Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI.

Toen 'naderde Klia tot hiet ganse volk, en zeidie: Hoe lang hinkifc gij op twee gedacliten? Zo de Heere God lis, volgt Hem na; en zo het Baal is, volgt 'hiem na. Maar het volk antwoordde hem ni'et één woord. 1 Kon. 18 : 21

Laat ons bü het ophangen van dit tafereel toch niet aüleen denken •aan diegenen, die buiten zijn, maar ook aan ons, kerkmensen. Aan de beslistheid van het geloof ontbreekt het oons allermeest. Daardoor ontbreekt het nu ook aan de blijmoedigheid, aan het zaligend getuigenis des Geestes, dat de kerk Gods kind is. Het is ons geen volle ernst met het christelijke leven. Nu eens, omdat wij te lafhantig zijn tegenover 'aJidere miensen, te lafhartig wellicht zelfs tegenover onze eigen dienstbode, voor wie we ons schamen, Gods Woord te lezen en voor te gaan in gebed. Dan weer is het ons geen ernst, omdat we te 25ser op ons gemak gesteld zijn, te wereldsgezind, te vleselijk en ons in onze genoegens, in onze oude gewoonten niiet willen laten storen. Nu eens zijn we onbeslist, omdait we te gierig zijn en de offers, die de Heere van ons vordert, niet willen brengen. Dan weer zijn wij onbeslist, omdat wij zo eigenzinnig, zo groot In onze eigen schatting zijn, onszelf en anderen niet bekennen willen, waar en hoe wij gezondigd hebben, de oude kluisters niet venbreken willen, die ons knellen.

Maar Elia vordert beslistheid, en Christus vordert beslistheid. Of het een of het ander. Geheel het hart aam de Heere gewijd, of in het geheel niet. Bij dat onbesliste gemoedsbestaan geniet men in de tijd van het aaridse leven zijn vrede, zijn troost, zijn nabijheid niet en kunnen wij ons niet vertroosten met de hoop op het erfideel der heiligen in het licht voor de toekomst. Bij dat onbesliste gemoedsbestaan kunnen wij geen eerbied voor onszelf hebben, noch leertoied van anderen verwachten. „Of het een, of het ander", zegt Elia. „Wandelt met God of wandelt naar de geest van de wereld. Wandelen met God, dat is dus de zaak. Het Is ni'et genoeg, dat wij God nu en dan verschuldigde hulde bewijzen, neen, wij moeten met Hem wandelen, voor Zijn aangezicht staan bij alles wat wij doen. Hoe groot is hier ons gebrek, hoe treedt hier duidelijk ons vaak onheilige leven in. het lioht. Hoe nodig is het om meer en meer die volkomen Borg en Zaligmaker te lesren kennen, uit Wie wü alles moeten hebben wat tot onze zaligheid van node is. Het ware leven wordt immers gekend aan de vruchten, omdat God in Zijn kerk werkt beide het willen en het werken naar Zijn welbehagen. De ziel heeft trouwens geen vruchtbaar leven als er geen werken is met vreze en beven in het stuk van de zaligheid.

Dan wordt er nog wel over geestelijke zaken gesproken, maar niet uit de geestelijke bearbeiding geleefd. Gelukkig houdt de Heere niet op met werken. De Geest werkit door met dnuitsprekelljke verzuchtingen dag en nacht. De Heere doet er alles aan wat nodig is en tijdens een schriftuurlijke bevinding mag Gods volk daar weet van hebben. O, wat schaamt dat volk zich dan vanwege zijn laksheid, dan slaat het de ogen neer voor God, Die zoveel, ja alles aan en voor dat volk deed, terwijl dat volk moet zeggen: Verzoen de zware schuld, dae mij met schrik vervult. Bewijs mij eens genade. Was het maar weer eens zo, dat we dit oprecht aan de Heere leerden vragen. Ook in onze dagen is er so'n angstaanjagende onbeslistheid. Wat heeft nu het volk op deze beschuldiging gezegd? Niets. Een somber zwijgen is het 'antwoord. En dit was ook het beste antwoord, dat zij in idit gevai konden geven. Zij verdedigen zich niet; zij zoeken geen beschuldiging tegen de profeet in te brengen; zij zwijgen. En ongetwijfeld steeg dn dat uur uit menig beklemd en verslagen hart een zucht om. verlossing tot God omhoog. O, dat ook wij zwijgen, waarneer ons geweten getroffen is; dat wij niet de preek, niet de prediker berispen, maar tot onszelf inkeren en, terwijl wij Gode zwijgen, onszelf oordelen en de Heere om genade smeken voor de vernieuwing des levens. Tenslotte zien we Gods antwoord met Zijn vuur. Elia doet nu aan het volk het voorstel, dat de goden door vuur zullen beslissen. Daden moeten spreken. Baal en God zullen ieder zijn altaar en zijn offerdier hebben. Ieder zal aangeroepen worden, dat hij zich openbare, en hij, die door vuur ^antwoordt, zal de ware God zijn. Hem zal voortaan het volk dienen. Daarbij staat Eliia aan de Baalpriesteiis de voorrang af. In geval Baal zich door vuur openbasLTt, zal hij het terstond gewonnen hebben. Dat 'de zaak laan het volk behaagde, is niet te verwonderen. Hun is een schouwspel altijd welkom. Maar ook de Baaipriesters 'konden er niets 'tegen in'brengen, indien zij niet 'terstond hun aanzien bij het volk wilden verli'ezen. Ongetwijfeld gevoelden zij ziöh door angstige vrees 'be'klemd, maar wij moeiten toch bedenken, - dat zij ni'et zonder hope waren. Verkeerd zou het zijn te geloven, dat al de afgodische priesters van de nietigheid hunn'er afgoden overtuigd waren. Wonderbare 'demonische invloeden zijn dikwijls genoeg vermeld. Denk sl'echts aan Jannes en Jambres, van wie Mozes verhaalt. Dat de Heere echter in - dit geval de satan toeriep: tot hi'ertoe en niet verder, dat al 'het geschreeuw der Baalpriesters 'Onbeamtwoord bleef, dat al hun snij'den met m'essen en al him bloedvergieten ni'ets baatte, dat zij alzo na zich zes uur lang vermoeid te hebben, hun machteloosheid erj\ennen moeten, dit verwondert ons niet. Het is een aJcelig tafereel van het virezen der 'afgoderij, 'dat ons hier voor ogen wordt geplaatst, maar wij willen onze 'aandacht op een stichtelijker gebeurtenis vestigen. Nu de machteloosheid der Baaipriesters gebleken is, gaat Elia aan zdjn werk. Hij spreekt minder door woorden dan 'door .daden, 'die een verheven sym'bO'lische betekenis hebben en een onvergetelijke indruk op 'het volk moeten maken. Berst herstelt hij het vervallen en met geweld omvergeworpen altaar van God, dat hier op deze majestueuze bergtop van oudsher had gestaan. Hij richt dus geen nieuw altaar op, neen, het oude hers'telt

hij. Dat was duidelijk gesproken: „Onze red'ding is daarin gelegen, dat wij tot de oude godsdienst terug keren". Gelijk ook de redding der christelijke volken daarin bestaat, dat zij tot het oorsprontelijke Evangelie ernstig terug keren. Het oude altaar nu herstelt Elia met twaalf stenen, die liij zorgvuldig uitzoekt. Op het getal twaalf ligt de nadruk; hadden het er ni'et even goed dertien of dertig kunnen zijn? Twaalf was 'het getal der stammen Israels; zij waren thans in twee vijandige, ijverzuchtige rijken verdeeld. Elia zegt: zij behoren bijeen, en ztj komen ook weer bij elkaar, maar slechts door een gemeenschappelijk altaar, geloof en godsdienst. Hierin toestaat de eenheid. Nadat hij zo het 'altaar hersteld heeft, wordt het hout daarop gelegd, en op het hout het offerdier. Een diepe en brede groeve was daar omheen gemaakt, en zowel de groeve met water gevuld, als ook altaar en offer met water overgoten.

Ds. J. C. V. Ravenswaay 's-Gravenhage

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 juni 1962

De Banier | 8 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 juni 1962

De Banier | 8 Pagina's