Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Ik heb lief, die Mij liefhebben; en die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden. Spreuken 8 : 17

„Vroeg" zoeken — naar de Statenvertaling. Dat is inderdaad de kleur van het grondwoord. Maar dan niet „vroeg" in de züi van: „al vroeg in het leven, jong"; doch: „dagelijks al in de vroegte". Natuurlijk zal de jeugdige mens niet moeten uitstellen — en is hij geroepen om nu de Heere te zoeken. Maar ook de oudere mens is geroepen om dagelijks de Heere aan te lofpen om genade. Ons aUen raakt dit woord. „Vroeg" moeten wij allen de Heere zoeken, d.w.z.: wij behoren, als de dag voor ons nog maar nauwelijks begonnen is, op de knieën voor Christus te liggen. De strekking van dit „vroeg" is derhalve: volijverig, aanhoudend, voortdurend. Op Christus' onmetelijke zondaarslief de moet dus volgen: onze wederliefde, zich uitend in een 'ernstig en volhardend zoeken van de Heiland. Het behoeft geen betoog, dat daarbij inbegrepen is: de ontdekking aan schuld en verlorenheid, de zelfkennis en zelfverfoeiing, het buigen onder de eis en de vloek der wet, het beven onder het oordeel Gods. Een zoeker van Jezus wil wel weten, hoe ellendig 'hij er aan toe is, en wat hij is geworden door de zondeval in het paradijs. Hij verstaat de bittere noodzakelijkheid van Jezus' sterven aan het kruis, en steekt daarbij de hand in eigen boezem. Juist in deze zelfkennis krijgt de zoekende mens de Borg uitermate lief: het wordt voor hem een steeds groter wonder, dat de Zoon Gods voor zulken op aarde wilde komen om te lijden en te sterven, en het volle oordeel te dragen. En met de diepte der liefde zal ook de intensiteit van het smeken en worstelen toenemen. We hebben geen rust meer, voordat we Hem kennen. We laten Hem niet meer los, tenzij Hij ons zegent (met de volle zegen van Jakobs God), ons het beloofde heil des verbonds schenkt.

III. Wat de uitkomst zal zijn. Zijn wij nu van die, door schuldbesef getroffen en verslagen, zondaren > die Jezus zoeken? Dan is de uitkomst niet twijfelachtig. Als wij „Hem aanlopen als een waterstroom", dan zullen wij Hem „vinden". Aldus belooft de Wijsheid,

Jezus Christus, in onze tekst. Dat „vinden" is uiteraard een geestelijk vinden, dat aansluit bij het vorengenoemde „zoeken". Het is het vinden van de gemeenschap met de Heiland (door het geloof). Het is het verkrijgen van de zekerheid der schuldvergevlng. Het is datgene, wat David bedoelde met zijn „vindenstijd" na benauwde zieleworstelingen (Psalm 32). Christus verzekert ons hier met koninklijke beslistheid, dat wij Hem niet tevergeefs zoeken. Wie Hem niet loslaat, ontvangt de zegen. Wie tot Hem komt, die zal Hij geenszins uitwerpen. Een machtig troostwoord als dit moest toch veel twijfel en veel wantrouwen jegens de Heere wegnemen uit onze ziel. Dit is een moedgevende aansporing, een prikkel om te volharden, ook als 's Heeren tijd een ietwat andere maat blijkt te hebben dan onze tijd. Nimmer sprak de Hg^e tot het huls Jakobs: „Zoek M|||^^rgeefs". Wie - waarlijk als^^Werslagene van geest Christus zoekt (Hem „lief heatt" is niet missen kan) die zal tot de vindenstijd worden •p'ebracht dooi' de Heere Zelf, n.l. or Zijn Woord en Geest. Zulk een j. .1 tot klaarheid in het geloof komen.

En indien de zieleworsteling langer duurt dan ge gedacht hadt? Ja, hierop is geen eenvormig antwoord te geven. Van, geval tot geval zal de situatie verschillen. Moeten er misschien speciale zonden worden uitgebannen, die gij al te lang vast hieldt? Twijfelzucht, kleingelovigheid, vastgeroest wantrouwen? Een verstoorde verhouding tot een broeder of zuster in de gemeente? Een verborgen en hardnekkige overtreding van enig Goddelijk gebod?

Het kan ook zijn, dat de Heere slechts bedoelt, uw geduld te beproeven, uw geestelijk uithoudingsvermogen te stalen, u te oefenen in geloofskracht en volharding. Laat dat dan rustig aan Hem over. Wat de Heere u In deze weg leert, zult ge ongetwijfeld later in het strijdperk van dit leven nodig hebben. Maar boven dit alles uit staat vast: wie Christus als Gods verlossende Wijsheid ernstig zoekt, zal Hem vinden.

En Christus vinden wil zeggen: het eeuwige leven vinden (vers 35). Het leven In de herstelde gemeenschap met God de Vader, het nieuw mogen verkeren onder Zijn gunst. Dit leven is er reeds In het genadig heden, en duurt tot in de eeuwigheid. Het gaat vergezeld van het deelgenootschap aan alle schatten van het Koninkrijk Gods. Nu ga het ons nooit primair om die schatten (naar de taal van de volksmond: om „de hemel"); doch we mogen wel weten, dat de ware zoeker van Christus deze toegift erbij krijgt. Intussen: het zij ons te doen om de levende kennis van Christus Zelf. Zoeken we Hem elke dag van harte en met ingespannen krachten. Hij is het zo waardig. Niemand doe Hem nog langer verdriet door hardigheid des harten, door zondelust en wereldzin of door hoogmoedige eigengerechtigheid. Hij heeft ons lief, en dringt ons door de tekst en telkens door de evangelieprediking, tot wederliefde. Zoeken we toch zielkontakt met Hem. Ook dat „zoeken" is nog vrucht van Gods werk; want niemand kan tot Christus komen, tenzij de Vader hem trekt. Maar dat ontheft ons niet van onze verantwoordelijkheid. En de tekst, trouwens: Gods Woord altijd, spreekt ons aan als verantwoordelijke wezens. Proberen we toch niet wijzer te zijn dan God. En zoeken we liever de oplossing van het raadsel (onmacht ten goede, en toch verantwoordelijkheid) door te leven dicht bij de troon, ons volstrekt afhankelijk wetend van Gods genade. Dan zal de uitkomst niet falen. Christus zal ons dan lief hebben. Dat beduidt dus niet „voor wat,

hoort wat". De liefde van de Heiland wordt niet opgewekt door de onze. Wel echter loopt zo 's Heeren orde ten aanzien van de persoonlijke toepassing des heils: prediking, die zoekend en om Christus verlegen maakt; daarna de zieleworstelingen in het zoeken; ten slotte de „vindenstijd", waarin Clirlstus door de Heilige Geest en door het Evangelie Zijn volle liefde uitstort in het hart. Dat is dus bedoeld met Christus lief hebben hier: de betoning van Zijn volle liefde door het schenken van de klaarbewuste geloofsgemeenschap. Dan is de heilsgenieting voor deze bedeling wel ten tappunt gestegen. Toch is het dan nog maar een „gevonden hebben" van Christus door het geloof. Straks, wanneer het Koninkrijk in volle glorie zich openbaart, zal dit „hebben" worden verwisseld door zien, de eeuwige en zalige aanschouwing van Hem, Die onze ziel had lief gekregen, omdat Hij als Eerste ons lief gehad heeft. Voordien moet nog een pelgrimsreis worden afgelegd, en veel strijd met aUerled vijanden gestreden worden. Maar, reis en strijd kunnen we goedsmoeds aan, omdat de liefhebbende Heiland als koninklijk Overwinnaar en Beschermer achter ons staat. Niemand kan ons uit Zijn hand rukken. Hij heeft lief met een nimmer eindigende liefde. Onbekeerde, haast u om uws levens wil. Vliedt tot deze Christus. Weldra staat de rechterstoel gereed. De Heiland zal daarop zitten. En Hij zal u nauwlettend afvragen wat ge met het Evangelie van Zijn liefde hebt gedaan!

Kesteren

Ds. C. V. d. Berg

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 januari 1962

De Banier | 8 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 januari 1962

De Banier | 8 Pagina's