Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

REPLIEKREDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

REPLIEKREDE

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij de replieken hield Ir. van Dis de navolgende waarin hij nog eens in herinnering bracht het bezoek van de heer Robert Kennedy, de broer van president Kennedy, aan Indonesië en aan de door hem gehouden toespraak in een televisie-uitzending voor het Amerikaanse volk, waarin hij zich over de Papoea's zo uitermate onhebbelijk uitliet. Uit de repliekrede zal men ook kunnen zien, welk een grote ontstemming deze toespraak in Nederland heeft verwekt. Daartoe werd gewezen op een artikel van de „Stichtóng Rijksbehoud", in welker bestuur wijlen Prof. Gerbrandy zitting had en waarvan thans onder meer nog luitenant-admiraal b.d. de heer Helfrich, Mx. de Jong Schouwenburg, Prof. Lematre, de heren Lunshof en Welter deel uitmaken. Ook in het maandblad van het Oud-Strijderslegioen 's-Gravenhage werd in het maart-aprilnummer op het optreden van de heer Kennedy ongezouten kritiek geleverd, waarop wij wellicht In dit nummer van De Banier nog nader de aandacht zullen vestigen, of anders bij een volgende gelegenheid. Bij deze inleiding op de repliekrede zullen wij het laten om thans deze rede te laten volgen.

Ir. van Dis sprak als volgt: Mijnheer de voorzitter. Wanneer ook onzerzijds enkele op­ merkingen bij deze repheken worden gemaakt, wü ik beginnen met te verklaren, dat verscheidene mededelingen, welke van de zijde van de regering zijn gedaan, onze volle instemming hebben. Wij denken hierbij o.m. aan de verklaring van de minister-president, waarin hij zei, dat de regering er geen twijfel aan heeft laten bestaan dat — in overeenstemming met het Handvest der Verenigde Naties — slechts het aan de bevolking van Nederlands Nieuw-Guinea gegarandeerde recht zelfstandig over haar toekomstige politieke status te beschikken, het richtsnoer was van haar beleid en niet het handhaven van Nederlandse soevereine posities of belangen. Deze mededeUng heeft daarom zozeer onze instemming, omdat er uit blijkt, dat de regering hiermede nog weer eens duidelijk heeft kenbaar gemaakt, dat zij de aan de Papoea's gegeven belofte van het

zelfbeschikkingsrecht

wenst gestand te doen. Dit bUjkt bovendien nog uit het vervolg van de rede, n.l. in die passage, waarin de minister-president zei, dat de regering uitgaande van het zelfbeschikkingsrecht zich met volle bereidheid zich uit bestaande posities terug te trekken, heeft opengesteld voor elke regeling, waarbij de bonafide uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht verzekerd zou zijn. Wij achten het van zeer groot belang, dat de regering zich terzake van het zelfbeschikkingsrecht nog eens zo ondubbelzinnig duidelijk heeft uitgesproken, als dit door haar is gedaan. Ook waarderen wij het ten zeerste, dat zij de bevolking van Nederlands Nieuw-Guinea niet uitsclmkelt en niet een oplossing wil forceren, waarbij zonder de Papoeabevolking over haar lot wordt beslist. Dat de regering dit Inderdaad niet voorstaat, kwam zeer duidelijk tot uiting 'in die passage, uit de rede van de nünlster-presldent, waarin hij verklaarde, dat de regering het toekemien van het zelfbeschikkingsrecht niet wenst te laten afhangen van de uitkomst. Duidelijk gezegd komt dit dus hierop neer, dat, wanneer de bevolking van Nederlands Nieuw-Guinea zelf in de republiek Indonesië zou willen worden opgenomen, de regering haar dit niet zou willen verhinderen.

Zoals door mij reeds werd opgemerkt, achten wij dit belangrijke verklaringen. Zij kunnen er in geen geringe mate toe bijdragen dat bij velen van ons volk, die op het standpunt staan, dat de aan de Papoea's sedert jaren gedane beloften van het zelfbeschikkingsrecht niet mag worden gebroken een zekere

ongerustheid

over de geheim gehouden besprekingen wordt weggenomen. Die ongerustheid bestond inderdaad bij velen. Uit meerdere publifcaties werd ons dit duidelijk. Vooral was er met betrekking tot de houding van Amerika in deze kwestie een sterk wantrouwen gerezen, een wantrouwen waaruit maar al te zeer bleek, dat men het gevoel had, dat de regering van de Verenigde Staten Nederlands Nieuw-Guinea aan Soekamo wilde uitleveren, zelfs al moest daarvoor de aan de Papoea's door Nederland gegeven belofte trouweloos worden verbroken. Tot het aanwakkeren van dit gevoel van onrust heeft het optreden van de Amerikaanse minister van justitie, de heer

Robert Kennedy

niet weinig bijgedragen. Allereerst door zijn loftuitingen aan 't adres van Soekarno en voorts door zijn uitlatingen voor de Amerikaanse televisie. In plaats toch dat hij het Amerikaanse volk een indruk gaf van wat Nederland in de loop der jaren niet alleen in het voormalige Nederlands-Indië, maar ook in de laatste jaren in Nieuw-Guinea heeft tot stand gebracht en daartegenover heeft gesteld de onbeschrijflijke ellende waarin Indonesië onder het bewind van president Soekarno is gekomen, werd door de heer Kennedy hoog opgegeven van wat Soekarno en zijn medewerkers tot stand hebben gebracht, terwijl over de Papoea's uiterst

denigrerend

werd gesproken. Wij hadden mogen verwachten dat de regering tegen deze uitlatingen van de heer Kennedy een krachtig publiek protest had laten horen, maar in plaats daarvan werd - althans voor zover ik het in de pers heb kunnen lezen - volstaan met 't vragen om opheldering, wat toch wel een zeer zwakke reaktie is. De Papoea's zelf echter hebben een antwoord gegeven, waaruit de heer Kennedy heeft kunnen bemerken, dat zij lang niet van Intelligentie zijn ontbloot. Ook de opmerking van de heer Kennedy dat aan beide kanten onredelijke personen zijn, was wel zeer ongelukkig. Minister Luns heeft wel getracht dit te verzachten door te zeggen, dat de bedoeling van deze woorden was te zeggen, dat de kwestie Nieuw-Guinea van beide kanten emotioneel werd benaderd, maar een feit is, dat de heer Kennedy heeft gesproken van

onredelijke personen.

En de vraag wie deze kwalifikatie dan wel het eerst zou gelden, kan minister Luns zelf wel het beste beantwoorden. Onzes inziens behoorde de regering tegenover dergelijke tot haar en de Papoea's gerichte kwaliflkaties veel scherper op te treden. In ieder geval zijn zij niet bevorderlijk voor de goed^ verhouding met de Verenigde Staten van Amerika. Hoezeer dit optreden van de heer Kennedy de ontstemming bij vele Nederlanders heeft verwekt, bleek mij onder meer uit het orgaan van de

„Stichting Rijksbehoud”,

dat ik hedenmorgen ontving en waarin het optreden van de broer van president Kennedy aldus wordt beoordeeld: „Als dan de Amerikaanse minister van justitie, Robert Kennedy, de broer van Amerika's president, durft te beweren, dat Soekarno en vele andere leiders veel voor hun land hebben gedaan en hij bewondering heeft voor deze vechtjas, de ex-gevangene van Nederland, dan is deze Amerikaanse minister óf een notoire . . óf een onderontwikkelde semie-intellektueel, des te gevaarlijker, omdat bij blijkbaar een grote rol speelt ia de wereldpolitiek van de Verenigde Staten. (In de voorafgaande zin is een door de voorzitter ontoelaatbaar geacht woord vervangen door puntjes).

Alles wat in Indonesië nog aan goeds aanwezig is, werd door de Nederlanders gewrocht, al eisen Soekarno en de zijnen de eer daarvan ook voor zich op. Is juister oordeel, als dat van acht Papoealeden van de Nieuw- Guinearaad denkbaar, als deze aan president Kennedy seinen: „Robert Kennedy dient zich te schamen om poker te spelen met het lot van een achtergebleven volk, alleen om een dictator stroop om de mond te smeren". En als de „jurist" Robert Kennedy dan beweert, dat de Indonesiërs voor de verkrijging van Nieuw-Guinea sterke juridische argumenten kunnen aanvoeren, dan vragen we ons toch wel met verbazing af, waarom Indonesië dan altijd zo huiverig is geweest de kwestie aan het Internationale Gerechtshof voor te leggen, en waarom Amerika dit dan niet aan president Soekarno heeft aangeraden".

Mijnheer de voorzitter. Uit dit citaat blijkt wel overduidelijk, dat de woorden van de heer Kennedy in Indonesië en in Amerika gesproken, zeer ongunstig hebben gewerkt op de stemming hier te lande tegenover Amerika. Mede met het oog hierop heeft de regering er goed aan gedaan, dat zij nog eens onomwonden haar standpunt tegenover het zelfbeschikkingsrecht der Papoea's in deze Kamer en dus voor geheel ons volk kenbaar heeft gemaakt.

Nu de regering hier in zo grote getale vertegenwoordigd is, mijnheer de voorzitter, willen wij van deze gelegenheid tevens gebruik maken om bij haar nogmaals met alle nadruk te bepleiten, dat zij evenals door haar voor het zelfbeschikkingsrecht der Papoea's wordt opgekomen, zij dit ook zal doen met betrekking tot de

Ambonezen

of anders gezegd, tot de Republiek der Zuld-Molukken. Deze hebben niet minder recht op het zelfbeschikkingsrecht. Het werd ook hun toegekend, zeer plechtig zelfs. De minister-president heeft daaraan in zijn rede herinnerd. De Ambonezen hebben Nederland Immer trouw gediend. Ook voor hen behoort te worden opgekomen. Hierbij, mijnheer de voorzitter, wil ik het laten, nadat ik namens mijn fraktie nog heb verklaard, dat wij onze stem aan de moties van de heer De Kadt cs. niet zullen geven.

Bij de toen gehouden replieken voerden alleen de minister-president en minister Luns het woord. Laatstgenoemde verduidelijkte wat door hem in eerste instantie was gezegd, waarbij door hem werd ontkend, dat bij het bespreken der agenda het zelfbeschikkingsrecht als pré-kondltie was gesteld.

Hierna kwamen de beide moties van de heer De Kadt es. in stemming. Over de eerste motie werd hoofdelijk gestemd. Zij werd verworpen met 90 tegen 47 stemmen. Tegen stemden de K.V.P., de V.V.D., de A.R., de C.H., de St. Geref. en de heer Scheps van de P.v.dJV., die derhalve de enige van deze partij was, die het regeringsbeleid steunde. De voorstemmers waren de frakties van de P.v.d.A., van de kommunisten en de pacifistlschsocialisten. De tweede motie De Kadt werd bij zitten en opstaan eveneens verworpen.

Nog geen dag was na het Kamerdebat verlopen of in de pers verscheen een bericht betreffende een nieuw plan, afkomstig van de Ameirlkaan, die de besprekingen te Washington heeft geleid. Een plan, waarmede Soekamo akkoord zou gaan en dat hierop neerkomt, dat Nieuw-Guinea twee jaar onder internationaal toezicht zou worden gesteld. Voorts dat Nederland gedurende die twee jaar het bestuur aan Indonesië overdraagt; dat na de bestuursoverdracht de feitelijke macht volledig bij Indonesië zal berusten en dat Indonesië zich bereid verklaart te zijner tijd de mogelijkheid tot een volksstemming onder toezicht van de V.N.-waamemers te overwegen.

Als dit plan Inderdaad zo luidt, dan betekent het een uitleveren der Papoeabevolking aan Soekamo, want ten eerste wordt in het plan gewag gemaakt van te zijner tijd en overwegen; ten tweede hebben bereidverklaringen van Soekamo niet de minste waarde. De regering moet nog over dit plan beraadslagen. We zullen het derhalve bij deze enkele mededeling laten om op deze kwestie terug te komen, zodra er meer over bekend is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 april 1962

De Banier | 8 Pagina's

REPLIEKREDE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 april 1962

De Banier | 8 Pagina's