Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het Binnenland

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het Binnenland

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aanklacht tegen Van der Putten

Bezwarende mededelingen betreffende adjudant P. De vorige week maakten wij melding van een dossier, betrekking hebbend op een vroegere sergeantm'ajoor uit het Kon. Ned. Ind. leger (K.N.I.L.), dat aan de heer Van der Putten in november 1961 anoniein was toegezonden en door deze ter hand werd gesteld aan de procu- reur-genei'aal bij het gerecilitshiof te Amsterdam. De aditemaam vaa deze sergeant-majoor, een Ambonees van geboorte, werd aangeduid met de lettea- P. Volgens de Haagse Courant van 9 juni is zijn naam H. B. Pietersen. Door het A.N.P. werd een onderzoek ingesteld ibij de oudkaplbean BijMner ite Paramaribo, waaruit bleek dat deze de voormalige sergeant-majoor, die in 1961 tot adjudaaiit werd bevorderd, goed kende en hem zelfs door middel van paradiutisten In Indonesië gevangen had laten nemen. Het laat zich denken, dat vertegenwoordigers van de pers zich ook tot deze adjudant hebben gewend om van hem nadere linlichtin'gen te verkrijigen. Toen men hem echter te spreken kreeg, deelde hij mede niets te kunnen zeggen, omdat zijn superieuren er bezwiaar tegen hadden dat hij zich tegenover de pers uitliet.

Na een paar dagen echter werd gemeld, dat de adjudant er toe was overgegaan een aanklacht wegens smaad bij de jxistitie in te dienen tegen de heer Van der Putten uit Bussum, terwijl voorts werd medegedeeld, dat de adjudant in staat is om aan de hand van de bij hem in bezit zijnde dokumenten aan te tonen, dat hij vals beschuldigd was. Een vertegenwoordiger van het A.N.P. heeft zich toen opnïeuw tot oud-kapitein Rijtoiner te Paramaribo gewend om zijn oordeel over deze aanklacht te vernemen. De heer Rijhlner handhaafde hierop ten volle wat door hem in. eerste instantie aangaande adjudant P. was verklaard. Wat diens verweer betreft, dat hij namelijk dokumenten bezat, waaruit kon blijken, dat hij geheel ten onrechte van'allerlei misdrijven beticht werd, merkte de heer Rijhlner op, dat adjudant P. een heel goed spion is geweest, ook voor de Japanners. Uit dien hoofde is het verklaarbaar, dat hij over dokumenten beschikt, die hem kunnen dekken, aldus oud-kapitein Rijhiner, daar iedere goede spion massa's dokumenten heeft om zich te dekken, doCh deze hebben geen waarde.

Het verweer van adjudant P. had dan ook op de heer Rijhiner die destijds in Indonesië hoofd van de veiligheidsdienst bij de Leger Produktiie Bedrijven in Nederlands Indië was, niet de minste indruk gemaakt. Hij vond het vreemd, dat de adjudant eerst op advies van zijn meerderen heeft geweigerd iets te zeggen en nu opeens komt met een „te lang verhaal", waarvan volgens hem verklaard moest warden, dat het nog te mooi zou zijn om te zeggen dat het verhaal een halve waarheid is. De adjudant had namelijk een brief van een zekere kapitein W. P. Elshout naar voren gebracht, waaruit zou moeten blijken, dat de beschuldigingen tegen de adjudant alle grond misten, zodat niet tot vervolging werd overgegaan. Deze brief, die van juni 1950 dateerde, was echter de oudkapitein Rijihiner totaal onbekend. Hij had zelfs nog nooit van kapitein Elshout gehoord. De bewuste brief, aldus de oud-kapitein, zou volgens de datum geschreven zijn ten tijde v^an de soevereiniteitsoverdracht, zodat het wel zeer vreemd is, dat een kapitein, die er op het laatst bij komt, zulk een verklaring zou durven afgeven. Hij voegde hieraan andermaal toe, dat de militair in kwestie „een ontzettende lijst van mfcdaden" heeft. Behalve de reeds gepubliceerde besöhuldlgingien, aldus nog steeds de heer Rijhiner, toestaan er nog honderden andere klachten tegen deze ex-KNIL-miilitair, die ook majoor bij de TNI was. Voorts ontkende hü pertinent — wat blijkbaar door de adjudant is beweerd — dat militairen van de inlichtingendaenst zou zijn opgedragen zich aan te sluiten bij het vijandelijke leger. Voor burgers lag dit wel eens wat anders, zo voegde de heer Rijhiner er aan toe.

Voorts deelde hij mede, dat de adjudant in 1946 en 1947 vliegtuigbanden, die nog zeer goed bruikbaar, waren, heeft geleverd aan de Republiek Indonesia, 'die er niet op andere wijze aan 'kon komen. Ook leverde hij munitie aan de TNI. De heer Rijhiner was verder van mening, dat de adjudant vaak voor goede inlichtingen heeft gezorgd, maar dat door hem werd gezwegen over de rampokpartijen en het ibrandsdhatten 'van de bevolking door benden, die hij zelf in de hand had. Evenmin repte de adjudant van de moord op de Indonesiër Abban, een van de leden van de rompokbende, die volgens de heer Rijhiner werd vermoord, omdat men aan hem ging twijfelen. De oudkapitein wees er voorts nog op, dat hij over zijn ervaringen destijds een memorandum had opgesteld voor de kommissie-Zaayer, die een onderzoek instelde naar beweerde misverstanden m Indië. Wat hij in dit memorandum vastlegde, was een samenvatting van het vele, dat •over de adjudant, toen sergeantmajoor, bekend was. Vervolgens deelde de heer Rijhiner nog mede, dat er over de adjudant massa's rapporten toestaan, waarvan zeer vele echter in Indië 'zijn achter gebleven, waannede iiij (de adjudant) , zoals de oud-kapitein zeide, bofte.

Met verbazing had deze voorts vernomen, dat de adjudant niiets van korruptie afweet om er aan toe te voegen: „want hij was zelf korrupt". Ook zouden er volgens de oud-kapitein nog mensen zijn, die de adjudant uit zijn tijd bij de Kempetai (dit was de Japanse Gestapo) kennen. De heer Rijhlner hield dan ook vol, dat de betrokken adjudant destijds wel terdege is veroordeeld en voor het uitzitten van zijn straf naar Nieuw-Guinea werd gezonden. Zelfs kreeg 'hij van de toenm'alige sergeant-majoor na diens terugkeer uit gevangenschap een boodschap, dat hij hem (kapitein Rijhiner) zou laten opruimen. Tenslotte verklaarde deze oud-'kapitein nog, dat volgens hem de adjudant meer van de dood van vaanidrig Aemout moet afweten. Wel meende hij, dat de adjudant er niet persoonlijk bij betrokken is geweest, ofschoon „dit in die t^jd in Bandoeng hardop werd gefluisterd".

Van de door de adjudant beweerde mishandelingen tijdens verhoren, was de heer Rijhiner niets bekend. Deze zeide van zichzelf, bekend te hebben gestaan als een rechtvaardig, maar streng militair, doch van mishandeling was geen sprake geweest.

Afgewacht moet nu worden wat de smaadklacht van de adjudant tegen de heer Van der Putten zal opleveren. Gezien de verklaringen van de oud-kapitein Rijhiner, die op een voortreffelijke staat van (dienst kan bogen en begiftigd werd met de Militaire Willemsorde, staat de zaak er voor hem verre van gunstig voor.

Konflikt Prins Bernhard en de heer Lunshof. Spoedig bijgelegd

Toen de vorige week Prins Bernhard op Schiphol van zijn reis uit Amerika terug keerde, heeft (hij tegenover vertegenwoordigers van de pers geen tolad voor de mond genomen. Hij was namelijk zeer ontsitemd OTr'er het doen van aanvallen op leden van het Koninklijk Huis •in artikelen lin de pers, zoals dit niet alleen in buitenlan'dse bladen gebeurt, maar ook zelfs in Nederlandse bladen. En vooral daarom was dit volgens de Prins zo ergerlijk, omdat de leden van het KoninkUjk Huis zich niet verweren kunnen. Als voorbeelden werden door Z.K.H. een paar bladen genoemd. Het eerste was een blaadje van Amsterdamse studenten, getiteld „Propria Cures", maar dit vond de Prins nog niet het ergste. Hy zeide dienaangaande: „Als die aanvallen nu geschieden in 'kinderblaadjes (hierbij werd „Propria Cures" genoemd) dan geeft het allemaal niet". Z.K.H. vond het echter de spuigaten uitlopen, wanneer een weekblad als „Elsevier" durft te zeggen, dat hij na 25 jaar niets anders te hebben gedaan dan het standpunt der Nederlandse regering verdedigen, thans anders zou handelen. Prins Bemhard nam het zeer kwalijk, dat dergelijke leugens neergeschreven werden.

Men ziet, dait de Prins hier wel een zeer ernstige beschuldiging richtte aan het adres van het bekende weekblad Elsevier, waarvan de heer Lunshof één der hoofdredakteuren is. Het is dan ook te begrijpen, dat deze hierop het antwoord niet schuldig kon blijven, hetzij door een publieke erkenning van de tot hem gerichte beschuldiging en het aantoieden van excuus aan Z.K.H. of anders door een woord van verweer. De heer Lunshof nu heefit dit laatste gedaan, daar hij zich er niet van bewust was over Prins Bemhard te hebben geschreven zoals Z.K.H. Elseviers Weekblad had aangerekend.

In zijn verdediging verklaarde de heer Lunshof, dat het hem toeleek, dat hier van een misverstand sprake moesit zijn, daar nooit in enig artikel van genoemd weekblad de Prins anders genoemd is dan in lovende zin. Noch was door hem aan de mogelijkheid gedacht, dat de Prins, hetzij in besloten, hetzij in openbare kring zich ten aanzien van Nieuw-Guinea In welke zin ook zou hebben geuit. Blijkbaar had de Prins het oog gehad op een artikel, voorkomend In „Elsevier's Weekblad" van 26 mei, dat tot titel < h? oeg „Het Verraad", waarin beschuldigingen werden geuit aan het adres van enkele industriëlen, die terwille van naakt eigenbelang tot een overeenstemming met Indonesië willen komen en enkele vooraanstaande personen, behorend tot de Partij van de Arbeid, van wie er één werd aangeduid als „een hoge Nederlandse funktionaris van één van de internationale organisaties, waaraan wij zo rijk zijn (een socialist met 70 duizend belastingvrij inkomen)".

Laatstbedoeld persoon zou volgens de heer Lunshof tegenover een Amerikaanse onderm(inIster stelling hebben genomen tegen de Nederlandse regering, die m^et de Amerikanen reeds een overeenkomst had afgesloten. Doch, aldus vervolgde de heer Lunshof, deze overeei^omst berustte op de poUtiek van Luns en dus was de overeenkomst in de ogen van deze socialist verkeerd en moest aan de kaak worden gesteld. Men ziet, dat in dit alles over Z JS.H. de Prins met geen woord wordt gerept. De heer Lunshof heeft echter wel geschreven, dat dit optreden van bedoelde socialist plaats vond tijdens een bijeenkomst in een Scandinavische stad. Wat voor een bijeenkomst dit was, werd er echter niet bij vermeld. Toen wij het bewuste artikel van de heer Lunshof laaen, was ons dit dan ook onbekend. Eerst na het incident tussen Prins Bemhard en de heer Lunshof bleek, dat hier sprake is van de Bilderbergkonferentie, welke onder het voorzitterschap stond van Prins Bernhard. Blijkbaar heeft Z.K.H. zich het artikel van de heer LunShof aangetrokken, omdat zij, die konden weten of vermoeden, dat de schrijver de Bilderbergkonferentie op het oog had, daaruit de gevolgtrekking zouden kunnen maken, dat de Prins heeft toegelaten, dat tijdens die bijeenkomst kritiek op het beleid der Nederlandse regering inzake Nieuw- Guinea werd uitgeoefend. Inderdaad komen er in het bewuste artikel passages voor, die dit zouden kunnen doen vermoeden. Zo staat er het volgende in te lezen:

„Wij vragen ons af wat een dergelijke bijeenkomst betekent. Waarom de geheimziimigheid waarmede zij is omhuld, wat de personen bezielt, 'die er aan deelnemen, van wie enkelen zich overigens bijzonder fUnk hebben gehouden. Hier werd over Nederlandse staatszaken ten aanhore van buitenlandse diplomaten niet alleen gesproken, doch ook kritiek uitgeoefend". De heer Lunshof verklaarde echter, dat hier een misverstand in het spel is, waarvan de Prins het slachtoffer 'is geworden. De Bildertoerggroep, aldus de heer Lunshof, heeft er als zodanig niets mede 'te maken. Sinds de distantiëring van een bepaalde figuur, waarme- 'de 'de industrieel Rij kens werd bedoeld.

Al heel spoedig heeft Z.K.H. de heer Lunshof na diens verklaring ten paleize ontboden, om de zaak met elkander te bespreken. Het resultaat hiervan is geweest, dat de Prins heeft verklaard, dat hem gebleken is, dat de heer Lunshof het betreffende artikel 'in óiens blad ten opzichte van hem te goeder trouw heeft geschreven. Voorts heeft de Prins aanvaard, dat de heer Lunshof noch de Prins, noch 'de Bil'derberggroep in een verkeerd .daglicht heeft willen stellen. De Prins 'heeft zijn gemaakte opmerkingen dan ook ingetrokken en zijn verontschuldigingen aan de heer Lunshof aangeboden. Laatstgenoemde heeft toegegeven, dat hij zich in zijn artikel minder gelukkig 'heeft uitgedrukt, waardoor een verkeerde indruk bij de Prins werd 'gevestigd, hetgeen door de heer Lunshof wordt betreurd. Hiermede was dit incident derhalve gesloten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 juni 1962

De Banier | 8 Pagina's

Uit het Binnenland

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 juni 1962

De Banier | 8 Pagina's