Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Buitenlandse Zaken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Buitenlandse Zaken

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Tweede gedeelte)

Eur. Econ. Gemeenschap - Statuten „Ierse Vriendenkring'^

rede van Ir. van Dis

Bij de behandeling van het tweede gedeelte van bovengenoemde begroting werden verscheidene uiteenlopende onderwerpen ter sprake gebrachit. Eén er van was het Europees Ekonomisch Verdrag, kortweg E.E.G. genoemd. Voordat dit verdrag in 1958 te Rome tot stand kwam, was er in ons land een sterke oppositie tegen. Schier

geen tak van nijverheid was er, waaruit geen ernstige bezwaren er tegen werden ingebracht. Wij hebben destijds de vergaderingen bijgewoond, waarin vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven hun bedenkingen naar voren brachten. De Kamer van Koophandel van Rotterdam met haar voorzitter Van der Mandele, was er al evenzeer sterk tegen. Ook Ds. Zandt heeft destijds over dit onderwerp in de Kamer een rede gehouden, waarin de bezwaren uitvoerig werden belicht.

De zaak werd echter toch doorgedreven, zodat de E.E.G. tot stand kwam. Van de zijde van de landbouw bleven de bezwaren echter aanhouden, maar men konfereerde zo lang, dat tenslotte in het begin van januari toch tot de tweede fase werd overgegaan. Over het algemeen waren de sprekers in de Tweede Kamer er allemaal voor, dat met het ingaan van de tweede fase niet langer werd gewacht. Wij zullen op deze kwestie echter niet verder ingaan, omdat er nog een ander onderwerp was, wat bij dit tweede gedeelte der begroting moest besproken worden. Daar Ir. van Dis hierover uitvoerig was ingelicht, was het hem mogelijk dit onderwerp in den brede te behandelen. Het had betrekking op de statuten van een hier te lande bestaande vereniging, welke < de naam draagt van de „Ierse Vriendenkring". Daar uit de rede voldoende blijkt wat dit voor een vereniging is, en waar het over gaat, kan nadere toelichting over de ter sprake gebrachte kwestie achterwege blijven. Slechts zij ter oriëntering opgemerkt, dat geheel Ierland vroeger bij Engeland behoorde. In de jaren vóór 1920 echter ontstond er een beweging, die op afscheiding van Engeland begon aan te dringen. Een deel der Ierse bevolking wilde hiervan evenwel niets weten. Dit waren de z.g. „unionists". Zij vormden ongeveer een vierde deel van de Ierse bevolking en bestonden voor het grootste deel uit afstammelingen van Schotse en Engelse kolonisten. Voor het merendeel waren zij protestant, tei-wijl zij, die zich van Engeland wilden afscheiden, de z.g. „Rome-rulers", rooms-katholiek waren. De eersten woonden hoofdzakelijk in de noodelijke provincie Ulster, vooral in het n.o.-deel, waar zioh aan het eind van de 16e eeuw door de onmiddellijke nabijheid van Schotland vele Schotten hadden gevestigd.

De geschiedenis van Ierland stond, wat over het algemeen niet zo bekend is, in de 16e en 17e eeuw in het teken van de worsteling tussen de Reformatie en Rome. Het was vooral koningin Elisabeth, die er de Hervorming krachtig bevorderde en begunstigde o.m. door het gehele vermogen der r.k. geestelijkheid ter beschikking te stellen van de Hervormde Kerk. Naar aanleiding hiervan ontstonden er onlusten en opstanden, die tenslotte door lord Mountjoy werden onderdrukt,

In 1641 volgden weer heftige uitbarstingen, waarbij het volk door r.k. priesters werd opgehitst tot vreselijke moordtonelen, waartoij in enkele dagen tij ds wel 40 è, 50 duizend Engelse protestanten werden omgebracht. Na de onthoofding van koning Jakobus I echter kwam Cromwell met een talrijk leger om naar aanleiding van de plaats gehad hebbende moordpartijen bepaalde maatregelen ten uitvoer te brengen. Na korte tijd waren de rooms-katholieken dan ook verdreven, terwijl de protestanten in het bezit hunner goederen werden gesteld. Hierna kwamen er weer koningen over Engeland, die de rooms-katholieke Ieren begunstigden, doch in 1690 maa; kte

stadhouder Willem Hl, toen koning van Engeland hieraan een einde, nadat hij het leger der rooms-katholieken aan de Boyne een beslissende nederlaag had toegebracht. Deze overwinning van prins Willem van Oranje wordt in Noord-Ierland nog steeds elk jaar gevierd, waarbij de bevolking met oranje getooid is. Wij zullen het bij deze toelichting laten om thans de rede te laten volgen, welke door Ir. van Dis namens de S.G.P.fraktie betreffende de statuten van de „Ierse Vriendenkring" werd uitgesproken.

Mijnheer de voorzitter.

Wat betreft de kwestie van de Europese Ekonomische Gemeenschap, het vormen van een supranationale Europese regering en wat verder daaraan vastzit, is het genoegzaam bekend, dat wij van het begin af aan hiertegen zeer ernstige bezwaren hebben gehad, omdat wij hiervan voor verschillende takken van ons bedrijfsleven ernstige nadelen verwachten, zoals b.v. ten aanzien van de land- en tuinbouw, het vervoerswezen en het textielbedrijf. Voorts zijn wij er steeds tegen geweest onze ^

zelfstandigheid

prijs te geven, wat bij het tot stand komen van een supranationale regering maar al te zeer het geval zou zijn. Werd door vorige sprekers het standpunt te dezer zake van Frankrijk bestreden en afgewezen, wij zien in dat standpunt veel, dat ons aanspreekt. Ook in Engeland bleek er ernstig verzet te zijn tegen het toetreden van dit land tot de E.E.G., juist omdat dit zou uitlopen op het prijsgeven van de nationale zelfstandigheid. Ook zien wij in de ' Europese beweging gevaren vanuit reformatorisch oogpunt. Bij de algemene politieke beschouwingen heb ik hierbij reeds meer in den brede stilgestaan, zodat ik dii thans zal laten rusten. Overgaande tot een geheel ander onderwerp, vraag ik thans de aandacht van de regering en de Kamer voor het navolgende. In het voorlopig verslag wordt onder nr. 154 de aandacht gevestigd op de statuten van de

Ierse Vriendenkring,

gevestigd te 's-Gravenhage. In artikel 3 van de statuten van deze vereniging, welke zich tot doel stelt het bevorderen van de kulturele betrekkingen tussen Nederland en de republiek Ierland of Zuid-Ierland, komt de navolgende zin voor:

„In dit verband beschouwt de vereniging de eenheid van Ierland als een ideaal".

Onzerzijds is nu de vraag gesteld, of het wel toelaatbaar is aan statuten, die een dergelijke zin bevatten, de koninklijke goedkeuring te verlenen, daar toch de in genoemde zin bedoelde eenheid betrekking heeft op de eenheid tussen twee gebieden, waarvan het ene een zelfstandige republiek is, en het andere bij het Britse rijk behoort, wat ook tot uiting komt in de editie van oktober 1961 van de „Liste du Corps Diplomatique", waarin melding wordt gemaakt van „Grande Bretagne et Irlande du Nord". Het komt ons voor, dat met het verlenen van de koninklijke goedkeuring aan dit artikel 3 met de daarin voorkomende gewraajkte zinsnede een zeer aanvechtbare stap is gedaan. Met het oog hierop is in het voorlopig verslag aan de minister de vraag gesteld of hij maatregelen wil nemen, die er toe leiden, dat de genoemde zinsnede alsnog uit artikel 3 der desbetreffende statuten wordt verwijderd. In de memorie van antwoord wordt door de minister n.a.v. deze vraag allereerst opgemerkt, dat, alvorens op de statuten van de Ierse Vriendenkring de koninklijke goedkeuring werd verleend, de volle aandacht is geschonken aan de gesignaleerde zinsnede. Hierop laat de minister voorts volgen, dat men deze zinsnede dient te lezen in het kader van de volledige tekst van artikel 3.

In het algemeen kunnen wij het hierin met de minister eens zijn. Door n.l. een zin uit het verband te rukken, kan men een of andere zaak in een geheel vals licht stellen en van iemands bedoelingen een totaal onjuiste voorstelling geven. Mr. Groen van Prinsterer heeft aangaande het toepassen van deze methode, welke zo menigmaal op hem werd toegepast, eens opgemerkt, dat men met

één regel schrift

iemand kan laten hangen. Het is echter helemaal niet onze bedoeling geweest deze methode in het onderhavige geval toe te passen, zodat wij er prijs op stellen dat de minister in de memorie van antwoord de volledige tekst van artikel 3 heeft vermeld. Zij luidt als volgt:

„Het doel van de vereniging is de bevordering van de kulturele betrekkingen tussen Nederland en Ierland, in het bijzonder het wekken van belangstelling over en weer voor de Nederlandse en Ierse kuituur en het bevorderen van de vriendschap tussen de volkeren van beide landen binnen het kader van een nauwere Westeuropese samenwerking. In dit verband beschouwt de vereniging de eenheid van Ierland als een ideaal".

In de memorie van antwoord wordt nu vervolgens opgemerkt, dat uit het gelegde verband blijkt, dat de vereniging uitsluitend kulturele en geen politieke doeleinden nastreeft. Hieruit wordt dan door de regering de konklusie getrokken, dat de aangehaalde zinsnede zich derhalve niet begeeft op het binnenlandse staatkundige terrein van een andere mogendheid. Met dit antwoord, mijnheer de voorzitter, kunnen wij 't niet eens zijn. Het betreft hier toch een vereniging ter bevordering van de kulturele betrekkingen tussen Nederland en leïland, waarbij men onder Ierland niet heel Ierland, dus Zuid- en Noord-Ierland tezamen, moet verstaan, doch alleen Zuidlerland. Wanneer Noord-Ierland er ook bij betrokken was, zou het inlassen van de gewraakte zinsnede helemaal geen zin hebben. Het is toch een feit, dat Ierland geen eenheid vormt. Zoals reeds door mij werd opgemerkt, is Zuid-Ierland een zelfstandige republiek en

Noord-Ierland

een onderdeel van het Verenigd Koninkrijk. Wel is gebleken, dat de regering van de republiek Zuid- Ierland zich aanmatigt, dat Noord- Ierland tot haar gebied behoort, evenals de president van de republiek Indonesië voortdurend zich aanmatigt, dat Nederlands Nieuw- Guinea bij Indonesië behoort. Dat de Zuid-Ierse regering er van uitgaat, dat Noord-Ierland tot haar gebied behoort, kwam tot uiting, toen in de laatste wereldoorlog Amerikaanse troepen in Noord-Ierland landden. De president van de republiek Zuid-Ierland, de heer De Valera, hield toen een felle rede tegen deze troepenlandingen, omdat niet eerst aan zijn regering verlof hiervoor was gevraagd.

Ook in 1951 ontstonden er politieke wrijvingen, waarbij Nederland was betrokken. In het dagblad „Het Binnenhof" van 9 maart 1951 vond ik hierop de aandacht gevestigd. Nederlandse en Belgische troepenonderdelen hielden toen n.l. in N.A.T.O.-verband in Noord-Ierland oefeningen tot ergernis van de regering van Zuid-Ierland, die heftig protesteerde, toen zij vernam — aldus stond in „Het Binnenhof" vermeld •— dat deze oefeningen plaats moesten vinden in een gebied, dat zij als het hare beschouwt.

Dit deed de Zuid-Ierse regering echter geheel ten onrechte. Het noordelijk gedeelte van Ierland behoort tot het Britse rijk. Wel heeft Noord-Ierland zijn eigen parlement voor de behartiging van lokale aangelegenheden, maar het beschouwt zich in de eerste plaats als een gewest, dat behoort tot het Verenigd Koninkrijk. Het kiest zijn vertegenwoordigers voor het centrale parlement op dezelfde wijze als dit gebeurt in elk onderdeel van het Verenigd Koninkrijk, en het heeft gelijke tred gehouden met Groot-Brittannië in de ontwikkeling van onderscheidene diensten, als ook in het bereiken van een gestadig stijgende levensstandaard. Pogingen om met geweld zich van Noord-Ierland meester te maken, zoals enige jaren geleden werden ondernomen door een gewapende ondergrondse bev/eging, de z.g. I.R.A., waarvan zich enige cellen in Noord-Ierland bevonden, liepen op een volslagen mislukking uit. Het overwegend

rooms-katholieke

Zuid-Ierland en het overwegend protestantse Noord-Ierland zijn derhalve twee van elkaar gescheiden gebieden, die in politiek of staatkundig opzicht als antipoden tegenover elkaar staan. Men begeeft zich derhalve wel op een zeer delikaat en gevaarlijk terrein, wanneer men in de statuten van een vereniging, die de bevordering van de kulturele betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Ierland wenst te bevorderen, een zinsnede opneemt, waarin een zinspeling voorkomt op de eenheid van Zuiden Noord-Ierland, en als de regering daaraan de koninklijke goedkeuring verleent. Door dit te doen, komt men wel degelijk op politiek of staatkundig terrein, terwijl hierbij geen enkel verband met de kulturele doelstelling aanwezig is. Het bezwaar daartegen wordt nog ernstiger, doordat de „eenheid", welke de „Ierse Vriendenkring" in artikel 3 van haar statuten aüs een ideaal beschouwt, door Noord-Ierland helemaal niet wordt gewenst en derhalve ook niet als een ideaal wordt beschouwd, ja sterker, waar- van het overwegend protestantse Noord-Ierland niets wil weten. Dat dit zo is, blijkt wel overduidelijk hieruit, dat er in 1961 naast de „Ierse Vriendenkring" een andere vereniging is opgericht, welke uitsluitend gericht is op Noord-Ierland en de naam draagt van

„Genootschap Nederland— Noord Ierland"

Op de statuten van dit genootschap, waarin met geen woord over de eenheid van Ierland wordt gerept, werd de koninklijke goedkeui'ing verkregen. Dit genootschap dankt zijn ontstaan aan de onenigheid, welke in de „Ierse Vriendenkring" 'bestond, doordat in de vorige statuten een bepaling voorkwam, waartegen uit de 'kring der leden sterke oppositie rees. De eerste alinea van het desbetreffende artikel 3 uit de vroegere statuten van de „Ierse Vriendenkring" luidde als volgt:

„Het doel van de vereniging is de bevordering van de kulturele betrekkingen tussen Nederland en Ierland en van de vriendschap tussen de volken van beide landen binnen het kader van een nauwere Westeuropese samenwerking".

Tot hiertoe wordt derhalve hetzelfde gesteld als in artikel 3 van de huidige statuten. Hierna volgde echter de zinsnede:

„De vereniging beschouwt het derhalve als een ideaal, dat de algehele eenheid van Ierland de kulturele eenheid bekroont".

Op deze statuten kon de koninklijke goedkeuring niet worden verkregen. De desbetreffende zinsnede bleef echter in de niet-koninklijk 'goedgekeurde statuten bestaan, wat, zoals reeds door mij werd opgemerkt, tot ernstige onenigheden in de boezem van de „Ierse Vriendenkring" leidde, ook nadat inmiddels 'de woorden „de algehele eenheid" gewijzigd waren In „de algemene eenheid".

Volgens „Stan Huygens' Journaal" in „De Telegraaf" van 12 juni 1959 werd tenslotte aftreden van het bestuur en het kiezen van een nieuw bestuur verlangd in een manifest, dat door vele leden werd ondertekend. In „Elseviers Weekblad" van 27 juni 1959 werd over die onenigheden het volgende vermeld:

„In de Nederlands-Ierse Vereni- 'ging, die in september tien jaar bestaat, zijn ernstige onenigheden opgetreden. In de 'kringen van 'bestuur en leden heeft men opgemerkt, dat de statuten geheel lertand als een geheel beschouwen. Daarmede wordt het bestaan van Noord-Ierland, dat tot het Verenigd Koninkrijk be- 'hoort, miskend". „Nu is deze vereniging niet koninklijk goedgekeurd. Maar als zij in het openbaar gaat optreden, is het toch zaak, dat zij eerst haar statuten op dit punt in het reine brengt".

Mijnheer de voorzitter. Wanneer wij nu de nieuwe statuten van de Ierse Vriendenkring, en wel speciaal artikel 3 van deze statuten, bezien in betrekking tot wat daaraan is vooraf gegaan, dan komt de door ons gewraakte zinsnede, luidende :

„In dit verband beschouwt de vereniging de eenheid van Ierland 'als een ideaal".

toch wel in een heel ander licht te staan. Het heeft er veel van weg, dat in artikel 3 beölist de een of andere zin moest worden opgenomen, waarin op 'de eenheid van Ierland wordt gezinspeeld. Dit is daarom ook zo treffend, omdat de gewraakte zinsnede in artikel 3 helemaal niet thuis behoort en ook helemaal onnodig is. Het betreft hier immers een vereniging met het doel de kulturele betrekkingen tussen Nederland en de republiek Ierland te bevorderen. Die zinsnede op de eenheid van Ierland, dus van Zuid- en Noord-Ierland, behoeft en behoort er derhalve niet aan te worden toegevoegd. Door de koninklijke goedkeuring op de gewraakte zinsnede uit artikel 3 van 'de desbetreffende statuten te handhaven, keurt de Nederlandse regering iets goed, dat

uitermate grievend

moet zijn voor een andere mogendheid. Er wordt toch in die zinsnede gezinspeeld op éénheid met een gebied, dat een onderdeel vormt van die andere mogendheid, terwijl deze mogendheid die eenheid afwijst, omdat 'het betreffende gebied met volle instemming van de regering en de meerderheid der bevolking van Noord-Ierland een onderdeel van haar territorium vormt. Des te grievender is dit, omdat het bekend is, dat de regering van de Ierse republiek of van Zuidlerland het gebied van Noord-Ierland, zij het geheel ten onrechte, als het hare beschouwt. Voorts is het laten voortbestaan van de gewraakte zinsnede voor die andere mogendheid met inbegrip van Noord-Ierland grievend, wanneer men in aanmerking neemt wat zich voorheen in de Ierse Vriendenkring met betrekking tot het zinspelen op de eenheid van Zuid- en Noord- Ierland heeft afgespeeld en waaruit maar al te zeer de bedoeling blijkt, welke daaraan ten grondslag ligt. Dat de gewraakte zinsnede in artikel 3 der desbetreffende statuten is opgenomen, maaJkt dan ook sterk de indruk, dat er iemand achter staat, die er op stond, dat in artikel 3 in ieder geval een zinspeling op de eenheid van Ierland zou worden opgenomen. Volgens door mij verkregen inUchtingen zou de ambassadeur van de Ierse republiek, die lid is van de Ierse Vriendenkring, hebben gedreigd zich terug te trekken, indien niet in de een of andere vorm de eenheid van Ierland in de statuten ter sprake zou worden gebracht, terwijl de ambassade dan ook geen verdere medewerking zou verlenen.

Het antwoord van de minister kan ons derhalve niet bevredigen. Met de gewraakte zinsnede wordt in artikel 3 van de statuten der Ierse Vriendenkring wel degelij'k een politiek of staatkundig element opgenomen, waarmede wij ons niet kunnen verenigen en wait, naar te vrezen is, ook door zeer velen in het overwegend protestantse Noord-Ierland en door de regering van Groot-Brittannië alles behalve op prijs zal worden gesteld, omdat men aldaar de eenheid van Noord- en Zuid-Ierland in 'geen geval als een ideaal beschouwt. Wat oppervlakkig beschouwd zo onschuldig lijkt, is allesbehalve on­

schuldig, als men de voorgeschiedenis en de werkelijke verhoudingen in acht neemt.

In zijn antwoord merkte minister Luns op, dat hij de uiteenzetting van Ir. van Dis met belangstelling had s, angehoord, doch dat hij hem niet er van had kunnen overtuigen, dat tegen de gewraakte bewoordingen uit de onderhavige statuten door hem op buitenlandspolitieke gronden bezwaar zou moeten worden gemaakt.

Bij de replieken sprak daarop Ir. van Dis de volgende

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 februari 1962

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Buitenlandse Zaken

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 februari 1962

De Banier | 8 Pagina's