Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Justitie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Justitie

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vloeken, Godslastering, Doodstraf, Schandlektuur

Rede van Ir. van Dis

Bij de behandeltog van bovengenoemde begrottog waren aan de S.G.P.-fraiktie 35 mtouten spreektijd toegekend voor de algemene beschouwingen over alle onderdelen dezer begroting. De behandeltog ihad echter to twee gedeelten plaats. In het eerste gedeelte werden orderwerpen behandeld, welke betrekking hadden onder meer op de wetgevmg, het strafrecht, de kinderbescherming, de psycho­

patenzorg en nog enkele meer. Het tweede gedeelte betrof o.m. het vreemdelingenbeleid, waarbij de kwestie der spijtoptanten ter sprake kwam. Namens de S.G.P.-fraktie voerde bij deze begrottog Ir. van Dis het woord, die voor het eerste gedeelte 30 minuten van zijn spreektijd ge- 'bni'lkte, maar 'toch nog enkele onderwerpen moest laten rusten. Hierover werd echter door hein bij de replieken nc^ het een en ander opgemerkt, zoals over het grote tekort bij de rijkspolitie, de veiligheid van het verkeer en over het gebeurde te Staphorst. Voordat Ir. van Dis aan het woord kwam werd hij inzake de wedertovoertog vaji de doodstraf bestreden door de heer Lankhorst van de pacifistisch-sociahstische partij, die begrijpelijk van die wedertovoertng niets wilde weten. Zijn tegenwerptogen werden echter door de heer Van Dis afdoende weerlegd. Te betreuren was het, dat namens niet een der andere frakMes steun werd geboden, ook niet van de zijde der A.R. en C.H. Dit was evenmto het geval bij wat betreft het opkomen voor het nemen van togrij pende maatregelen tegen de schandlektuur waarmede jong en oud worden vergiftigd, doordat deze lektuur voor ieder te koop is. Men heeft het wel over pronografiische lektuur, maar over de andere schandelijke boeken, die nog veel gevaarlijker zijn, wordt door de Kamerleden van andere fraikties niet gesproken. Wij zullen het bij deze inieiding laten en thans de rede laten volgen 'betreffende het eerste gedeelte dezer begroting, om dan D.V. de volgende week de repliekrede te geven met wat ten aanzien van het tweede gedeelte der begrottog werd opgemerkt, ook met de < feiarbij 'behorende repliekrede.

Ir. van Dis sprak als volgt:

Mijnheer de voorzitter. Aan de memorie van antwoord is door de mtoister een hij lage toegevoegd van wetsontwerpen, waarvan hij de to'dientog nog to dit zitttogsjaar of zo mogelijk in het volgende zitttogsjaar hoopt te bevorderen, terwijl er ook enkele wetsontwerpen aan zijn toegevoegd, welke to een komimissie of werkgroep warden voorbereid. In het geheel bevat 'die lijst niet mtoder dan 33 onderwerpen, zodat de minister voorlopig nog geen gebrek aan werkgelegenheid heeft. Voor zover dit 'thans te beoordelen Is, wil het ons voorkomen, idat bij ons tegen geen der op de lijst aangekonidigde wetsontwerpen prtociplële bezwaren behoeven te hestaan. Wanneer door mij nochtans tegen deze lijst uit prtocipieel oogpunt bezwaar wordt ingebracht, is dit omdat er wetsontwerpen aan ontbreken, die v? ij niet slechts 'gaarne op de lijst hadden zien voorkomen, maar die er ook op hadden behoren voor te komen en wel in de allereenste plaats. Wij hebben hierbij on'der meer op het oog een wetsontwerp tot strafbaarstelling van het misbruiken van Gods heilige Naam door vloe- ken en godslastering. Zo er één wetsontwerp nodig is, is het wel dit. Het misbruiken van Gods Naam en liet lasteren van God als de allerhoogste Majesteit is toch een zeer groot kwaad, zó groot, dat, zoals in' de Heidelibergse Katechismus dienaangaande wordit verklaard, er geen groter zonde is, noch die God meer vertoornt dan de lastering van Zijn Naam. Dat tegen dit kwaad, wanneer het in het opentoaar geschiedt, nog steeds geen strafbepaling in de wet is opgenomen, is wel een zeer ernstige leemte. Ten dezen rust er allereerst wel een zeer zware schuld op de vooroorlogse koalitieregeringen, die zich bij uitstek christelijk noem.den en die bij Kamerverkiezingen steeds als christelijk bij de kiezers werden aangeprezen. Alleen bij die regeringen, die stetmden op de drie rechtse partijen, de anti-revolutionairen, de christelijk-historischen en de rooms-katholieken, zo heette het, waren de christelijke grondslagen van ons volksleven veilig. In werkelijkheid echter bleven deze regeringen nalatig om een waarlijk chriMielijke wetgeving tot stand te brengen. Een wet, waarbij het

vloeken en godslastering

als zodanig strafbaar werd gesteld, bleef achterwege. Ook liet men de oude zondagswet maar straffeloos overtreden, terwijl het indienen van een nieuwe, op Gods Woord gegronde zondagswet achterwege bleef. Zelfs liet men ongehinderd toe, dat de grondslagen al meer en meer in heidense richting werden omgebogen, door onder meer toe te laten, dat de heidense praktijk der lijkverbranding ongestoord kon worden voortgezet. Een wet, waarbij lichtvaardige echtscheidingen krachtig werden bestreden, kwam onder de vooroorlogse koalitieregeringen al evenmin tot stand. En zo zouden wij kunnen doorgaan met het noemen van nog meerdere gewichtige onderwerpen ten aanzien waarvan naar waarlijk christelijk beginsel een wettelijke regeling noodzakelijk was. Als de genoemde regeringen hun dure roeping ten aanzien van de onderscheidene door mij genoemde aangelegenheden reeds zo schromelijk verzaakt hebben, wat is er dan te verwachten van de regeringen, die na de oorlog optraden en waarvan eerst de socialisten deel uitmaakten en thans de liberalen, die zoals het kort geleden volgens een verslag in de pers door de hoofdredakteur van de Nieuwe Rotterdamse Courant in een lezing voor liberale studenten zeer terecht werd verklaard, loten zijn van een zelfde

revolutionaire stam.

Dit wil echter niet zeggen, dat op de na-oorlogse regeringen niet de verplichting rustte en nog steeds rust ten aanzien van de door mij genoemde principiële onderwerpen de nodige wettelijke maatregelen te nemen. Ook deze regeringen waren als wettige overheid dienaressen Gods en zij hadden derhalve voor de naleving van Gods wet zorg te dragen. Het is met het oog hierop, dat wij niet hebben afgelaten bij de naoorlogse regeringen hetzelfde te bepleiten, wat v/ij inzake de ge­ noemde onderwerpen bij de vooroorlogse koalitiekabtnetten voortdurende hebben bepleit. Om dezelfde reden hebben wij ook thans wederom bij de regering er op aangedrongen voorstellen in te dienen, welke er op zijn gericht het vloeken en de godslastering als zodanig strafbaar te stellen. Wat het laatstgenoemde betreft, is er wel een wettelijke bepaling met betrekking tot de godslastering, doch daarbij wordt niet de godslastering als zodanig strafbaar gesteld, maar het krenken der godsdienstige 'gevoelens. Een soortgelijke bepaling dus als voorkomt in het Duitse strafwetboek. Om principiële redenen hebben wij ons nimmer met de genoemde bepaling kunnen verenigen, omdat hierbij naar himianistisch beginsel de mens boven God wordt gesteld. Zeer terecht werd jaren geleden reeds door

Mr. B. Gewin

te Utrecht in het „Tijdschrift voor Strafrecht", deel 15, er op gewezen, dat waar ons wetboek van strafrecht wel tegen de aanranding van de eer en goede naam van mensen beschermt, dit met zoveel te meer reden het geval behoort te zijn, wanneer het de persoon van God en Diens eer betreft.

In hetzelfde artikel wees Mr. Gewin er nog op, dat het publiekelijk lasteren van Gods heilige Naam, waartoe zeker ook het vloeken behoort, in andere laaaden, o.a. Oostenrijk, Zwitserland en Engeland, wel strafbaar is. In Nederland echter niet. Onder invloed van het revolutionaire vrijheidsbegrip laat men het publiekelijk lasteren van God en het misbruiken van Zijn Naam door het bezigen van vloeken maar ongestraft voortgaan ^^ Wie daartegen opkomt loopt grote kans, dat hem het brandmerfe van onverdraagzaamheid wordt opgedrukt. Wij laten ons hierdoor echter niet van het door ons voorgestane beginsel, dat op Gods Woord is gegrond, afbrengen. Vandaar, dat wij thans andermaal deze gewichtige aangelegenheid hebben bepleit, ook al maakt de minister zich in de memorie van antwoord er wel heel gemakkelijk van af door te verwijzen naar zijn antwoord, voorkomend in de memorie van antwoord betreffende een vorige justitiebegroting. Dit geldt eveneens de zo belangrijke kwestie van de wederinvoering van de

doodstraf.

De heer Lankhorst heeft vanmiddag aan ons adres gezegd, dat wij door hiervoor op te komen in de tijd zijn blijven stilstaan. Het is niet voor het eerst, dat zoiets ons wordt toegevoegd. Reeds voor de oorlog heeft men vooral van antirevolutionaire zijde van ons verklaard, dat wij mensen waren, die 300 jaar te iaat geboren zijn. Dat kan men natuurlijk gemakkelijk zeggen, als men zelf de hechte beginselen der Reformatie heeft verzaakt en met de tijdgeest is meegegaan, maar de beginselen, die naar Gods Woord zijn, veranderen niet met de tijd, evenmin als God Zelf met de tijd veranderd is, en evenmin als de wetten der mathematifca en de natuurwetten met de tijd veranderd zijn. Ootk met de komst van Ohristus is de doodstraf niet afgeschaft, zoals de heer Lankhorst schijnt te den­

ken. De apostel Paulus, die zeker niet 'tegen Christus ingüi'g, schreef in zijn brief aan de Romeinen, dat de overheid als Gods dienaresse het zwaard niet te vergeefs draagt, en 'dat zij is een wreekster tot straf dengene, die kwaad doet. In 'tegenstelling met de heer Lankhorst betreuren wij het dan ook, dat de minister opnieuw de wederinvoering van de doodstraf afwijst. Evenzo is het bedroevend, dat van de zijde der antirevolutionairen en der christelijk-historischen ons geen steun wordt geboden, wanneer wij deze wederinvoering bepleiten. Dat was trouwens vóór de oorlog ook reeds het geval. Een toen door ons ingediende motie tot wedertnvoering van de doodstraf kon niet eens voldoende steun krijgen om te worden behandeld. Wij waren toen met drie leden in deze Kamer vertegenwoordigd en •wij kregen voor het ondersteunen van deze motie sleöhts de stem van één lid en wel van — schrik niet, mijnheer Lankhorst — de liberale heer Mr. Boon, vanzelfsprekend niet, omdat deze voorstander van wederinvoering van de doodstraf was, doch alleen om de behandeling der motie mogelijk te maken. Velen zijn er, die van de doodstraf niet willen weten, omdat zij de rechtsgrond van de straf niet zien in de gedachte der vergelding, als gevorderd door de Goddelijke gerechtigheid. Zij beschouwen de straf als een middel 'tot verbetering of als een middel tot bescherming der maatschappij. Ook is 'in het verleden door anderen beweerd, dat de wederinvoering van de doodstraf een achteruitgang in onze kuituur zou zijn. Wanneer men dit standpvmt deelt, zou men toch met de vooruitgang der kul'tuur ook een vooruitgang moeten zien wat 'betreft het be­ ' gaan van allerlei misdrijven, de moord Inkluis. Dit nu is juist niet het geval. Schier dag aah dag hebben er moorden plaats; vooral moorden door wurging na aanranding kwamen de laatste tijd herhaaldelijk voor. Het is dan ook wei veelzeggend, dat er van de zijde van het publiek voortdurend stemmen opgaan, die met klem op wederinvoering van de doodstraf aandringen, niet alleen in ons land, maar ook in Duitsland. Ik wijs te dezer zake slechts op het verzoekschrift, dat door de Duitse

taxichauffeurs

dit jaar bij de Duitse regering werd ingediend, omdat het herhaaldelijk is voorgekomen dat taxichauffeurs werden overvallen en gruwelijk vermoord. Zelfs de radiateur van de voorste taxi, die deel uitm'aakte van een hele rij taxi's tijdens de begrafenis van een Duitse 55-jarige taxichauffeur, die door een 20-jarige was vermoord, droeg het dreigende opschrift:

Doodstraf voor de moordenaars!

En in München had dit j'aar een 'tweede de/moinsitratle plaats van taxichauffeurs, waarbij wederinvoering van de doodstraf werd bepleit. Deze chauffeurs gaven hiermede blijk, veel gezondere opvattingen inzake het strafrecht tte hebben dan zo vele strafrechtgeleerden, die verstrikt zijn in de wanbegrippen van het op humanisme gegronde moderne straf­ recht, waarbij Gods Woord wordt verzaakt, dat ons nadrukkelijk in Genesis 9 vers 6 leert, dat wie des mensen bloed vergiet diens bloed door de mens zal vergoten worden, omdat God de mens naar Zijn beeld heeft gemaakt. Wanneer men echter, zoals er onder deze heren velen zijn, uitgaat van de hersenschim, dat de mens van de aap afstamt, dan behoeft het niet te verwonderen, 'dat men tot allerlei dwaasheden komt.

Mijnheer de voorzitter. Een volgend onderwerp, waarover ik thans enige opmerkingen wens te maken, betreft de

jeugdmisdadigheid.

Uit de in de memorie van antwoord door de minister verstrekte gegevens blijkt, dat de^ nog steeds van niet geringe omvang is. Dat het bezoeken van bioscopen en het kijken naar zedenverwüderende televisievoorsteUingen hierbij een verderfelijke rol spelen, kan welhaast niet anders. Door beide soorten voorstellingen toch 'krijgen jongeren en ouderen schier dagelijks aanschouwelijk onderwijs in het plegen van allerlei misdrijven, tot wurgingen toe. Jongstleden zaterdag nog werd in de pers melding gemaakt van een strafzaak, waarbij een 20-jarige jongeman zich schuldig had gemaakt aan een poging tot wurging en waarbij bleek, dat hij kort voor deze misdaad een bioskoop had bezocht, waar een wurgscene werd vertoond. Ook 'allerlei lektuur van beslist zedenverwilderende en zedenverwoestende aard ^draagt onmiskenbaar bij tot het bevorderen van allerlei misdrijven. Telkens weer kan men bij de behandeling van rechtszaken betreffende jeugdige delinkwenten konstateren, dat televisie- en bioscoopvoorstellingen, alsmede lektuur van verdacht aUooi er mede de oorzaak van zijn, 'dat jeugdige personen tot het bedrijven van misdaden zijn gekomen. Om slechts één voorbeeld te noemen zij gewezen op de strafrechtszaak, welke begin maart van dit jaar te Rotterdam werd behandeld, waarbij een jeugdbende betrokken was van 20 jongelieden, van wie de oudste maar net 20 jaar was. Het was toen de raadsman van één der verdachten, die daarbij wees op de slechte invloed van fUm en televisie en van sommige boeken, waarvan er één met name door hem werd genoemd.

Wij hebben in deze Kamer voortdurend de aandacht der regering gevestigd op de grote gevaren, die aan filmvoorstellingen en slechte lektuur zijn verbonden, maar de noodzakelijke maatregelen daartegen bleven uit. Het gevolg is, dat er heden ten dage een stroom van zedenbedervende lektuur aan de markt wordt gebracht tot grote schade der wat men noemt geestelijke volksgezondlieid. In de memorie van Antwoord wordt op een vraag inzake het te koop aanbieden van wat als pornografie wordt aangemerkt ten antwoord gegeven, dat het optreden tegen de verspreiding van pornografie de laatste tijd in'tenser is geworden. Het politietoezicht, aldus merkt de minister op, is verscherpt, terwijl ook 'de kontakten met het buitenland uitbreiding hebben ondergaan, waarbij dan voorts wordt gewezen op de recente strafzaak te- gen één der grootste Amsterdamse handelaren, die een belangrij Ke rol in de internationale pomognafiehandel speelde. Desniettegenstaande komt het ons voor, dat er toch heel wat lektuur vrijelijk te koop wordt aangeboden, welke blijkbaar niet als pornografisch wordt aangemerkt, maar welke niet minder uiterst schadelijk en verderfelijk is, ja zelfs nog

schadelijker,

omdat deze niet klandestien, maar publiekelijk voor ieder te koop is. Zelfs is het niet zo lang geleden voorgekomen, dat een schrijver een boek schreef in opdracht van de huidige minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen, waarvoor hij vooraf een honorarium ontving. Ik acht dit op zichzelf al een heel onjuiste methode, om namelijk voor een boek waarvan men de inhoud nog niet kent en men dus nog niet weet, wat de schrijver zal voortbrengen, een honorarium uit te reiken. Hoe onjuist hierin is gehandeld, is overduidelijk gebleken uit wat te voorschijn kwam. Ik heb het boek zelf niet gelezen, maar wel een recensie hierover van een op letterkundig gebied alleszins deskundig persoon. Op de literaire beoordeling, die ook al verre van gunstig was, ga ik vanzelfsprekend bij deze begroting niet in. Wel wil ik de aandacht van de minister er op vestigen, dat in deze recensie woorden en passages uit het desbetreffende boek vermeld werden, die verre overtroffen, wat ik er tevoren van had vernomen: vloeken, vulgaire uitdrukkingen, sexuële scènes wisselen er elkaar in af. Dergelijk soort lektuur iaat men van overheidswege ongemoeid, hoewel zij nog veel sterker vergiftigend werkt dan wat als zuivere pornografie wordt achtervolgd. Een ander boek van uiterst verderfelijke Ihhoud, dat mij onlangs onder de aandacht werd gebracht en waarvan de titel de minister bekend is, is van een nog zeer jeugdige schrijver. Ook dit boek heb ik niet gelezen, maar de minister weet ervan. De heer Beerman, minister van justitie: Ik heb het ook nog niet gelezen.

De heer Van Dis (S.G.P.): De passages echter, die mij schriftelijk werden voorgelegd, bewijzen gienoegzaam, dat hier sprake is van een vooral voor de jeugd uitermate schadelijk en zinnenprikkelend boek. Dergelijk soort lektunr wordt dan uitgegeven onder de naam van kunst, maar in het wezen der zaak Is het niet anders dan pornografie. De persoon, die mij op dit boek wees, schreef dienaangaande dat het begrip

„pornografie"

in onze tijd blijkbaar alleen een historische of theoretische betekenis heeft behouden en voorts, dat men er in de praktijk niets van merkt, dat de overheid met dit begrip nog rekening houdt ten opizichte van romans terwijl hierbij toch de 'geestelijke voiksgezondheid ten allernauwste is betrokken. Met wat onder 44 b in het Voorlopig Verslag wordt opgemerkt n.l. dat er veel lektuur en plaatwerk wordt aangeboden, welke een groot gevaar oplevert voor het moreel van oud en jong, ook al vallen die blijkbaar niet onder die geschriften en afbeeldingen, waarop na proces-verbaal veroordeling volgt, zijn wij het dan ook volkomen eens. Wij achten het noodzakelijk, dat de regering ingrijpende maatregeien neemt, daar ook van dit kwaad geldt, dat het in het volksleven voortvreet gelijk de kanker en de ondergang bevordert van ons volk, gelijk het Romeinse rijk aan het diepe verval der zeden ten gronde is gegaan. Een volgend onderwerp, da/t wij thans even ter sjnrake wensen te brengen betreft de vraag onder no. 15 van het voorlopig verslag luidend: Heeft de minister hfit voornemen, artikel 14 van de

Krankzinnigenwet

in verband met de uiteenlopende interpretaties te 'herzien, waarbij tussen haakjes wordt verwezen naar een artikel van professor S. Gerbrandy, voorkomend in het Nederlands Juristenblad 1981 blz. 325 e.v. Deze vraag houdt kennelijk verband met de zaak van het artsenpaar-Meulenbelt, welke in 1959 in deze Kamer is behandeld en waarbij zeer sterk is betwist, of üi dit geval de krankzinnigenwet wel juist is toegepast, ja zelfs of er van toepassing wel sprake is geweest. Ruim een jaar na het debat hier in de Kamer is er van de hand van professor Mr. S. Gerbrandy, hoogleraar aan de Vrije Universitteit een artikel in het Nederlands Juristenblad van 15 april 1961 verschenen, waarin hij tot de konklusie kwam, dat zowel naar de letter als naar de geest van de krankzinnigenwet na de inbewaringstelling steeds de onafhanikelijke rechter moet worden ingesclKiJield. Voorts gaf professor Gerbrandy als zijn oordeel te kermen, dat de officier van justitie van zijn bevoegdheid, de termijn van inbewaringstelling te verlengen, slechts gebruik mag maken, indien dit in verband staat met de insohakeling van de rechter.

Gaarne zouden wij het oordeel van de iminister vernemen over het artikel van Prof. Gerbrandy. Indien in het voorlopig verslag de vraag was opgenomen, zoals deze onzerzijds was gesteld, zouden wij 's ministers oordeel uit de memorie van antwoord hebben kunnen vernemen. De vraag toch, die wij verzocht hebben in het voorlopig verslag op te nemen, luidde: Heeft de minister kermis genomen van het artikel in het Nederlands Juristenblad van 15 april 1961 van de hand van Prof. Mr. S. Gerbrandy? En voorts werd gevraagd naar het oordeel van de minister over dit artikel in verband met de beweerde onjuiste toepassing der krankzinnigenwet in de zaak-Meulenbelt.

Doordat deze vraag niet in het voorlopig verslag is opgenomen, heeft de minister hierop ook niet kunnen antwoorden. In de memorie van antwoord deelt de minister slechts mede, dat er een algehele herziening van de krankzinnigenwet wordt voorbereid en dat een partiële herziening, betrekking hebbend op artikel 14 van deze wet, thans ten departemente van de minister van sociale zaken en

volksgezondheid in een vergevorderd stadium van voorbereiding verkeert. Wij zouden derhalve alsnog gaarne het oordeel van de minister over het zoeven genoemde artikel van Prof. Gerbrandy willen vernemen. Wat voorts de kwestie van de

schrootfraudes

betreft, is het meer dan hoog tijd, dat daaraan een einde komt. Reeds vier jaar geleden is deze zwendelzaak, waarbij het om miljoenen gaat, door de heer Worms aan het roUen gebracht, maar nog steeds is zij volgens de memorie van antwoord in behandeling. Uit wat aangaande de behandeling van deze schrootaffaire bekend is geworden, krijgt men de in'druk, dat alles in het werk wordt gesteld om haar zo lang mogelijk te traineren met het gevolg, dat als de hoge autoriteit van de kolen- en staalgemeenschap eindelijk zover is, dat zij haar dossiers aan de justities van de verschillende landen kan overdragen, vele zaken reeds verjaard blijken te zijn. In verscheidene gevallen is dit reeds voorgevallen en dan geven de Instanties, die hierbij zijn betrokken, elkaar de schuld. De hoge autoriteit zegt, dat de nationale justities er niets aan doen; van de zijde van de nationale justities wordt geklaagd, dat men bij herhaling om de stukken heeft gevraagd, of dat de stukken, die men nodig heeft, door Luxemburg niet worden gestuurd. Kortom, het verloop van deze zaak is uitermate bedroevend. Wij dringen er bij de minister ten zeerste op aan te bevorderen, dat wat het Nederlandse aandeel in het onderzoek betreft, hieraan spoedig een einde komt. 'Mijnheer de voorzitter. Onder no. 131 wordt 'in het voorlopig verslag opgemerkt, dat door sommige instanties, die bij de kinderbescherming en reklassering zijn betrokken, meermalen het 'gezag van de ouders of een der ouders wordt ondergraven. Verleden jaar is naar aanleiding van zulk soort van gevallen door mij de aandacht van

de minister gevestigd op een artikel van

Prof. Waterink

in het Centraal Weekblad van 3 december 1960, waarvan de minister volgens de memorie van antwoord blijkt te hebben kennis genomen. Naar aanleiding van wat de minister hierbij verder opmerkt wil ik er op wijzen, dat het mijn bedoeling in het geheel niet is geweest, dat de minister een onderzoek zou Instellen naar de door Prof. Waterink genoemde gevallen. Dit is door mij niet gevraagd. Ik wees op dat artikel uitsluitend om de minister er van in kennis te stellen, hoe onjuist er meermalen door sommige instanties wordt •gehandeld, door het godsdienstige element bij de opvoeding niet tot zijn recht te doen komen. Dat het voorts voorkomt, dat in rapporten de vader ten onrechte in een geheel verkeerd dagUoht wordt gesteld, is nog dit jaar aan het licht gekomen in een strafzaak voor de rechtbank in Amsterdam in augustus van dit jaar. De officier van justitie sprak daarbij een fel oordeel uit over het voorlichtingsrapport, dat over de verdachte was uitgebracht. Het was hierbij toch zo gesteld, dat deze officier van justitie juist goed bekend was met het gezin, waaruit de verdachte voortkwam. Hij wist, dat 'de vader een zeer achtenswaardige man was, zodat hij niet de minste waarde toekende aan het voorlichtingsrapport, waarin de schuld van het wangedrag van de verdachte op de vader werd geschoven.

Blijkbaar had men de infame beschuldigingen van de zoon — die beschuldigd werd van roof en profiteurschap — jegens zijn vader zonder enig nader onderzoek geaksepteerd. Ook uit dit geval blijkt, dat er alleszins reden is om nauwlettend er voor te waken, dat er 'door diverse instanties bij de kinderbescherming en de reldassering niet wordt afgegaan op onjuiste rapporten, waardoor de ouders of één hunner geheel verkeerd worden beoordeeld.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 november 1961

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Justitie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 november 1961

De Banier | 8 Pagina's