Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Justitie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Justitie

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

2e gedeelte

rede van Ir. van Dis

Bij de behandeling van het tweede gedeelte van de begroting van justitie kwam de kwestie der spijtoptanten ter sprake. Van de zijde van alle frakties werd daarover het woord gevoerd, namens die der S.G.P. door Ir. van Dis.

Ter inleiding moge worden vermeld, dat spijtoptanten personen zijn, die bij de soevereiniteitsoverdracht van het voormalige Ned. Indië aan Soekarno, de Nederlandse nationaliteit bezaten. Zij waren dus Nederlanders, al hadden velen hunner Nederland nog nooit gezien. Na de soevereiniteitsoverdracht werden ze echter voor de keus gesteld om of de Indonesische nationaliteit aan te nemen, of de Nederlandse nationaliteit te behouden. De meesten wilden liever Nederlander blijven en aarzelden de Indonesische nationaliteit aan te vragen. Van de zijde der Nederlandse regering, n.l. door de Hoge Kommissaris in Indonesië, werd echter al het mogelijke gedaan om deze mensen te doen besluiten voor de Indonesische nationaliteit te opteren, dit wil zeggen: te kiezen. Velen, die eerst geaarzeld hadden, gingen toen hiertoe over, ook al omdat er een unie tussen Nederland en Indonesië bestond en het voor deze mensen, die in Indië geboren en getogen waren, veel aangenamer was om in het land hunner geboorte te kunnen blijven.

Naarmate echter de verhouding tussen Nederland en Indonesië steeds slechter werd, werd ook de positie van deze mensen steeds moeilijker, daar ze Nederlands ge­ zind waren. Zij kregen er derhalve spijt van, dat zij voor de Indonesische nationaliteit geopteerd hadden, en wilden weer Nederlander worden, wat inhield, dat ze door de Indonesiërs op alle mogelijke manieren getergd en zelfs van hun broodwinning beroofd werden.

Zo ontstond het vraagstuk der spijtoptanten, waarover in de Kamer reeds herhaaldelijk is gesproken. Daarbij werd er bij de regering op aangedrongen te bevorderen, dat aan deze mensen zo spoedig mogelijk de nodige papieren zouden worden verstrekt om Indonesië te kunnen verlaten en naar Nederland te gaan. De laatste jaren zijn er zodoende al heel wat spijtoptanten naar ons land overgebracht.

Nu is wel eens de vraag gesteld, of dat nu wel goed is al die mensen maar naar Nederland te brengen, terwijl hier de woningnood nog zo groot is en velen hier geen woning kunnen krijgen. Hierop zij geantwoord, dat het geenszins zo gesteld is, dat de spijtoptanten, die hier aankomen, direkt van een woning worden voorzien, zodat hiervoor woningen aan Nederlandse gezinnen worden onthouden. Tal van spijtoptanten hebben namelijk in ons land familieleden wonen, waar zij inwoning krijgen, en wanneer dit niet zo is, dan worden ze in z.g. kontraktpensions ondergebracht. Men moet zich echter door deze naam niet in de waan laten brengen, dat dit zoiets als burgerwoonhuizen zijn, waarin pensiongasten verblijven. Dit toch is helemaal niet het geval. Het zijn een soort barakken, waarvan de inrichting dikwijls zeer veel te wensen overlaat. De spijtoptanten verkiezen echter liever daarin te verblijven dan dat ze in Indonesië materieel en geestelijk te gronde gaan, terwijl het ook voor hun kinderen veel beter is hier te zijn dan in Indonesië. Dat er in allerlei kampen nog best plaats voor deze mensen is, kan moeilijk worden betwist. Meermalen worden er militaire kampen opgeheven, zoals enige tijd geleden nog een kamp van de Engelse luchtmacht te Zeelst (N.Br.), en een militair transitokamp te Hoek van Holland. Het is dus niet zo, dat er voor de spijtoptanten bij aankomst maar woningen beschikbaar worden gesteld. Dit is door niemand als eis gesteld, ook niet door de spijtoptanten zelf. Bovendien zijn er onder hen niet weinigen, die hier te lande arbeid kunnen verrichten, wat bij het tegenwoordige gebrek aan arbeidskrachten zeer welkom is.

Na deze inleiding laten wij thans de rede volgen. Ir. van Dis sprak als volgt:

Mijnheer de voorzitter.

De weinige minuten, die mij van de ons toegemeten spreektijd zijn overgebleven, wens ik te benutten voor de zo belangrijke kwestie der spijtoptanten.

Het is toch helaas niet zo, dat kan worden verwacht, dat aan het einde van dit jaar aan de wens van het overblijvende gedeelte der spijtoptanten zal zijn voldaan en zij het land, waar zij geboren en getogen zijn, zij het noodgedwongen, kimnen verlaten. Dit moet voor hen ongetwijfeld een zeer grote teleurstelling zijn, evenals het dit voor ons is. Dat het daartoe niet is gekomen, ligt zeker niet aan het Nassi-komité, dat zich het lot der spijtoptanten heeft aangetrokken en met grote voortvarendheid en aktiviteit heeft gewerkt aan de taak, die het op zich heeft genomen. Ook ligt het niet aan de Kamer, die herhaaldelijk zich voor de zaak der spijtoptanten heeft ingezet. Om ons maar bij de laatste twee malen te bepalen, zij herinnerd aan de motie van 8 december 1960 en van die van 12 juli 1961. In de motie van 8 december is niet uitsluitend gesproken over de wenselijkheid van een verruimde toepassing der bestaande richtlijnen, maar over een

verruiming der bestaande richtlijnen,

omdat de dringend noodzakelijke en redelijk verantwoorde verruiming van het toelatingsbeleid bij handhaving van de thans geldende richtlijnen niet mogelijk is. Uit de memorie van antwoord blijkt uit het antwoord van de minister onder nr. 57, dat de regering dit verschil zeer goed heeft begrepen. Tevens echter verklaart zij in dit antwoord, dat verdere verruiming van de richtlijnen in de zin van kategorale toelating niet in aanmerking komt, omdat dit zou betekenen, dat dan een ieder, die daarom vraagt, ook voor toelating in aanmerking zou komen, tenzij speciale gronden daaraan in de weg zouden staan. Het komt ons voor, mijnheer de voorzitter, dat de regering hiermede de bedoeling van de motie toch niet juist heeft weergegeven. Het is toch niet zo, dat het hierbij er om gaat ieder maar toe te laten, maar om de toelating van maatschappelijke Nederlanders, onder wie met name de spijtoptanten. Dit zijn de personen, die ten gevolge van de door Indonesië jegens Nederland en jegens alles, wat Nederlands is en geweest is, aangenomen houding In een ondraaglijke noodtoestand zijn gekomen. Het is waar, dat zij destijds geopteerd hebben voor het Indonesische staatsburgerschap. Dit was in de tijd, toen de meeste leden van ons parlement nog de meest hoopvolle verwachtingen koesterden inzake de betrekkingen tussen Indonesië en Nederland. De personen, waar het hier over gaat, hadden toen nog het Nederlandse staatsburgerschap. Op sterk aanraden van de vertegenwoordiger der Nederlandse regering in Indonesië hebben toen velen hunner voor het Indonesische staatsburgerschap geopteerd. Dat dit zo is, blijkt wel zonneklaar uit de rede van de

Hoge Kommissaris,

de heer Lamping, over de nationaliteitskeuze, door hem gehouden in december 1951. Hierin toch werd door hem verklaard, dat de Nederlandse regering na de soevereiniteitsoverdracht herhaaldelijk als haar mening te kennen had gegeven, dat zij het gebruik maken van deze optiemogelijkheid, dus de aanvaarding van het staatsburgerschap van het soeverein geworden Indonesië, voor de op dit land georiënteerde Nederlanders de meest natuurlijke oplossing achtte. Kort voor het verstrijken van de optietermijn hadden echter nog maar weinigen het Indonesische staatsburgerschap aanvaard, waaruit bleek, dat de beslissing voor de betrokkenen zeer moeilijk was. Daarom deed de heer Lamping ai het mogelijke om de bezwaren tegen het opteren voor het Indonesische staatsburgerschap weg te nemen. Hij zeide onder meer, dat soevereiniteitswisselingen zich in alle tijden over de gehele wereld hebben voorgedaan en dat het aanvaarden van een nieuw staatsburgerschap door de daarbij betrokkenen nimmer als iets verwerpelijks was beschouwd. Met name, zo luidde het verder in de rede van de Hoge Kommissaris, kan zulks niet het geval zijn, wanneer het betreft het aanvaarden van de nationaliteit van een bevriend land als Indonesië.

Zo gaat het verder in de rede van de heer Lamping, welke niet in extenso behoeft te worden weergegeven, daar de minister ongetwijfeld zeer goed van de inhoud ervan op de hoogte is. Zij was er geheel en al op ingericht de desbetreffende personen, die toen nog het Nederlandse staatsburgerschap bezaten, te bewegen toch vooral voor het Indonesische staatsburgerschap te opteren.

Onder invloed van deze verklaring zijn toen velen daartoe over gegaan, gelijk blijkt uit het lijstje, dat ons door het Nassi-komité werd verstrekt en waarin het aantal opties van de maand december wordt vermeld. Wij zien hieruit, dat na

8 december 1951,

de datum, waarop de heer Lamping zijn rede hield, het aantal opties sterk steeg. Het hoogste aantal vóór 8 december was 165, n.l. op 4 december, maar op 10 december steeg het reeds tot 327; op 12 december waren het er 339, op 20 december 462, op 21 december 569 en op 24 december zelfs 761, terwijl het aantal opties op de datum, waarop de optie termijn verstreek, n.l. 27 december, 633 bedroeg. Hieraan kan nog worden toegevoegd, dat er getuigenissen zijn, waaruit blijkt, dat de heer Lamping zich kort na de voornoemde rede persoonlijk tot een aantal grote werkgevers in Indonesië heeft gewend om hen er toe te bewegen de bij hen werkzame Nederlandse werknemers er van te overtuigen, dat het verstandig zou zijn, indien zij voor het Indonesische staatsburgerschap zouden opteren.

Door de minister is in de vergadering der Eerste Kamer op 16 februari 1960 naar aanleiding van de rede van de heer Lamping opgemerkt, dat hierin in de verste verte niet iets voorkomt, dat als een morele pressie kan worden beschouwd. Wij zullen hierover niet met de minister gaan twisten, maar dat er een zekere beïnvloeding van de verklaring van de Hoge Kommissaris is uitgegaan, achten wij niet tegen te spreken. Daarom achten wij het een

morele verplichting

der regering om de nog in Indonesië vertoevende spijtoptanten in de gelegenheid te stellen Indonesië zo spoedig mogelijk te verlaten en daartoe de bestaande richtlijnen te verruimen. Het leven voor deze mensen is tooh uitermate benard en niet te vergelijken met het leven in 1951. Zij worden door Indonesië als het ware als paria's der maatschappij beschouwd. Hartverscheurend zijn de brieven, die ons bereikten. Gezinnen zijn uit elkaar gerukt doordat enkele leden zich in Nederland bevinden en de andere gezinsleden in Indonesië onder schier ondraaglijke omstandigheden verblijven. De nood, waarin de spijtoptanten verkeren, is derhalve niet uitsluitend van materiële aard. Bovendien wordt ondervonden, dat, als een werkgever te weten komt dat iemand een visum voor Nederland heeft aangevraagd, dit voor hem een reden is de betrokkene te ontslaan, zodat dan honger en armoede hem en zijn gezin wachten.

Mijnheer de voorzitter. Ik erken ten volle, dat er onder de huidige minister verbetering is ingetreden, vergeleken bij de toelating onder zijn ambtsvoorganger. Gezien echter de

droevige omstandigheden,

waarin de spijtoptanten verkeren, kunnen wij niet nalaten er bij de regering bij vernieuwing op aan te dringen de richtlijnen te verruimen en een snellere overkomst der nog in Indonesië verblijvende spijtoptanten te bewerkstelligen. Er worden thans uit verschillende landen van Europa werkkrachten hierheen gehaald, Spanjaarden, Italianen, Grieken, Ieren, voor wie ook woongelegenheid beschikbaar moet worden gesteld. Laat de regering de spijtoptanten niet bij deze vreemdelingen ten achter stellen.

Hierbij zal ik het laten, mijnheer de voorzitter, te meer, omdat wij ons voor het ov^rige kunnen aansluiten bij wat door enkele andere sprekers over deze zo gewichtige aangelegenheid hedenmiddag reeds werd opgemerkt.

Nadat de minister van justitie de sprekers had beantwoord, volgden de replieken. Daarbij oefenden de beide P.v.d.A.-Kamerleden, de heren Mr. Daems en Mr. Kranenburg een vrij felle kritiek op de minister uit. Deze ging volgens hen niet ver genoeg. Hij moest de richtlijnen ruimer stellen, het aantal spijtoptanten dat naar Nederland komt, opvoeren en de overkomst bespoedigen. Ze dienden zelfs een amendement in op de post betreffende het salaris van de minister, dat zij met één gulden wilden verminderd zien, wat vanzelfsprekend een afkeuring van 's ministers beleid inhield. Deze motie werd echter door de Kamer verworpen. Alleen de P.v.d.A. stemde er voor.

Dat achter deze manoeuvre van de P.v.d.A.-fraktie politieke oogmerken zaten, kan zonder twijfel worden aangenomen. Het was van hen echter alles behalve verstandig om te trachten de minister of zelfs heel het kabinet te laten vallen op dit punt, daar hiervoor de kans zeer groot werd, dat dit een grote vertraging zou hebben gegeven In het spijtoptantenbeleid, zodat de spijtoptanten hiervan de dupe zouden geworden zijn.

Bij de replieken Uield Ir. van Dis de volgende

REPLIEKREDE

Mijnheer de voorzitter. Ik wens slechts een paar korte opmerkingen te maken. Allereerst wil ik nog eens nadrukkelijk verklaren, dat het toelatingsbeleid onder de minister beslist verbeterd is, vergeleken met dit beleid tijdens zijn ambtsvoorganger.

Uit wat de minister zo juist in zijn rede heeft medegedeeld over het toelatingsbeleid onder zijn ambtsvoorganger, kan zelfs naar alle waarheid worden gezegd, dat van een zeer belangrijke verbetering kan en moet worden gesproken. Wij hadden echter zo gaarne gezien, dat alle aanvragen om toelating nog dit jaar zouden zijn ingewilligd, opdat de nog in Indonesië vertoevende spijtoptanten ook nog in dit jaar Indonesië zouden kunnen verlaten. Dit achten wij nog des te meer noodzakelijk, omdat er geen enkele aanwijzing is, dat de verstandhoudinp- *ussen Nederland en IndonesJ's 'f beter op zal worden. De gais'i-EKan zaken met betrekking tot l^D'^-Guinea wijst veeleer in een g; j^jjl andere richting. Als dit indr hand, d plaats heeft, is het zeer te VTe™eTiïi dat de toestand der spijtc*4jjfinten, die nu reeds zo uiterst moeilijk is, nog

benauwder

en de mogelijkheid om Indonesië nog eens te kunnen verlaten, nog moeilijker, zoal niet geheel onmogelijk zal worden.

De ontevredenheid onder hen, die zich voor het lot der spijtoptanten hebben ingezet, is groot. Er wordt door hen geklaagd over te weinig voortvarendheid en van een vlotte afhandeling der zaken is volgens hen geen sprake. Zelfs zijn er volgens hen nog visumaanvragen van 1957, die op een beslissing wachten, zoals mij in een brief van 30 september werd bericht,

pit alles in aanmerking nemende, mijnheer de voorzitter, ware het ons inziens noodzakelijk, dat de toelating wordt verruimd en versneld. Gezien echter het feit, dat In korte tijd nu reeds twee moties tnet betrekking tot deze zaak zijn ingediend, heeft een derde motie ons inziens geen zin, ja, wij achten een motie In dit stadium zelfs gevaarlijk. Als toch van de aanneming dezer motie het gevolg zou zijn, dat deze minister zou heengaan en er een andere minister van justitie zou komen, is het helemaal niet zeker, dat het er dan voor de spijtoptanten beter op zal worden. Hetzelfde geldt bij aanneming van het amendement van de geachte afgevaardigde de heer Daams. Mijn fraktie zal haar houding hiertegenover nog nader moeten bepalen, maar vooralsnog acht Ik 'het met het oog op hetgeen zo juist door mij is opgemerkt zeer bezwaarlijk daaraan onze stem te geven.

Het is toch wel zeker, dat, als het amendement zou worden aangenomen, wat tot gevolg zou hebben, dat niet alleen de minister van justitie, maar het gehele kabinet zou aftreden, van versnelling der toelating vooreerst niets of wellicht helemaal niets komt, en dat de situatie der spijtoptanten er nog slechter op zal worden. Ik acht het daarom veel verkieslijker er nog eens bij de minister op aan te dringen, al datgene te doen, wat bevorderlijk kan zijn om aan de wensen, die bij de Kamer leven, tegemoet te komen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 maart 1962

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Justitie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 maart 1962

De Banier | 8 Pagina's