn oorzaak daarin, dat de opbrengst dezer belastingverhogingen moet dienen voor de verhoogde defensie-inspanning wegens het wegvallen van de Amerikaanse hulp. De S.G.P.-fraktie daarentegen verklaarde bij monde van Ir. van Dis nadrukkelijk, dat de gelden voor de verhoogde defensie-inspanning er moesten komen, doch niet langs de weg van verzwaring van belastingen, maar door beperking der hooggeklommen staatsuitgaven. Wij laten thans de rede volgen, welke bij de behandeling der belastingvoorstellen door Ir. van Dis werd uitgesinroken:

Mijnheer de voorzitter.

Zoals bij de algemene financiële beschouwingen reeds werd verklaard, zijn wij van oordeel, dat de voorgestelde loon- en Inkomstenbelasttngverlaging die in werkelijkheid geen eigenlijke verlaging is, maar een korrektie op de waardevermindering van de gulden, niet op 1 juli, maar op 1 januari a.s. behoort in te gaan. De regering heeft zich daartegen verklaard en beroept zich op de mogelijkheid, dat op iets langere termijn enige ontspanning niet uitgesloten moet worden geacht. Ze wijst daarbij op het verder doorwerken van de beperking van de investeringsfaciliteiten, van de revaluatie en de maatregelen ten aanzien van de woningbouw, alsmede de te verwachten grotere toevloed van jeugdige arbeidskrachten, welke zijn oorzaak vindt in de vele geboorten kort na de oorlog. Voorts wijzen de bewindslieden er op, dat 1 juli 1962 zoveel gunstiger Is in verband met de vernieuwing van een groot aantal kollektieve arbeidsovereenkomsten in het begin van 1962.

Wij zouden hier het navolgende tegenover willen stellen. Ten eerste zy er op gewezen, dat het wetsontwerp, waarbij de onderhavige loon- en inkomstenbelas*ingverlaging werd voorgesteld, reeds in 1960 door de Kamer werd aangenomen. De uitvoering van de wet werd echter met het oog op de fconjunktuur uitgesteld. Het wetsontwerp inzake fiskale voorzieningen ten behoeve van de werkende gehuwde vrouw is echter pas kort geleden ingediend en moet zelfs nog door de beide Kamers der Staten-Generaal worden behandeld. Toch wordt aangaande dit laatste wetsontwerp door de bewindslieden voorgesteld het per 1 januari a.s. in werking te laten treden, terwijl toch ook dit wetsontwerp een

bestedingsverruimende

werking zal uitoefenen. Bovendien bestaat nog zeer wel de mogelijkheid, dat de door de regering verwachte ontspanning zich in het eerste halfjaar 1962 niet zal voordoen. Als dit inderdaad niet gebeurt, zullen de bewindslieden dan komen met een voorstel om de belastingverlaging nog weer verder uit te stellen? En als de ontspanning wel komt ten gevolge van de in de memorie van antwoord genoemde omstandigheden, wat voor bezwaar is er dan om de belastingverlaging reeds op 1 januari a.s. te doen ingaan? Uit het voorstel der regering blijkt wei overduidelijk, dat zij met belastingverhogingen er vlug bij is, maar dat belasting^'^erlagingen van enige omvang zolang mogelijk door haar worden uitgesteld. Mijnheer de voorzitter. In de memorie van antwoord wordt voorts opgemerkt, dat de belastingverhogingen van het belastingplan 1961 geen verzwaring betekenen van de aktuele belastingdruk, doch slechts het permanent laten .voortbestaan van de feitelijke fiskale situatie. Deze redenering kan door ons niet anders worden gezien dan als 'n kamouf lage van wat ten aanzien van de onderhavige belastingen in het vooruitzicht was gesteld. Er was toch gezegd, dat deze belastingverhogingen een

tijdelijk karakter

zouden hebben, zodat zij derhalve te eniger tijd zouden vervallen, waardoor dan een verlichting van belastingdruk zou zijn verkregen. Hieraan is echter niet voldaan. De regering zette de tijdelijke belastingverhoging in een permanente om, zodat hierbij wel degelijk kan worden gesproken van een belastingverhoging, waarop de hierbij betrokken belastingbetalers niet hadden gerekend. De minister merkt in de memorie van antwoord vervolgens op, dat de per 1 juli 1962 voorgestelde verlaging der loon- en inkomstenbelasting moet worden gezien als een eerste stap op de weg naar een veraniwoord tarief van de belasting naar het inkomen. Het is echter zeer te vrezen, dat het nog wel zeer lang zal duren voordat de tweede stap, waarbij de sterk werkende progressie zal worden aangepakt, te verwachten is. Mijnheer de voorzitter. Thans wensen wij nog enkele opmerkingen te maken over de voorgestelde verhogingen van het bijzondere invoerrecht op minerale oliën. Deze verhoging dient met de andere maatregel ten aanzien van de vennootschapsbelasting ter verkrijging van 135 miljoen ten behoeve van de defensie, wegens het vervallen van de Amerikaanse hulp. G-isteren is door mij reeds verklaard, dat wij op het standpunt staan, dat aan de defensie geen afbreuk mag worden gedaan. Tegen deze verhogingen bestaan bij ons echter met het oog op het bedrijfsleven ernstige bezwaren. Het wegverkeer bijvoorbeeld wordt door deze verhoging andermaal 2ïwaar getroffen. Enke­ le jaren geleden werd deze bedrijfstak reeds zwaarder belast door de verhoging van het bijzondere invoerrecht op benzine en een daarbij aansluitende verhoging van de motorrijtuigenbelasting voor dieselauto's. Voorts nog door een wijziging van de omzetbelasting en van het tarief van de vennootschapsbelasting, benevens opschorting van de invesiteringsaftrek, maatregelen, idie jaar op jaar werden verlengd en met ingang van 1 januari 1961 blijvende kracht verkregen. Voor 1961 wordt de opbrengst dezer verhogingen, volgens de hedenmiddag door .de regering verstrekte, nota, op 183 iriilj oen geraamd, voor 1962 zelfs 10 miljoen meer en voor 1963 eveneens. Thans wil de regering op de

vervoerondernemingen

weer een nieuwe last leggen door verhoging van het invoerrecht op smeeroliën en brandstof voor de dieselmotoren. Het is zeer goed te begrijpen dat de vervoerondernemingen, die van dieselmotoren gebruik maken, hiertegen ernstige bezwaren inbrengen en zich afvragen waarom zij thans weer een offer moeten brengen, daar ook de motorrijtuigenbelasting voor hen op hetzelfde peU blijft. De regering heeft in de memorie van toelichting wel opgemerkt, dat de houders van dieselauto's reeds een fiskale voorsprong hebben, maar dit geldt slechts, wanneer een relatief groot aantal kilometers wordt afgelegd. Bovendien voert de regering aan, dat een eventuele verlaging ook zou gelden voor andere dan benzine- en dieselauto's en dat het maken van onderscheid in dezen op praktische bezwaren zou stuiten. Wij kunnen dit bezwaar der bewindslieden niet delen, daar er ook nu reeds onderscheid tussen benzine- en andere auto's wordt gemaakt. Het zal derhalve ongetwijfeld mogelijk zijn om deze onderscheiding verder door te voeren. Ook voor de land- en tuinbouw is het verhogen van het invoen-echt op minerale oliën zeer bezwaarlijk. In de tuinbouw wordt bij de glasteelt voor ongeveer 85 pet. van de totale oppervlakte met olie gestookt, terwijl de in de landbouw gebruikte trekkers voor ongeveer 90 ixit. bestaan uit diesel- en petroleumtrekkers. Vooral de kleine en middelgrote bedrijven zullen door dit verhoogde invoerrecht ten zeerste worden getroffen. Ook de exportbedrijven echter zullen de nadelige gevolgen er van ondervinden, doordat de konkurrentilepositle 'daardoor ongustig zal worden beïnvloed. Wanneer er dan ook geen redelijke wijziging in dit voorstel wordt aangebracht, achten wij het wel zeer bezwaarlijk, onze steun daaraan te geven.

Bij een normale gang van zaken hebben de replieken dlrekt plaats nadat van de zijde der regering de sprekers- beantwoord zijn. Wel komt het soms voor, dat er enige tijd wordt gegeven waarin de sprekers zich op hun repliek kunnen voort)ereiden, doch dit geschiedt gewoonlijk in speciale gevallen, waarbij dan de voorzitter zelf daartoe een voorstel doet. Bij de onderhavige belastingvoorstellen echter kwam de fraktie- voorzitter der K.V.P., Dr. de Kort, eerst met een verklaring, waarin te kennen werd gegeven, dat zijn fraktie wel bereid was, minister Zijlstra voor 1962 zijn zin te geven, maar pas volgend jaiar wenste te beslissen of de verhoging der vennootschapsbelasting per 1 januari 1963 nog nodig zou zijn. Dit hle-ld derhalve tn, dat de K.V.P.-fraktie wel zou stemmen voor het voorstel tot het heffen van een bijzonder invoerrecht op minerale oliën. Dr. de Kort wilde nu, dat, voordat met de replieken begonnen werd, de vaste kommissie voor de financiën eerst nog eens met minister zyistra ea aitns staatssekretaris overleg zou plegen. Op de "vraafi; van de minister wat Dr. de Kort nu eigenlijk wilde, gaf deze te kennen, dat hij aan schorsing der beraadslagingen de voorkeur gaf. Daartegen hadden andere Kamerleden wel geen bezwaar, maar ze wilden toch eerst wel eens vernemen hoe de minister over de door Dr. de Kort naar voren gebrachte punten dacht. Naar aanleiding hiervan volgde een min of meer chaotische diskussie, waarop w(e echter thans niet verder zullen ingaan, evenmin als op het verdere verloop, daar we hierover de vorige week reeds een verslag hebben gegeven.

Toen eindelijk tot de replieken werd overgegaan, waren er slechts enkelen, die hieraan deelnamen en dan nog in zeer beknopte vorm, daar het onderwerp al voldoende besproken was, en de standpunten vast stonden. Namens de S.G.P.-fraktie sprak Ir. van Dis als volgt:

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 november 1961

De Banier | 8 Pagina's

Belastingvoorstellen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 november 1961

De Banier | 8 Pagina's