Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De beginselen der Staatkundig Gereformeerde Partij

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De beginselen der Staatkundig Gereformeerde Partij

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Artikel I der S.G.P.

III.

Vele en velerlei waren de voorrechten, waarin Israël in onderscheiding van andere volkeren onooht delen. Het grootste voorrecht was wel, dat hun de woorden Gods waren toebetrouwd. Het wist niet alleen van God af uit het boek der schepping of krachtens de ingeschapen Godskennis, waarmede ook de heidenen bedeeld zijn, maar het bezat de wet des Heeren, die volmaakt is, bekerende de ziel, het getuigenis des Heeren, dat gewis is, de slechten wijsheid gevende. Het kende dat Woord, waarvan de psalmist getuigde, dat het een lamp voor zijn voet en een licht op zijn pad was. Onder hen was dat scherpe zwaard, dat levend en krachtig en tweesnijdender dan enig tweesnijdend zwaard is, en door gaat tot de verdeling der ziel en des geestes en der samenvoegselen en des mergs, hetwelk een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten is.

Hun was geschonken die profetie, welke voortijds njiet is voortgebracht door de wil eens mensen, maar welke heilige mensen Gods van de Heilige Geest gedreven zijnde, hebben gesproken. Zij bezaten dat profetische Woord, dat zeer vast is en als een licht schijnt in een duistere plaats. Alle vlees is als gras en alle heerlijkheid des mensen is als een bloem des velds. Het gras is verdord en de bloem is afgevallen, maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid. Had Israël zich naar dat Woord, naar Gods wet en getuigenis steeds gericht, welk een dageraad zou het hebben gehad. Had het daarnaar gesproken en gewandeld, dan zou vrede en barmhartigheid over dat zo bijzonder bevoorrechte volk geweest zijn. Had het niet wijs willen zijn boven hetgeen men wijs behoort te zijn, welk een voortreffelijke wijsheid zou het bezeten hebben.

Uit Gods Woord is het ons echter bekend, dat Israël dat Woord als wat vreemds heeft geacht en dat het God de Heere en Zijn geboden verlaten heeft en zich andere goden naar zijn lust en welgevallen verkozen heeft.

Het heeft eerst gehunkerd naar de afgoderij en zedeloosheid der omringende heidense volkeren; het is hen daarna daarin gevolgd en is tenslotte als een welverdiend loon onder hen in harde slavernij gekomen.

Is het Nederland anders wedervaren? Vertoont de geschiedenis van ons land met die van Israël geen sprekende overeenkomst? Had God Israël eenmaal uit het diensthuis van Egypte uitgeleid en hen, die geen volk waren, tot een zelfstandig volk gemaakt, alzo is het ook met Nederland en diens volk gegaan. Heeft God ons niet in de dagen der Hervorming het juk van Spanje en Rome verbroken? Heeft Hij ons niet geleid uit de dienstbaarheid van die twee vreselijke machten? Waren zij niet veel en veel rijker, machtiger en talrijker dan wij? Heeft Hij ons niet door een klein getal in veler ogen verachtelijke geuzen tot een vrij en zelfstandig volk gemaakt? Wat is de vestiging van het oude Gemenebest, de stichting van de Republiek der zeven provinciën anders dan een wonder van de almacht Gods? Had Hij eertijds aan Israels volk een land overvloeidende van melk en honing geschonken, en het tot macht en aanzien gebracht, hoe treffend gelijk heeft Hij met ons gehandeld.

Het is gewis een wonder Gods, een schier niet te geloven wonder, dat ons kleine land eenmaal aan de spits aller volkeren heeft gestaan. En toch is het alzo en niet anders geweest. Het is een alom en algemeen erkend historisch feit, dat ons volk eenmaal een der eerste, der rijkste, der welvarendste van al de volkeren der aarde was. Ja, Nederland was eenmaal een machtige zeemogendheid en handelsstaat. Mr. Groen van Prinsterer merkt dienaangaande in zijn Handboek der Vaderlandse Geschiedenis in § 100 op, dat de veerkracht der republiek zich heeft geopenbaard in overmacht ter zee. Haar vlag werd in alle delen der wereld gezien en de heerschappij over de oceaan, werd door Engeland alleen, en lange tijd vruchteloos, betwist. En voorts, dat zij tot op de helft van de 17e eeuw, na Spanje en Portugal tot machteloosheid te hebben gebracht, de mededinging tegen Engeland uithield.

Voorts was de handel, op de zeemacht gegrond, bij uitnemendheid het nationaal bedrijf. De visserijen, de vrachtvaart, de vaart op oost en west gaven levensonderhoud, rijke winsten, algemene marktplaats, uitgebreid grondgebied in andere werelddelen, ook geld en vaartuigen ter uitrusting van oorlogsvloten, waardoor het gezag en het aanzien der republiek werden gehandhaafd en beschermd.

Met alle recht is en wordt deze periode uit Nederlands geschiedenis de gouden eeuw genoemd. De liberale historieschrijver Fniin, die in de 19e eeuw leefde, heeft aan de periode menige verhandeling gewijd. Hij maakt er In zijn geschriften onder meer ook melding van, dat elke vreemdeling, die ons land destijds bezocht, verbaasd stond over de grote sommen gelds, welke er ter verzorging van minvermogenden, invaliden en maat­ schappelijk misdeelden werden besteed. En al niet iminder sprak dezelfde schrijver de hoogste lof uit over de ondernemingslust en arbeidszin van onze vaderen in die tijd, daarbij als voorbeeld wijzend op het droogleggen van gedeelten van Noord-Holland, niet in vredestijd, maar tijdens het woeden van de oorlog.

De bekende liberale schrijver Potgieter heeft zich al niet minder vol bewondering over het roemrijke verleden van ons land in zijn geschriften uitgelaten. Hij schreef er onder meer van, dat de macht van de Republiek der Verenigde Nederlanden van die omvang was, dat zij bij enig geschil door het gewicht van haar beslissing de evenaar geheel deed omslaan. En waarin ligt nu het geheim van al die zegeningen? Waarin de oorsprong der grootheid van de republiek? Het was omdat God erkend, geëerd en gediend werd. Ook hierop heeft Mr. Groen van Prinsterer in zijn tevoren genoemd handboek de nadruk laten vallen.

Hij schreef in § 105 dienaangaande, dat de oorsprong der grootheid van de republiek niet lag in een voortreffelijke staiatsregeling, waarin bijna allies ongeregeld was, noch in het volkskarakter, hetwelk dat van verscheidene andere natiën niet overtrof, maar wel in het geloof onafscheidelijk van de zegeningen Gods. En dan vervolgt Groen:

„De Heere heeft hier Zijn kerk geplant, voor haar instandhouding tegen aanval van buiten en afval van binnen gezorgd; de met haar verenigde staat, om harentwil, met de keur en de overvloed Zijner weldaden begunstigd, zodat onze geschiedenis, meer wellicht dan die van enig christelijk volk, het verhaal der leidingen en der wonderen Gods is".

Tot zover Mr. Groen van Prinsterer, die met het oog op Neêrlands roemruchte historie niet schroomde Nederland een tweede Israël te noemen, gelijk in het vervolg zal blijken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 december 1961

De Banier | 8 Pagina's

De beginselen der Staatkundig Gereformeerde Partij

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 december 1961

De Banier | 8 Pagina's