Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Bijlermeerpolderkwestie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Bijlermeerpolderkwestie

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rede von de heer Kodde

Het wetsontwerp, waarbij de hier boven genoemde kwestie ter sprake kwam, had betrekking op opheffing van de gemeenten Ankeveen, 's-Graveland, Kortenhoef, Weesp en Weesperkarspel, en vorming van nieuwe gemeenten 's-Graveland en Weesp, alsmede wijziging van de grenzen der gemeenten Hilversum, Naarden en Ouder-Amstel. Bij de behandeling van genoemd wetsontwerp stond echter de kwestie van het poldergebied Bijlermeer, dat thans nog bij de gemeente Weesperkarspel behoort, in het middelpunt der besprekingen. Dit vond zijn oorzaak hierin, dat de

minister voorstond, dat genoemd poldergebied met een oppervlakte van 560 hektare, bij het landelijke Ouder-Amstel zou worden gevoegd, terwijl de meerderheid der Kamer van oordeel was, dat dit gebied bij Amsterdam behoorde te worden gebracht, daar Amsterdam dringend behoefte heeft aan grond voor het bouwen van huizen voor honderdduizend mensen, die wegens sanering van de binnenstad moeten verhuizen.

Minister Toxopeüs voelde er echter niets voor om grote steden maar grotere uitbreiding te geven, en gaf de voorkeur aan een krachtige randgemeente, die op het nieuw verkregen terrein woningen moet laten bouwen voor hen, die in Amsterdam hun werkkring hebben. De besprekingen liepen tenslotte hierop uit, dat de heer Scheijs van de P.v.d.A. een motie indiende, waarin de minister werd verzocht het wetsontwerp in nadere overweging te nemen, welke motie met 67 tegen 64 stemmen werd aangenomen.

Uit deze stemverhouding blijkt wel, dat ook Kamerleden van ft-akties, die tot de regeringspartijen behoren, voor de motie hebben gestemd, en zich derhalve met de zienswijze van de minister niet konden verenigen. De heer Kodde, die namens de S.G.P.-fraktie bij dit wetsontwerp het woord voerde, sprak zich echter voor het standpunt van de minister uit. Hij deed dit in de navolgende rede:

Mijnheer de voorzitter.

Het zal niet nodig zijn om, na het betoog, dat de geachte afgevaardigde de heer Scheps heeft gehouden, nu nog te treden in een historisch overzicht met betrekking tot dit wetsontwerp. Vast staat echter, dat dit wetsontwerp reeds drie en een half jaar aanhangig is, en dat van stonde aan wel is gebleken, dat het niet ieders instemming had. Reeds in het voorlopig verslag van 14 oktober 1958 is over de Bijlmermeerpolder gehandeld en het bleek toen wel, dat het zwaartepunt van de behandeling niet zou vallen op de voorgestelde samenvoeging, maar op hetgeen er voor

Amsterdam

nodig werd geacht. Toch meen ik, dat ook wel zal moeten worden gelet op de samenvoegingen en wijziging van grenzen, buiten de voorgestelde voorziening om, dus op het thans aanhangige wetsontwerp. Het behoud van het natuurschoon, dat in die omgeving wordt gevonden, heeft velen aan het denken gebracht. Ook Gedeputeerde Staten van Noord-Holland en de desbetreffende ministers van binnenlandse zaken hebben gestreefd naar het verkrijgen van een oplossing voor de bezwaren, die er zijn, hetgeen als eerste punt in de memorie van toelichting aan de orde is gesteld. Naar mijn mening is het nog niet vaststaand of met de aanvaarding van de nu aanhangige voorstellen het ontstaan van de moeilijkheden zal zijn voorkomen en bovenal of door de gekozen oplossing de mens in deze samenleving zal zijn gediend, en het zal toch wel in de eerste plaats en het meest om de mens moeten gaan.

De heer Toxopeüs, minister van binnenlandse zaken: Hebt u het over Hilversum? De heer Kodde (S.G.P.): Over het geheel. De heer Toxopeüs, minister van binnenlandse zaken: Oh! De heer Kodde (S.G.P.): Reeds bij de opstelling van het verslag is wel gebleken, dat één lid van de kommissie niet zonder meer Instemming kon betuigen met de voorgenomen samenvoeging van Ankeveen, 's-Graveland en Kortenhoef. In de memorie van antwoord is door de minister gesteld, dat het hem niet duidelijk is wat met de vraag omtrent de

eensgezindheid

van de bevolking van de samen te voegen gemeenten is bedoeld. De minister stelt, dat die kerkelijk en politiek wel overeenstemming heeft. Nu houdt dit — ik zou haast zeggen: helaas! — nog niet in, dat die bevolking in alles eensgezind is. Daarop zal ik echter nu niet verder ingaan. Omdat het in dit geval eigenlijk niet alleen gaat over een mindere bestuurskracht van die gemeenten als reden tot samenvoeging, maar ook het punt inzake het natuurschoon naar voren is gebracht, heeft hetzelfde lid ook de vraag gesteld of een streekplan niet voldoende uitkomst zou kunnen bieden. De minister meent, dat zulks niet kan. Een streekplan wordt door hem ontoereikend geacht. Ook daarop wil ik nu niet verder ingaan. Ook wil ik niet stellen, dat door een streekplan het behoud van het natuurschoon volledig verzekerd is, maar toch acht ik, dat een streekplan wel een oplossing zou kunnen bieden. Er blijft dan toch altijd een sterke grond voor Gedeputeerde Staten om uitbreidingsplannen, die de streek aantasten, niet goed te keuren. Wat de

bestuurskracht

betreft, grondt de minister zijn beslissing op het gebrek aan middelen. Meermalen heb ik er hier op gewezen, dat ik het niet billijk acht dat grote en grotere gemeenten een hoger bedrag per inwoner-uit het gemeentefonds krijgen dan kleinere, en dat, als samenvoeging plaats vindt, dit meestal leidt tot hogere uitkering. Door zo te handelen kan men een kleine gemeente onthouden wat zij behoeft, en wordt bij samenvoeging, zonder dat ook de inwoners daarvan eigenlijk genieten, uit de algemene middelen meer beschikbaar gesteld.

Ik zal hierop nu niet dieper ingaan, omdat ik meen, dat dit bij een andere gelegenheid beter kan worden gedaan.

De noodzaak, die gemeenten samen te voegen, acht ik dan ook niet aanwezig, en hieromtrent zal ik met de minister van mening blijven verschillen.

Met betrekking tot de bestemming van de Bijlmermeerpolder kan ik de mening van de minister, zoals die blijkt uit het verslag van het mondeling overleg, wel delen. Het lijkt mij onjuist, die polder, liggende midden in een andere gemeente, bij Amsterdam te voegen; maar dit niet alleen, het lijkt mij ook onjuist om, zoals vermoedelijk bij amendement zal worden voorgesteld, een nog groter gebied aan Amsterdam toe te voegen. Eigenlijk is toevoegen, als ik het goed heb begrepen, niet juist, want ook dan zal dat gebied los van Amsterdam liggen en zal, zoals het gemeentebesituur van Diemen stelde, dit slechts het begin zijn van een nog grotere uitbreiding van Amsterdam.

Ook meen ik, dat een wijziging met de strekking, zoals zij nu is voorgesteld, wettelijk

niet toelaatbaar

is. Ik zal ook hierop niet dieper ingaan — anderen hebben reeds verschillende punten naar voren gebracht — maar ook mijn mening is, dat een zo diep ingrijpende wijziging bij amendement volgens de wettelijke regeling niet toelaatbaar is.

Het was niet mijn voornemen, te gaan handelen over de noodzaak voor Amsterdam meer ruimte te verkrijgen, doch nu anderen daarover spraken, wil ik toch ook wel mijn mening zeggen. Niet gaarne wil ik ontkennen, dat er in grote steden, en ook wel in Amsterdam, toestanden voorkomen, die voor de mens minder goed zijn. Reeds heb ik gezegd, dat het gaat om de mens. Hierop wil ik ook thans het oog houden. Ik ontken dus niet, dat het gewenst is, dat er in Amsterdam veranderingen komen. Nodig acht ook ik, dat buurten worden gesaneerd en dat opeenhoping van mensen wordt tegengegaan. Maar moet het nu zo worden, dat — wat schijnt gedaan te moeten worden om plaats voor die mensen te verkrijgen — het toch eigenlijk er op neer komt, dat een igeimeer«tebestuur stelt: hier hebben we geen plaats meer, hetgeen er is moet verdwijnen en dus moet u maar daar of daar gaan wonen?

Naar mijn mening zal de keuze van vestigingsplaats toch aan een ieder moeten worden overgelaten. Een drang om te verdwijnen naar een andere plaats buiten de gemeente schijnt voor een grote gemeente echter ook niet mogelijk te zijn, en wel om begrijpelijke redenen.

Naar mijn mening is het proces van het verkrijgen van ruimte reeds aan de gang, want al is dat niet prettig voor een gemeentebestuur, het is toch wel een feit, dat de bevolking van de grote steden eerder in aantal afneemt dan toeneemt. Er zal dus een mogelijkheid komen voor een

verplaatsing

van de bevolking, maar dit gaat zeer langzaam en mogelijk te langzaam. Wanneer Amsterdam, zoals ons is medegedeeld, beschikt over een instelling, die zozeer geschikt is om ook hen, die betiteld worden als asociaal, op te voeden, dan zal het ook over de mogelijkheid beschikken die mensen te bewegen uit vrije wil een betere woongelegenheid te zoeken. Beter ware het geweest, indien men de toestanden, die nu zijn gegroeid, niet had laten ontstaan. Ik meen, dat het platteland nog altijd betere toestanden kent dan de stad. Ik hoor nu zeggen: „Nou, nou". Ik wil deze dingen wel eens naar voren brengen, want men moge wel denken, dat het in de stad altijd zo goed is, maar ik heb al eens gezegd, dat mijn hart wel eens even naar de ruimte verlangt, die gelukkig nog op het platteland te vinden is. Zij, die elders willen wonen, moeten m.i. dat in ieder geval vrijwillig kunnen doen, en zij moeten daartoe niet worden gedwongen. Het lijkt mij echter niet nodig hierop verder in te gaan. Ook al kan ik de minister niet volgen in zijn voorstel en al zag ik gaarne, dat hij andere wegen zocht voor een oplossing van de bestuurlijke aspekten en het behoud van het natuurschoon, wat ook mij van belang voorkomt, voor een toevoeging van een gebied aan Amsterdam, op welke wijze ook, kan ik niet zijn. Wel acht ik het van belang, dat wordt gestreefd naar een oplossing. Ik meen, dat die

oplossing

voor de hand ligt. Ik weet, dat er in deze Kamer meer over gesproken is maar dat het nooit tot een behandeling is gekomen. Ik bedoel, dat men voor deze gebieden zal streven naar een bovengemeentelijk bestuur. Ik verwijs hiervoor naar een advies, dat Prof. Dr. Simons geeft aan de „Vrienden van het Gooi", waarin hij uitdrukkelijk uiteenzet, dat gemeenschappelijke regelingen niet altijd kunnen leiden tot het gewenste doel, maar dat in die gevallen een bovengemeentelijk bestuur wel de oplossing kan geven. Naar mijn mening kan hierin ook een oplossing worden gevonden voor het ruimtegebrek van Amsterdam.

Naar aanleiding van hetgeen de heer Scheps heeft gezegd, wil ik vragen, waarheen het beginsel, dat de heer Scheps voorstaat, ons zal leiden. Om der wille van de tijd zal ik 'niet veel hierover zeggen, maar ik kan niet nalaten er iets van te zeggen. De geachte afgevaardigde weet ook wel, dat ik niet streef naar een toestand, waarin de gemeenten afhankelijk zijn van een bisschop, evenmin als ik dit voor land en volk wil. Historisch is ook, dat ons land in het verleden is bestuurd volgens de grondslagen, welke naar Gods Woord in de tijd van de Hervorming openbaar kwamen. Dat schijnt de heer Scheps te zijn vergeten. Ik vraag mij wel af, waarheen het beginsel, voorgestaan door de geachte afgevaardigde, ons land en volk zal leiden. Wil hij naar een toestand, die bestond in een nog verder verleden? Wil hij nog meer zich histoirisch gronden, wil hij dus naar een toestand, toen in ons land Gods Woord nog niet bekend was? Een toestand, waarin de mens leefde naar de normen, die hij zelf stelde volgens het menselijke kennen en kunnen? De geachte afgevaardigde de heer Scheps heeft gezegd, dat hij wil decentraliseren door centraliseren, n.l. door samenvoeging van gemeenten. Ook daarin kan ik hem niet volgen.

Bij de replieken hield de heer Kodde de hier volgende

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 februari 1962

De Banier | 8 Pagina's

De Bijlermeerpolderkwestie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 februari 1962

De Banier | 8 Pagina's