Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De martelaren van de Bartholomeüsnacht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De martelaren van de Bartholomeüsnacht

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

i.

Het luidt als volgt:

Een dag op de graven! Een dag van rouw! Heel de kerk der hervormden aan alle plaatsen der aarde treurt!

Ze kan haar martelaren niet vergeten, want ze belijdt een „gemeenschap der heüügen", die in het graf niet sterft, niet wegslijt met de loop der eeuwen en te nauwer kleimt om het bloed, dat vergoten werd. Ze zwoer het haar doden en die eed breekt ze ni'et, dat ze in haar sombere hisitorüe de vinger rusteloos houden zou bü die bladzij vol afgrijzen, met zwarter kool dan één getekend; een bladzij in de pestwalm 'der hei geblakerd en bedropen met het zwartst verraad. Een bladzij, waarbij het boek der martelaren, ook al trok ze haar vingfer terug, nog, om wraak schreiend, van zelf zou openvallen, als wierd het 'gisteren vergoten, voor God en al het schepsel zal blijven klagen, zolang de leste klacht nog niet toi 's mensen borst verstomt.

Die nu nog strijden in Gods kerk •op 'aarde willen eens de martelaren daarboven in het ve(r*heerlijtkt aangezicht staren, zonder van de lippen der Odigny's, der Rolhans, der De Beauvads, der PardaiOlans, ach, wiie noemt ze ons bij duiszenden? het zalUgtoeidbannend verwijt te horen: „Gij hebt vergeten het bloed, door ons gestort voor de Heer'!

De Bartholomieüsniachlt (heeft geen naam. Vruchteloos poogt m; en dioor „Bloeübruü'oft", in zijn sdhrijnend kontrasit vaMieid zonder wederga te versmelten in een bloeddorst, idie aHe lessing 'tarit. Hoop alle gruwelijk woord opéén, noem wraaksauoht, misdaad, snoodhesjid, spreek van een razernij der gedrochtelijkste woede. Al om nliet. Aan een taal van mensen ontwringt ge geen wanMank voor zo oimienselijfce daad.

Geen naam, een vloek is voor die gruwel op onze lippen, en meit de geplaagde op de 'aishioop aou het ons ook van 'düe ure der duisterms onitglippen kunnen: „Daezelve 'dag zij iduisitemiis! Dat God naar hem niet vrage en dat geen 'glans hem besohijne". „Diezelve nacht, donkerheid neme hem in, 'dat hij in het getal der maanden niet kome!"

„Ziet, hij zij eenzaam, dat hem vervloeken de vervloefcers dfö daags, 'die bereid zijn hun rouw te verwekken!"

„Dat hij wachte naar het licht, maar het worde niet, dat de schaduw des 'doods over hem wone". We gedenken onzer doden! Onzer broederen!

Ze hadden aan de avonddis Gods Woord gelezen, en 'in het siaapveritrek op de knieën gebeden. Zo vl'eiden ze zich ter ruste. Naast de sponde de wieg en om hun legerstee 'de slaapsteê hunn'er kiinders. Ze sliepen meest in één vertrek. Men was genood ter bruiloft, gast te Parijs.

Plotsieiling kraagt het met woest gedreun! De deur springt uit haar hengsels. De man Vliegt op.. .. Te laat! Een heUébaard vlijmt door zijn Ingewand. Daar spat het bloed zijner vrouw hem op ide bleke lippen. Nog stervend hoort hij een gil, nog één, •nog één. Het is de stervensgil zijner kiinders, door dezelfde woestaard vermoord!

En 'toch, wie het zo verging, waren nog 'de miinsit rampzaligen. Hun dloodstrijd was ontzettend, maar het lij'den kort.

Meest namen de woestaardis langer welust van het sollen met hun prooi.

Dan joeg men ze op, man en vrouw 'te hoop, itrok ze niacihtgewaad en alle bedekking der stóhaamite van de leden, stak ze 'in het naakte Ujf, wierp ze ten venster uit of stootte ze de trappen af, en greep ze bij de haren, ze stopend door het slijk, ze trappend en duwend, om ten leste, op nffleuwe prooi belust, ze met een kolfstoot af te maken, met doUspriem. of rappier. Ja, het was niet een eniige maagd, die men, nog bij het reutelen van de 'doodsnik, in vuige lust scihoffeerde.

Het is of men de gespierde taal dier dagen behoeft om de j'ammer dier tij'den te gedenken. „Geen tong zou kuninen uitspreken, zo meldt het ouid geschiiedverhiaai, wat wreedheid deze moorders bedreven hebben, zowel op die droevige zondag ais d' and'ere navolgende dagen. Het meestendeel 'der slachtoffers is vermoord geworden, doorstoken met' rappieren en ponjaarden en deze zijn nog op het aliegenadligste getrakteerd. Want de anderen hebben ze haar gehele lichaam door gepijnigd, ze hebben ze de ledematen van haar lichaam, als handen, voeten, nieuaen, oren, ook eniige mede de sctoamelheid afgesneden".

„Siet in wat manieren ze gehandeld hebben met de luyden, wier grijze haren hen tot enige beweeglijkheid had beihoren te manen. Dezen dan hebben ze genomen en uit hun huizen aan het water gesleept en hebben ze hen met het hoofd telgen de kade 'gesmeten, invoege dat 'de blauwe steven van de kade ten enenmale geanarmerd sohenen te wezen 'door het bloed en 'de hersenen van deze oude grijsaards".

„Men heeft daar ook 'gezien een klein kind van 'omtrent twee jaren, dat, uitgeidragen wordende van een van de moorders, speelde uit ocon'ozeltoeid ^aan zijn baard, hem troieteiend en lachte hem wel vriendelijk aan, maar in plaats van dat 'hij met dit onnozel schaapje wel compassie (medelijden) had behoren te la-ij gen, heeft deze barbaarse en verduivelde mens dit kind met een ponjaard door 'de buik gesitoken en heeft het alzio in de rivier 'geworpen, dat het water te dier plaatse rood is geverf d van het jonge bloed".

Waar zijn hun graven? Vraag er niet naar. Ook het zoet van eigen graf scheen te hieilig voor 'de gevloekte Hugenoot. Geen 'ommegang door de zeikenlanen, geen treurpsaJm in 'de catacomben is ons gegund.

Het graf, in zichzelf een sm'aad, wordt een schuilplek der bekoring voor wl'e mjen op aarde niet meer duldt. Wiens toan'd zou onze martelaren die rustplaats bereid hebben? De on'tkomenen konden het niet. De moorders wiüden niet. Al veel, zo een ruwe kuiM de 'afzichtelijke 'lijken bij tientalilen borg. Men dolf een groeve om van de gehavende lijken af te zijn. Verachtelijk wieorp men in die dodienput te hoop, wat de hedilige hofstad van 'de „aUerchristeUjkste konlnig" (Karel IX, red. De Banier) bezoedeMe!

Bij de Sainte-tanocents, in de boomgaard van Nlgeon's klooster, VDoraJ op het ZwaneneHainid of He des 'Cyguies moet de heilige plek gezocht, waar de Bartelsdag zijn slachtoffers wegdolf. Een wondere speling van het GodS'gericht, het moordend geschut van Pruiseas adelaar 'heeft bij St. Cloud en bij AuteuiM op 'de 'dodenkuü onzer martelaren gedreund, in het koor der kerk van Sainit- Oervais staat een ijzeren kruis. Dat kruis wees de plek, waar men een vijfnmal honderd lijken had saamgestort. Om het koorfundament te herstellen, 'groef men voor een 20tal jaren in die afgrijselijke bodem, en het lijfcgebeente dier gru'wzaam 'gemoorde bro'eders, het was er nog.... en werd ontbloot. Toch werd hun rustbed nog het zachtst 'gespreid. Ai mij, dat ook naar het galgenveld de Ujken moesten heengesi'eurd en aan de schanidpaal O'pgehangen, om de raven ten aas, der vertering ten prooi te blijven. Duivels mensenhart, dat u de kannibaalse lust •bekruipen kon, het „mensenvet" als hadt ge m'cstkalveren geslacht, in uw slachthal uit te stallen! Wat gewerd de grij'saards, de vrouwen, de kinderen nle't, die •we'erlozen, die men in de prachtige wateren der Seine vrdronk, en wier lijken daar dreven en opborsten, tot ze vastraakten aan een stronk of door de monding wegschoven naar de diepten van de oceaan!

Waar zijn uw graven De Clermont, Segur, Duplessls, mannen van edelen bloede? Waar 'de uwen, Ramus en La Place, mannen door uw wetenschap vermaard? Waarheen dreef u het eerbaar Ujf, jeugdige Gaattoe, Vrouwe du Puy, Vrouwe Ie Doux, Vrouwe de Montj'ay, gij ook wie men het ongeboren wicht uit het in'gewanid scheurde, heldinnen 'des geioofs, gekend bij uwen Heer'! Met wat naam waren ze gedoopt, of hoe zouden ze genoemd zijn 'de nog ongedoopten, op wier rode lipjes de moedermeUi met het mo'ederbloed zich mengde, en die men in een waskorf samenwierp, naar de bruig ider Seine droeg en door de stroom liet bedelven?

O, ons is het reeds •bang van zo naamloos wee te horen! Maar gij hebt het 'geleden, en het is weer Bairthoiomeüsdag. Gij hebt er recht op, dat we uw lü'den gedenken!

Waar schuilt het graf van Gouidlmel te Lyon, te Angers van La Rlvlère, van TaiMetoods te Orleans? We weten Dbiet nliet. Eén graf slechte kennen we. Eén met name. In Ohaitllon's bouwval rust heit Ujkgebeente van Coligny!

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 augustus 1962

De Banier | 8 Pagina's

De martelaren van de Bartholomeüsnacht

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 augustus 1962

De Banier | 8 Pagina's