Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wijziging van de grens tussen Beusichem  en Culemborg

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wijziging van de grens tussen Beusichem en Culemborg

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rede van de heer Kodde

Bij de Tweede Kamer kwam onlangs een wetsontwerp in behandeling, waarbij werd voorgesteld aan de gemeente Beusichem 150 hektare grond te ontnemen om die

te voegen bij de gemeente Culemborg. Door onderscheidene sprekers werd tegen deze idiepe ingreep in de gfemeente Beusichem bezwaar ingebracht. Nalmens de raktie der S.G.P. werd dit gedaan duidelijk genoeg vocxr 'zichzelf spreekt, zodat nadere toelichttng niet nodig is. Slechts zij nog vermeld, dat toen er over dit wetsontwerp zou worden gestemd, het aantal aanwezige Kamerleden te klein was om de stemming geldig te doen zijn. Voor een geldige stemming is het namelijk ncülg, da* er minstens 76 leden aanwezig zijn. Bij die stemming bleek, dat er 42 vóór het wetsontwerp stemden (K.V.P., V.V.D., A.R. en C.H.) en 28 tegen (P.v.d.A., S.G.P., C.P.N. en P.S.P.), zodat er slechts 70 leden aanwezig waren. Hiervan zou niets naar buiten bemerkt zijn, wanneer er bij zitten en opstaan was gestemd, zoals de heer Scheps had goed gevonden. De heer Van de Wetering echter, die blijkbaar bemerkt had, dat er van de socialisten en de roomskatholieken, alsmede van de antirevolutionairen heel wat Kamerleden ontbraken, vroeg hoofdelijke stemming aan. De voorzitter was toen wel verplicht hieraan te voldoen met het genoemde resultaat. Daar het vereiste kwantum niet aanwezig was, kon de vergadering niet worden voortgezet, zodat de Kamer reeds te cirka kwart voor vijf uiteen ging, en ook des avonds niet vergaderde. Op 6 december werd het wetsontwerp bij zitten en opstaan door de Kamer aanvaard.

Hier volgt thans de rede van de heer Kodde:

Mijnheer de voorzitter. Dat Culemborg een mogelijkheid moet hebben om bij de bestaande bebouwing andere te voegen, staat wel zo vast, dat het niet nodig is dasxop dieper in te gaan. Er is echter wel verschil van mening over de igrootte van het gebied, dat voor bebouwing nodig is, en ook wel over de plaats, waar die mogelijkheid voor bebouwing aanwezig is. Verder is er verschil van mening over de geschiktheid van die plaats en ook over de oppervlakte, welke zal nodig zijn. Moet de noodzaak om te kunnen beschikken over een plaats, waar gebouwd kan worden, leiden tot het toevoegen van een gebied van een andere gemeente aan dat van Culemborg, ja dan neen? Bn als het antwoord ja is, hoe groot moet dan dat gebied zijn? Nemen wij de kaart van Culemborg voor ons, dan zal ons blijken, dat er nu een bebouwing is, welke, wat de ingenomen oppervlakte betreft, geen afgerond geheel vormt. Er blijkt een stadskern te zijn ten oosten van de spoorlijn met een kleine inkeping wegens het daaraan grenzende gebied van de gemeente Beusichem en een bebouwing ten zuidwesten van de spooriyn, welke niet koncentrisch is tot stand gebracht. Verder blijkt er rond de bestaande bebouwing nog een grote oppervlakte onbebouwde grond tot het gebied van Culemborg te behoren. Nu doet het wel wat eigenaardig aan, dat

Culemborg

voor de uitbreiding gebied van Beusichem nodig acht. Het is te verklaren, dat gestreefd wordt naar enige afronding aan de zuidoostzijde en dat daarvoor gebied van Beusichem wordt nodig geacht, maar moet daarom nu de gehele behoefte aan grond voor uitbreidiai'g door Beusichem worden geleverd? Kan niet worden volstaan met dat deel, dat Beusichem, zij het dan node en, naar sommlger mening, slechts uit drang, omdat anders gevreesd werd nog meer kwijt te raken, wil afstaan? Dat leidt mij er toe stil te staan bij de vraag hoeveel nodig is. Volgens het rapport van E.T.I. in Grelderland heeft Culemborg voor 1965 behoefte aan 850 k 900 woningen. Volgens de mededeling van de burgemeester van Culemborg zal bij een bebouwingsdichtheid van 20 woningen per ha tot 1980 70 ha grond nodig zijn; dat is dus voor 1400 woningen. Het zal niet gemakkelijk zijn om aan te tonen, dat die gegevens niet juist zijn, maar evenmin zal het gemaJkkelijk zijn aan te tonen, dat ze juist zijn. Om die reden ga ik daartegenover geen andere mening stellen, maar wil ik er mede rekenen, dat er inderdaad zoveel woningen gebouwd moeten worden en dat dan bovendien nog 75 ha grond voor industrieterrein nodig is. Dus in totaal 145 ha. Nu wenst de minister ongeveer 150 ha grond van het gebied van Beusichem bij Culemborg te voegen. Daardoor zou dus de behoefte aan grond door

Beusichem

moeten worden geleverd, niet in de vorm zoals in het zakelijke geschiedt, dat iets wordt geleverd en dat daarvoor een tegenprestatie wordt verkregen, maar in de vorm van een afstaan om niet. Ook hiermede is de zaak nog niet juist getekend, want door het afstaan zal Beusichem schade lijden. Die schade wordt geraamd op ƒ 5000, — per jaar. Ook mag ik eigenlijk niet spreken over a - staan, want dat wijst op iets vri^ willigs en dat is hier zeker niet het geval. Indien dit ontwerp tot wet zal worden verheven, dan zal een gebied van ongeveer 150 ha aan Beusichem worden ontnomen. Dan zal gehandeld worden tegen de wil van het gemeentebestuur en tegen de wil van de inwoners. Het schijnt wel, dat die wil in dit soort van zaken geen invloed heeft. Het is toch wel treffend, dat in de raad van Beusichem, bij alle verschil in politieke instelling, er wel eenstemmigheid is, dat Beusichem niet verder kan gaan dan de D L Z d

17 ha,

welke dat bestuur aan Culemborg wil afstaan. Ook anderen lieten ons blijken, dat zij het standpunt delen. De V.V.D., afdeling Beusichem, meldde ons onder dagtekening vaa 21 februari 1961 het volgende :

„Onze afdeling vindt het bedroevend, dat er een voorstel ter tafel is gekomen, waardoor ruim 10 pet. van de landbouwgrond van deze gemeente ten offer zou vallen aan een naburige stad. Een deskundige van het Landbouwschap gaf onlangs bij een bespreking als zijn oordeel te kennen, dat deze in het geheel niet overtuigd was van de noodzaak van deze grenswijziging en van de aantasting van het agrarisch gebied dezer gemeente".

Het bestuur van de P.v.d.A., afdeling Beusichem, schreef ons o.m.:

„De noodzaaik van deze grenswijziging kxinnen wij echter voor

Culemborg niet urgent noemen. De mogelij kh-eden op eigen gebied zijn gunstiger en in ruime mate aanwezig; hierover zijn ook de deskundigen het wel eens. Het gemeentebestuur van Beusichem stond dan ook geheel afwijzend tegen het Culemborgse besluit, doch deed — hoewel het allerminst overtuigd was van de noodzaak hiervan — ten slotte een soort van tussenvoorstel, waarbij ± 17 ha zou worden toegevoegd aan het grondgebied van Culemborg om te komen tot een zekere afronding van de stadskern ter plaatse. Ook dit voorstel kunnen wij moeilijk als noodzaak zien. Niet te ontkennen is het, dat dit gebied 5 km van de kom van Beusichem verwijderd ligt; ook weten wij, dat de bevolking in voormeld gebied voor een groot gedeelte kerkelijk en kultureel op Culemborg is aangewezen. Maar hun bestaan als agrariërs ligt in het betwiste gebied. Wat betreft brandweer, gladheidbestrijding, politie enz. werden echter nimmer moeilijkheden als gevolg van deze afstand ondervonden door deze bewoners. Die afstand van 5 km kan derhalve moeilijk meespelen in deze grenswij ziging''.

De Gelderse Maatschappij van Landbouw, afdeling Beusichem- Zoelmond, meldde ons het volgende:

„Met grote verontwaardiging is kennis genomen van de annexatie plannen van ± 150 ha kultuurgrond der gemeente Beusichem aan Culemborg, dit voor uitbreiding der stad. Hiertegen zijn ernstige bezwaren gerezen, n.l.: Ie. Door deze annexatie worden te grote agrarische belangen geschaad en er wordt te verkwistend met de grond omgesprongen. 2 e. Culemborg is een industriële gemeente en Beusichem agrarisch en het aantal gevraagde ha grijpt te diep in het ekonomische leven van Beusichem. 3e. Wanneer deze Culemborgse uitbreiding noodzakelijk wordt geacht, wat door ons wordt betwijfeld, daar Culemborg in eigen gebied nog 'grond genoeg bezit, dan zou haar uitbreiding gezocht moeten worden in het deel, waar thans uitgebreid wordt, waar minder agrarische belangen warden getroffen. 4e. Wat dacht u van de stadsboeren? Zouden die niet gemakkelijker en goedkoper ondergebracht kumien worden op het platteland? In deze moderne tijd van ver doorgevoerde mechanisaoie en rationalisatie is het toch niet meer gewenst, dat dezen nog in de stad zitten, wat ook niet erg hygiënisch is en waardoor dan tevens meer bouwterrein vrij komt. 5e. In de destijds door het landbouwschap opgestelde bezwaarschriften was men toch ook van oordeel, dat dit te royaal was opgezet.

6e. De uitbreiding van Culemborg had ook plaats kunnen vinden op eigen gebied aan de Culemborgse kant van de Weidsteeg tot Beusichem toe. 7e. Wanneer deze plannen toch door zouden moeten gaan, zou in het uiterste geval met ± 40 ha kunnen worden volstaan, om de speer te verwijderen, die, zoals beweerd is, in het hart van Culemborg dringt".

Vooral de afdeling van de V.V.D. en de Geldersche Landbouwmaatschappij wijzen daarin op de belangen van de

landbouwers,

die door de voorgestelde wijziging geschaad zullen worden, en zij wijzen er tevens op, dat er wel andere mogelijkheden zijn. Nu zal gesteld kunnen worden, dat landbouwers geen deskundigen zijn ten opzichte van stadsuitbreiding en dat zij te eenzijdig zijn ingesteld om die belangen te zien. Dat te stellen geeft echter'niet aan, dat zulks ook juist is. Daarom wil ik ook de mening geven van stedebouwkundigen. Mogelijk, dat daaraan meer gewicht wordt toegekend. Ik wil dan eerst verwijzen naar een schrijven van Prof. Ir. A. Kraayenhagen aan het gemeentebestuur van Culemborg, zulks naar aanleiding van een hem door de burgemeester van Culemborg gestelde vraag, welke vraag is voortgevloeid uit het onderhoud, dat de kommissie met het gemeentebestuur had. Na te hebben aangetoond, dat zijn overdoen van het werk van stedebouwkundig adviseur niet als oorzaak had het niet eens zijn met het gemeentebestuur, vervolgt hij:

„Wat de grens met de gemeente Beusichem betreft, kan ik mij nog goed herinneren, dat het gebied ten zuidoosten van het centrum van Culemborg, dat tot de gemeente Beusichem behoorde, een op zichzelf wenselijke koncentrische uitbreiding rondom het historische centrum in de weg stond. Daar evenwel de voorkeur van het toenmaUge gemeentebestuur sterk uitging naar een uitbreiding, zowel met industrie als met woonbuurten, ten westen van de spoorlijn en voor het bovenbedoelde Beusichemse gebied een gemeenschappelijke regeling kon worden getroffen (brandweer), behoorde het tot mijn taak een uitbreidingsplan te ontwerpen binnen de grenzen van het Culemborgse territoir. Ik had dan ook geen aanleiding mij positief te verzetten tegen deze visie van het gemeentebestuur, hoewel reeds toen wel één en ander zou hebben gepleit voor een ultbreldingsmogelijkheid in zuidoostelijke richting. Inmiddels kunnen de omsitandigheden in 15 jaar wel zoveel zijn veranderd, dat er momenteel sterkere argumenten zijn voor een wijziging van de gemeenteigrens". \?

Voorzichtig gesteld is dat antwoord zeker, maar ik acht het toch niet sterk overtviigend, dat ook Prof. Kraayenhagen het gebied van Beusichem absoluut nodig achtte. Het lijkt mij toe, dat ook hij wel een andere oplossing mogelijk achtte. Gaan wij echter na wat de adviseur van Beusichem, Ir. Roosenburg, meldt, dan komen wij toch wel tot de konklusie, dat in dit geval de stedebouwkundigen, zij het vermoedelijk wel uit andere overwegingen, het met de zienswijze van de vermelde bestuurders eens zijn. Daarbij zal ikj niet alles, wat i

Ir. Boosenburg schrijft, voorlezen, maar, als u mij toestaat, mijnheer de voorzitter, wil ik toch het volgende doen horen:

„Inderdaad heeft Culemborg een sterk gekoncentreerd stadscentrum, bestaande uit de oorspronkelijke handelsstad van de haven tot de Binnenpoorfc, waaraan zich de Nieuwstad heeft aangesloten als eigenlijke eerste uitleg, -waarin de agrarische bevolking van het Culem.borgse veld door de vele overstromingen een toevlucht vond. Deze gedeelten zijn door wallen en grachten omgeven.

Aan deze kern zijn aansluitende stadswijken ontstaan en in verband met het station is de uitleg min of meer In zuidrichting uitgerekt. Vandaar dat de stedebouwkundigen Willem Gerretsen en Ir. C. J. Cramer bij het ontwerpen van het laatste uitbreidingsplan in hun rapport aangedrongen hebben op verplaatsing van het station in noordelijke richting. Het laatste uitbreidingsplan geeft een goed beeld hoe de nieuwe wijken op de stadskern aansluiten.

Het Beusichemse gebied, dat als een punt tegen de rand van de stadskern komt, is hierin als een igroen gebied opgenomen, waarin de toekomstige provinciale verbindingsweg zou komen, die via Stationssingel en Rietveldseweg zou tot stand komen. In plaats van waardering voor het groengebied, dat hier net zoals aan de N.O.-fcant met de Volenkampen de stadskern dicht nadert, worden allerlei fiktieve bezwaren genoemd als verlies van kontakt met het centrum, dure openbare voorzieningen als wegen, riolering, gas-, water- en elektrische voorzieningen. In het ontworpen uitbreidingsplan zijn al deze kontakten met het stadscentrum goed ontworpen en er is geen reden om aan te nemen, dat de voorzieningen goedkoper zouden zijn, wanneer Culemborg de pimt van Beusichem bezat.

Men schermt met planologische opvattingen omtrent stedebouw. Dit is vreemd, want de bij uitstek bekwame stedebouwkundige Kraayenhagen, nu planoloog In Overijssel, heeft destijds grensverandering afgeraden, toen hij voor" Culemborg en Beusichem stedebouwkundige plannen maakte, en de tegenwoordige ontwerpers van het plan van Culemborg houden met hun plan geen rekening met grenswijziging; ook dn hun toelichting wordt er niet van gerept. Rekening houdende met het waterwingebied, is de uitbreiding In zuidelijke richting tussen spoorlijn-Stationssingel en Straatweg naar Buurmalsen als een klein buurtje ontworpen als afronding. Hier brengt Culemborg de faktor goede agrarische grond in het geding. In dit verband wordt verwezen naar de brieven van 26 februari en 18 oktober 1957 van de rijkstuinbouwkonsulent aan burgemeester en wethouders van Beusichem. Uit deze brieven blijkt duidelijk, < tot waar men ook bouwt in de direkte omgeving van Culemborg er altijd agrarisch waardevolle grond zal worden gebruikt. Ook enkele grondboringen 'aan de rand van de Goüberdlngschepolder bewijzen nog niet, dat de grond daar ongeschikt voor bebouwing is. Ook langs de Weidsteeg zijn boomgaarden. De slechte grond van Beusichem is te vinden langs de Steeg buiten het gebied van de grenswijziging.

De arbeiderswoningbouw. Het rapport van de E.T.I. in Gelderland heeft als woningbehoefte voor Culemborg in 1965 900 woningen. In de toelichting bij het uitbreidingsplan worden 850 woningen genoemd. Het uitbreiidingsplan geeft plaats aan dit getal woningen. Ook de bouwkapaciteit van Culemborg wordt op 60 woningen per jaar gesteld. In 10 jaar dus 600 woningen. Binnen 5 jaar het plan volbouwen getuigt van een lichtvaardig optimisme.

Toegegeven moei worden, dat er een tekort is aan ruimte voor openbare gebouwen en sportterreinen. In ieder geval dient daarvoor opdracht te worden gegeven aan de stedebouwkimdigen om het uitbreidingsplan te herzien en daarvoor ruimte te vinden. Deze kwestie is echter niet afhankelijk van al of niet grenswijziging; beperkingen, destijds opgelegd aan de stedebouwkundigen, zijn hiervan de oorzaak. Het wekt verwondering, dat de gemeente Culemborg in haar uitbreidingsplan geen sportterreinen heeft ontworpen op de daarvoor bij uitstek geschikte terreinen de Volenkampen en het daar achter gelegen gebied".

Mijnheer de voorzitter. Ik zou nog kunnen doorgaan, maar ik neem aan, dat deze stukken toch ook wel bij de meeste Kamerleden bekend zijn. Onder dagtekening 22 maart 1961 schrijft Ir. Roosenburg nog — dat is dus toch nog niet zo lang geleden —:

„De gebieden op de kaart aangegeven als Sektie H groep IV en Sektie G groep III, beide aan de overzijde van de spoorlijn gelegen, aansluitend aan het industriegebied „Achter het Zand", Aangezien de verbinding van dit gebied met de kern van de gemeente Culemborg door drie tunnels goed is verzorgd en het plan in hoofdzaak van Culemborg in de „GoUberdingsche Waarden" in een be^Ungrijke havenaanleg voorziet, terwijl eventuele industrie-uitbreiding in het gebied „Achter het Zand" is te verwachten, komt het voor » de bouw van woningen eerder in aarmierking dan het te annexeren igebied van Beusichem. Ook hier gaat het beroep op hogere kwaliteit van de grond als landbouwgrond niet op; de slechte verkaveling van deze 'gronden wijst er op, dat deze grond niet efficiënt wordt bewerkt. Dat 'in het gebied Sektie H groep IV misschien op enkele plaatsen paalfimderingen moeten worden geslagen, kan ook niet als geldig motief worden aangehaald; hieraan is men in onze lage landen wel gewend".

Mijnheer de voorzitter. Uit dit alles blijkt toch wel, dat voorheen de noodzaak van grenswijziging niet zo is aangevoeld. In het exposé, dat ons ter beschikking is gesteld, lees ik:

„In november 1947 vroeg het gemeentebestuur van Culemborg aan de minister van binnenlandse zaken en gedeputeerde staten van Gelderland om hun standpunt t.a.v. een grenswijziging Culemborg-Beusichem kenbaar te maken, zulks alvorens nadere stappen in deze te ondernemen. Gedeputeerde staten stelden de stukken toen onmiddellijk in handen van burgemeester en wethouders van Beusichem, met verzoek in deze te dienen van bericht en raad. Deze laatsten namen in hun betreffende antwoord het standpunt in, dat een grenswijziging niet noodzakelijk geacht kon worden voor de levensbelangen van Culemborg. Bij schrijven vaai 14 maart 1948 berichtten gedeputeerde staten vervolgens aan de minister van binnenlandse zaken, dat zij vooralsnog geen aanleiding zagen om een dergelijke grenswijziging te bevorderen".

In dit stuk wordt dan verder nog medegedeeld, dat het gemeentebestuur van Beusichem toen

niet bereid

was in te stemmen met gebiedsafstand, maar het geeft toch wel duidelijk aan, dat toen de noodzaak niet zo is gevoeld, ook al lag de spoorlijn er precies op dezelfde plaats als nu, ook al waren de gronden aan de andere zijde van de spoorweg niet anders dan nu. Ten einde niet al te lang uit te weiden, wil ik mij nu bepalen tot datgene, wat de m'inister stelt in de memorie van antwoord, in de eerste plaats over de spoorbaan. De miinister schrijft:

„Weliswaar is dit gebied toegankelijk door middel van tunnels, doch deze kunnen reeds nauwelijks aan de verkeersbehoeften voldoen; bij een uitbreiding van de bebouwing zouden zij volkomen ontoereikend zijn".

Hierbij wil ik toch opmerken, dat er bij een uitbreiding van de bebouwing ook verzorgende bedrijven, zoals winkels, enz., gebouwd zullen worden, zodat nog niet vast staat, dat een uitbreiding van de bebouwing ook meer verkeer door tionnels vraagt. Verder acht ik het toch ook niet uitgesloten, dat er andere voorzieningen zullen worden getroffen. Ik denk hierbij aan de steden, waardoor een spoorweg loopt, zoals Delft en ook 's-Gravenhage. Niet wil ik ontkennen, dat er bezwaren aan verbonden zijn, maar ik acht deze bezwaren niet van dien aard, dat ze niet zijn te ondervangen, en zeker niet zwaarwichtig genoeg om don maar een oplossing te zoeken in het toevoegen van een gebied, dat voor anderen van groot belang is. De minister schrijft verder, dat de gevolgen voor de gemeente Beusichem te somber worden voorgesteld. Maar telt dan f 5000, — niet mee? Telt het niet mee, als een tiende deel van de agrarische grond aan die bestemming wordt onttrokken? Er moet mede worden gerekend, dat ook de aan te leggen weg ongeveer 70 ha landbouwgrond zal eisen. Is het dan juist, zoveel aan Culemborg toe te voegen, dat er nog een

groenstrook van 200 m

breedte zal komen tussen de bestaande en de nog aan te brengen bebouwing? Moet dan niet worden volstaan met het deel, dat Beusichem wil afstaan? Er kan dan op worden gerekend, dat er een agrarisch gebied blijft, vooral als door middel van een uitbreidingsplan gewaakt wordt tegen woningbouw in dat gebied. Nu wil ik toch nog wel even aandacht vragen voor wat in de memorie van toelichting omtrent de rondweg is gesteld en het antwoord op een vraag daaromtrent in het voorlopig verslag. In de memorie van toelichting staat:

„Bovendien zal het door Culemborg gevraagde gebied door een aan te leggen rondweg worden afgescheiden van het overige deel van Beusichem".

Dit lezende, zou men tot de mening kunnen komen, dat het hier betreft een weg, zodanig gelegd, dat er als het ware een scheiding komt. Indien echter de kaart wordt geraadpleegd, blijkt dat de ontworpen weg wel het gebied van Beusichem snijdt, maar niet, dat het deel, dat Culemborg vraagt, als het ware los van Beusichem komt te liggen. De bebouwde kom van Beusichem ligt aan dezelfde zijde van de weg als het zogenaamde afgesneden deel, als het deel, dat Culemborg vraagt. In de memorie van antwoord is dan ook de beantwoording heel wat minder krachtig. Daar heet het

„dat door de rondweg van het overige deel van het territoir van deze gemeente — Beusichem — zal worden afgesneden".

Naar ik meen, is dan ook de grond voor de grenswijziging tot achter de grens van die weg vervallen. Ook acht ik het geen grond, dat de gemeente Culemborg dan het toezicht op die weg kan hebben. In de eerste plaats noopt dat om de grens dan over de weg te leggen, zodat die weg onder één gemeente komt te vallen. Maar als dat gebied bij Beusichem blijft, dan ligt de weg ook onder één gemeente, evenals hij verder onder Beusichem zal komen te liggen. Dan volgt het motief betreffende de kwaliteit van de grond. Hetgeen in de memorie van antwoord is gesteld, is daaromtrent wat zwak uitgedrukt. Er wordt ons medegedeeld, dat de rijkskonsulent uit agrarisch oogpunt bepaald geen reden ziet, de stadsuitbreiding van Culemborg op een andere plaats onder te brengen dan in het gebied, dat volgens het voorstel van Beusichem zal worden overgenomen.

Die omschrijving acht ik niet zo sterk, er blijkt althans niet uit, dat die grond uit een agrarisch oogpunt

weinig waarde

heeft. Wel acht ik, dat daaruit blijkt, dat de grond onder Culemborg geen hogere agrarische waarde heeft dan die onder Beusichem. Mijn mening, gegrond op een mogelijk meer oppervlakkige waarneming, is, dat de grond onder Beusichem goede grond is en zeker geen grond, die weinig agrarische waarde heeft. Tot slot wil ik er op wijzen, dat de gemeente Beusichem door het verliezen van het deel, dat aan de gemeente Culemborg is toegedacht, wel een grote schade zal lijden, n.l.

f 5000, — minder ontvangsten per jaar, waartegenover bijna geen minder uitgaven staan; dit is toch wel mede te tellen. Er wordt thans gedacht over een kompensatie door middel van een toevoeging van delen van een andere gemeente, maar ik acht het een juist standpunt van het gemeentebestuur van Beusichem, dat het verklaart „Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat dan ook een ander niet". Indien daarmede begonnen wordt, dan zal de ene wijziging de andere uitlokken en daarom acht Ik het het juiste standpunt, dat het deel, dat Culemborg krijgt toegevoegd, belangrijk kleiner wordt dan nu wordt voorgesteld.

Gaarne zag ik dan ook, omdat amendering van het voorstel mij technisch — en misschien praktisch — niet mogelijk lijkt en daartegen ook wel andere bezwaren kunnen rijzen, dat de minister dit voorstel ter nadere overweging terug nam en dat hij dan een voorstel deed om slechts dat deel toe te voegen, dat Beusichem bereid is af te staan. Ik meen, dat over die procedure niet lang behoeft gewerkt te worden. Dan zal de mogelijkheid worden geopend, dat ook wij aan dit voorstel, zoals v/ij nu kort geleden aan twee andere voorstellen hebben gedaan, onze stem kunnen geven. Blijft dit voorstel echter ongewijzigd, dan zullen wij onze stem er niet aan geven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 januari 1962

De Banier | 8 Pagina's

Wijziging van de grens tussen Beusichem  en Culemborg

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 januari 1962

De Banier | 8 Pagina's