Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het Binnenland

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het Binnenland

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De zaak-v. d. Putten in Tweede Kamer. Brief van Mr. Geleynsew Memorandum-v. d. Putten wordt gepubliceerd.

De vorige week gaven wij een beknopt overzicht betreffende de zaak-Van der Putten. Daarbij vermeldden wij tevens, dat de minister-president, Prof. de Quay, in de Eerste Kamer de bespreking over deze kwestie naar de behandeling der begroting van defensie verwees. Deze behandeling vond de vorige week in de Tweede Kamer plaats. Daar uit tal van publikaties in „De Telegraaf", afkomstig van lezers van dit blad, wel zonneklaar bleek, dat bij hen de verontwaardiging over het beleid in deze zaak van minister Visser, die tot de V.V.D. behoort, zeer groot is, zo zelfs, dat op zijn aftreden werd aangedrongen en zij daarbij ook de V.V.D. betrokken, is het alleszins te begrijpen, dat Prof. Oud wel genoodzaakt was om bij de behandeling der defensiebegroting de kwestie-Van der Putten ter sprake te brengen. In het verslag

over de Tweede Kamer kan men hierover iets meer lezen, zodat wij hierop niet verder ingaan. Wij willen thans de aandacht vestigen op de brief, die de raadsman van de heer Van der Putten, Mr. Geleynse te Amsterdam, aan de leden der Tweede Kamer deed toekomen. De brief zelf beslaat zes gestencylde folio-vellen, zodat we hem onmogelijk in zijn geheel kunnen weergeven. Bovendien zijn er nog ettelijke bijlagen aan toegevoegd, die ook al vele foliovellen in beslag nemen, wat uitvoerige publikatie voor ons onmogelijk maakt. Wij zullen er dus een greep uit moeten doen.

Dan valt allereerst op het afschrift van een uitvoerige brief van Ir. C. Staf, toen deze minister van defensie was. De brief was gericht aan de heer Kapinga, voorzitter van de Ned. Chr. Bond van Overheidspersoneel en is gedateerd 4 januari 1952. Hierin deelde minister Staf mede, dat hoewel hij één en ander al mondeling met de heer Kapinga besproken had, hij „in verband met de omstandigheid. dat in de toekomst andere bewindslieden de juistheid van eventuele mededelingen ter zake uwerzijds zouden kunnen betwijfelen, bereid" was nader te formuleren, wat hij had gezegd.

In het vervolg merkte minister Staf op, dat de positie van de heer Van der Putten geen nadeel zou ondervinden als gevolg van de zaak, die op bevredigende wijze is geregeld. De heer Van der Putten, die toen in vaste dienst van het ministerre van oorlog was, zou met een proefperiode van zes maanden werkzaam worden gesteld bij het ministerie van marine, waarna hij, indien de proefperiode gunstig verliep, voor promotie in aanmerking zou kunnen komen.

Daarbij gold echter de voorwaarde, dat de heer v. d. Putten „zich thans en in de toekomst onthoudt van het voeren van (verdere) aktie, welke gericht is op of verband houdt met het rapport van de kommissie, zoals dit voor publikatie werd vrijgegeven". Als de heer Van der Putten zich aan een en ander zou houden, behoefde hij niets te duchten. Dan volgt deze passage: „Ik meen er goed aan te doen u tenslotte nog in kennis te stellen van het feit, dat de laatste informatie, die ik omtrent de wijze, waarop de heer Van der Putten zijn werkzaamheden verricht, heb ontvangen, onverdeeld gunstig luiden".

Bedenkt men, dat de heer Van der Putten nadien door minister Staf inderdaad bevorderd werd tot technisch hoofdambtenaar Ie klasse, dan is het wel duidelijk, dat er op zijn werk en gedrag geen aanmerking kon worden gemaakt. In een „Persbericht", d.d. 30 jan. 1952, dat ook als bijlage aan voormelde brief is toegevoegd en door het hoofdbestuur van de N.C.B.O. werd afgegeven, werd vermeld dat „in de bespreking, die tussen de minister (Ir. Staf) en het hoofdbestuur over deze zaak zijn gevoerd, is komen vast te staan, dat de minister het rapport-Zaayer als onjuist terzijde heeft gelegd met de bedoeling de heer Van der Putten volledig te rehabiliteren". De heer Van der Putten heeft zich aan de afspraak gehouden geen verdere aktie te voeren. Toen hij echter in verband met de zaak- Oudewater naar Nieuw-Millingen werd overgeplaatst, waar hij werk moest doen wat ver beneden zijn kapaciteiten lag en hij hierover in beroep ging bij het ambtenarengerecht, was hij genoodzaakt mededeling te doen van de achtergronden, die aan zijn overplaatsing verbonden waren. Die achtergronden voeren terug naar Ned. Indië, waar destijds hoge officieren chefs van de heer Van der Putten waren. Toen deze officieren na de soevereiniteitsoverdracht naar Nederland kwamen, kwam de heer Van der Putten opnieuw onder hen te staan met het gevolg, dat, zoals door hem voor het ambtenarengerecht werd verklaard, al het mogelijke werd gedaan om hem weg te werken.

Na de korte behandeling van de zaak-v. d. Putten in de Tweede Kamer, achtte de heer Van der Putten het antwoord van minister Visser van die aard, dat hij er toe zal overgaan het memorandum, dat hij aan de minister onlangs deed toekomen, voor publiciteit vrij te geven. Deze zaak is dus nog lang niet van de baan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 december 1961

De Banier | 8 Pagina's

Uit het Binnenland

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 december 1961

De Banier | 8 Pagina's