Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Onderwijs

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Onderwijs

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rede van ds. Mier as

Bij de behandeling van de begroting van onderwijs, kunsten en wetenschappen hield Ds. Mieras, wat men noemt, zijn maidenspeech, dit wil zeggen: zijn eerste rede in de Tweede Kamer.

Dat daarin de beginselen, welke de S.G.P. ten aanzien van het onderwijs voorstaat, duidelijk naar voren werden gebracht zal de lezer bemerken wanneer hij van de rede kennis neemt. Nadere toelichting kan gevoeglijk achterwege blijven, daar de rede duidelijk genoeg voor zichzelf spreekt. Wij laten haar daarom direkt volgen. Ds. Mieras sprak als volgt: Mijnheer de voorzitter.

Onze fraktie is er ten zeerste van overtuigd, dat het departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen, dat aan de miaister en zijn staatssekretarissen is toebetrouwd, een wel zeer omvattende taak heeft. De begroting vermeldt immers, dat er 19 afdelingen zijn. Dit zal zeer zeker veel werkkracht van de betrokken bewindslieden eisen, te meer daar ze gehandikapt worden door een nog steeds nijpend

tekort aan onderwijskrachten

in vrijwel elke sektor van het onderwijs. Ook de moeilijkheden, verbonden aan het tekort aan schoolruimte en schoolgebouwen, geven ongetwijfeld handen vol werk. Volgens de memorie van toelichting, behorende bij deze begroting, wordt alles in het werk gesteld dm •daaraan tegemoet te komen. Onzerzijds hebben wij alle reden tot waardering voor "de minister en zijn staatssekretarissen voor hun veelomvattend werk op dit gebied. Dit houdt echter niet in, dat we ons met de grondslag van het onderwijs en met alle posten, die op de begroting voorkomen, kunnen verenigen. Dat we dit niet kunnen, vloeit voort uit de door ons voorgestane beginselen. Onze fraktie is daar altijd rond voor uit gekomen en wij schamen ons voor die beginselen niet. Volgens die beginselen dient het onderwijs van hoog tot laag, dus onverschillig welke tak van onderwijs, de

Heilige Schrift

tot grondslag te hebben. Wij verwachten echter helaas niet, dat het onderwijs, zoals het zich nu openbaart, naar die beginselen gewijzigd zal worden. Dat neemt echter de dure roeping van de overheid niet weg. Gods Woord zegt ons: Hetzij dat ze het horen zullen of hetzij dat ze het laten zuUen, zegt het hun evenwel aan. Het is onze roeping om alle mensen van hoog tot laag, en wel in het bijzonder de overheid als Gods dienares, aan te zeggen, dat ze zich naar dat woord te gedragen hebben.

Alle machten immers zijn van God ingesteld en ze blijven in Zijn gunst of onder Zijn toelating liggen om overeenkomstig Zijn geboden te handelen. Mijnheer de voorzitter. Dat geldt toch ook zeker wat het onderwijs betreft. Wij zijn er met de minister van overtuigd, dat in onze gekompliceerde maatschappij het onderwijs van hoog tot laag op een

hoog nivean

moet staan. De voortgaande ontwikkeling van techniek, bedrijf, landbouw en handel eisen inderdaad mensen met gedegen kennis van zaken om de aan hen toebetrouwde posten op alle terreinen des levens te kunnen vervullen. Wij kunnen het dan ook aUeen maar toejuichen, dat alle middelen worden aangewend om daaraan tegemoet te komen. Wij staan een opvoering der middelen, die dienstig kunnen zijn voor de bevordering van het onderwijs, sterk voor, al staan we met voorbehoud tegenover de spreuk: kennis is macht. Wij hebben wel te bedeniken, dat kennis zonder de vreze Gods opgeblaizen maakt. Het is toch ten enenmale onvoldoende, dat al die kennis gegrond is op een algemene wetenschap. Ze moet gericht zijn op Gods Woord. God zegt er van in Zijn Woord: Hij zal het verstand der verstandigen teniet doen en de wijsheid der wijzen doen vergaan.

Dit Woord van God is toch ondanks alle kritiek en verguizing door de loop der eeuwen gebleven als een lamp voor de voet. Ten tijde van de Hervorming heeft

Rome's kerk

alles in het werk gesteld om het licht van de Reformatie uit te blussen. Duizenden zielen roepen volgens Gods Woord van onder het altaar: Hoe lang nog wreekt Gij niet het onschuldig bloed, dat op de aarde vergoten Is. Mijnheer de voorzitter. De grote hervormer Luther heeft in zijn dagen gezegd: Gods Woord houdt stand in eeuwigheid en zal geen duimbreed wijken.

Dat is toch ook de reden, dat onze fraktie zo gaarne zou zien, dat het onderwijs van hoog tot laag doordrenkt werd door dat Woord Gods. De Heilige Schrift zegt ons: Wat niet is naar de regel van dat Woord, het zal geen dageraad hebben. Daarom ook, hoezeer wij ook de parate kennis toejuichen, ja nodig achten voor het vervullen van de verschillende taken in het maatschappelijke leven, zouden wij het evenwel ten zeerste op prijs stellen, dat die onveranderlijke waarheden Gods niet werden voorbij gegaan.

Mijnheer de voorzitter. Wij moeten helaas konstateren, dat een

groot deel

van ons volk, aangevoerd door zijn leidslieden, zich afgewend heeft van zulk onderwijs, dat toch zulk een heilzame invloed zou hebben op het ganse volk. Thans konstateren wij in brede kringen ontkerstening en golven van ongeloof, die zich openbaren allerwegen. Hoe wordt dOor brede kringen van ons volk veronachtzaamd, wat de grote dichter David getuigde: Wie Hem need'rig valt te voet, zal van Hem Zijn wegen leren. Onze landshistorie leert ons zo duidelijk, dat dat onheilzaam verlaten van Gods Woord en Zijn rechten alleen maar schade kan berokkenen.

Na deze principiële algemene beschouwingen betreffende het onderwijs, mijnheer de voorzitter, wensen we thans een en ander op te merken aangaande een ander punt. In het voorlopig verslag wordt gevraagd hoe groot de stijging is van het totale bedrag der onderwijsbegroting 1962, indien men alle vermeerderposten, die in wezen slechts een verschuiving van uitgaven tussen de verschillende hoofdstukken der rijksbegroting betekenen, buiten beschouwing laat. Zo laat de memorie van antwoord blijken, dat die stijging bijna

258 miljoen

bedraagt. Dit is voorwaar geen klein bedrag. Dit geldt al evenzeer van het totale begrote bedrag voor 1962, dat volgens de memorie van toelichting ruim 2 miljard zal bedragen. Letten we op het feit, dat ook 1961 een stijging te zien gaf van ruim 248 imiljoen, dan komt het hierop neer, dat in twee luttele jaren het departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen een verhoging te zien geeft van meer dan 500 miljoen. Dit is, mij dunkt, mijnheer de voorzitter, geen kleinigheid. Hieruit blijkt, dat het departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen een zeer belangrijk, omaar tevens ook een veel geld eisend ministerie genoemd mag worden. Hierbij mag inderdaad de sterke toeneming en uitbreiding van het onderwijs door oeneming van de bevolking niet uit het oog verloren worden. Daardoor zal het aanbod van leerlingen voor de onderscheidelijke vormen van onderwijs en ook voor wetenschappelijk onderwijs en wetenschappelijk onderzoek steeds meer uitgaven blijven vragen. Wij vragen ons evenwel toch af, of een

voorzichtiger besteding

der gelden geen lagere begroting te zien zou kunnen geven. Vooral ook de vele nutteloze uitgaven, die we denken aan de uitgaven voor toneel, danskunst, sport, opera, televisie, kortom tal van posten, die bij de tweede afdeling behoren — konden bespaard worden, omdat deze uit oogpunt van ons beginsel helemaal verwerpelijk zijn. Mijnheer de voorzitter. Ten aanzien van het kleuteronderwijs verblijdt het ons, dat de toegezegde verhoging van de salarissen van de kleuteronderwijzeressen haar beslag heeft gekregen. Evenwel stelt het ons teleur, dat de minister in zijn memorie van antwoord mededeelt, dat de middelen om de taak van

kleuterleidsters

tussen 60 en 65 jaar te verlichten hem ontbreken. Mij dunkt, dat deze kategorie juist in de hoek zit, waar de klappen vallen. Dat lijkt ons, als we letten op de zoeven genoemde verwerpelijke en nutteloze uitgaven, in het geheel niet nodig. Daarom doen wij nogmaals een beroep op de minister om voor de door ons genoemde kategorie van kleuteronderwijzeressen alsnog de nodige verlichting aan te brengen. Mijnheer de voorzitter. Wat het onderwijs aan

, schipperskinderen

betreft, zouden wij er bij de minister en de betrokken staatssekretaris op aan willen dringen om bijzondere aandacht te willen schenken aan de subsidie voor schippersinternaten. Het blijkt, dat vele internaten moeite hebben om het hoofd boven water te houden. Of de invoering van leerplicht voor schipperskinderen zo gewenst wordt door de schippers zelf, betmjfel Ik ten sterkste. Mijns inziens is het minimum inkomen om voor ondersteuning in aanmerking te komen nog te laag. Voor schippers, die met een scheepswaarde van soms enkele honderdduizenden guldens werken, vinden wij de inkomensgrens om voor ondersteuning in aanmerking te komen veel te laag. Vooral als zulke schippers 2 of 3 kinderen aan de wal moeten brengen voor het volgen van onderwijs. Deze zaak willen wij wel zeer in de aandacht van de minister aanbevelen. Ten aanzien van de

kweekschoolopleiding,

mijnheer de voorzitter, acht onze fraktie, gezien het grote aantal vakatures, het nog te voorbarig om een eventuele afremming van de onderwijzersopleiding aan te bevelen. Dat de parate kennis dergenen, die thans het onderwijzersdiploma halen, volgens de minister in de memorie van toelichting voldoende Is, daarmee kunnen wij ons verenigen. We zijn er dan ook niet voor om de eksamens nog te gaan verzwaren. Ten aanzien van de subsidiëring van de christelijke h.b.s. te

Axel blijkt, dat, evenals in het vorige jaar, ook in 1962 geen medewerking zal worden verleend. Toch zouden wij hier een meer tegemoetkomende houding wel willen bepleiten. Ons lijkt het toch een zwak argument, dat door de ongunstige bevoegdheidBsituatie bij het protestants-christelijk onderwijs subsidie vooralsnog niet verantwoord is. Als wij letten op het feit, dat groepen, die een andere levensbeschouwing hebben in Zeeuws-Vlaanderen, wel hun hJb.s. hebben, dan lijkt het ons niet meer dan billijk om ten aanzien van een protestants-christelijke h.b.s. in Axel het protestantse volksdeel daarin tegemoet te komen. Dit volksdeel ziet immers deze school als te voorzien in een behoefte. Menigmaal voelt men zich in Zeeuws-Vlaanderen achter gesteld. Ook uit dit oogpunt is er alle reden voor om Axel ter wille te zijn. Wat het I

nijverheidsonderwijs

betreft, wil onze fraktie de aandacht van de minister vestigen op het volgende geval. Het vorige jaar heeft de geachte afgevaardigde de heer De Ruiter een lans gebroken voor de christelijke nijverheidsschool voor meisjes te Capelle aan den IJssel. Wij weten niet beter of deze aangelegenheid is nog lopende. Het bevreemdt ons, dat wij daarover nu niets vernemen. De uitbreiding wegens woningbouw vanuit Rotterdam neemt zulk 'n omvang aan, dat er zeer veel redenen aan te geven zijn om aan te nemen, dat zulk een school levensvatbaarheid heeft. Het gaat in deze streek om christelijk onderwijs in nauwe samenwerking van hervormd en gereformeerd lager onderwijs. Gaarne zouden wij van de minister vernemen hoe het met deze zaak staat. Mijnheer de voorzitter. Met instemming hebben wij kennis genomen van de maatregelen, die genomen zijn ten aanzien van de leerlingen uit

Nieuw-Guinea.

Terecht achten wij het ook noodzakelijk, dat het genoten onderwijs zoveel mogelijk dienstbaar gemaakt wordt aan de eisen van het maatschappelijk leven in het betrokken rijksdeel. Tevens verblijdt het ons, dat volgens de memorie van antwoord de minister er welwillend tegenover staat om te overwegen wat zou kunnen gedaan worden ten aanzien van leerlingen uit de

Nederlandse Antillen en Suriname,

die hier een onderwij sakte willen behalen. Resumerend, mijnheer de voorzitter, aan het einde van deze beschouwing 'komend, moet onze fraktie haar leedwezen er over uitspreken, dat er in deze begroting zoveel posten zijn, die strijden tegen ons beginsel, hoewel wij grote voorstanders zijn van goed onderwijs. Wij staan evenals onze gereformeerde vaderen voor, dat het onderwijs dienstbaar wordt gesteld tot voortgang en verbreiding der reformatorische beginselen. Krachtens dat beginsel kunnen en mogen wij niet anders dan land en volk oproepen om zich af te wenden van het heiUoos verlaten van 't Woord Gods en zich in Zijn wegen en rechten te schikken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 januari 1962

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Onderwijs

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 januari 1962

De Banier | 8 Pagina's