Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En de diuif kwaan tot Oiem tegen de avondtijd, en ziet, een afgeitoofeen olijfblad was in haar bek. Zo merikte Noadh, diat de wartieren van boven de aao^de gelicht waaren. Gen. 8 : 11

Wat zal heit voor Noach en de zijnen een vreuigde geweest zijn, toen ae ark, na bijna zeven maanden op het water gedreven te hebben, vastheid vond op de hoogvlalkte van het gebergte Ararait. Het zooi echter nog veertig dagen duren voordat Noach de ark kon verlaten. De Heere had Zelf de ark achter hem toegesloten, nu moest diiezelfdie God weer spreken, opdat hij de ark zou mogen verüiaten en de nieuwe aarde bewonen. Die veertig dagen waren voor Noaoh een tijd van afwachten en inwachten. Daarin heeft Gods volk echter ook werkzaam te zijn. Zo zendt Noach dan een raaf uit om te zien of dat beest een plaats op het droge zal fcunnen vinden, maar de raaf vliegt heen en weer rondom de airk. Hij kan dus mog geen plaats vinden op de aarde. Ben week later doet Noach een duif uiitvüegen, maar ook die duif moet terug komen.

Doeh na verloop van andere zeven dagen zendt Noaoh weer een duif uit in de hoop, dat deze nu niiet meer terug zaJl keren, maar op de aarde zal kunnen blijven als een bewijs, dat de aarde bewoonbaar was. Het spreekt vanzelf, dat Noach deze duif 's morgens al deed uitvliegen om haar de hele dag de gelegenheid te igeven een plaats op het droge te doen vinden. Welk een spaainmg zal idit voor Noaoh geweest zijn. Het was 'immers nu weer de vraag, of die duiif een droge aardbodem zou vinden of niet. Zou de duif wegblijven, het zou voor Noach een teken zijn, dat 'hij met de arkbewoners van het entige duizenden meters hoge gebergte naar de vlakte kon neerdalen om daar weer te wonen en te werken. Zou de duif echiter terug tomen, dan zullen zij nog in de 'arfe moeten Wijven en dan zouden Gods beloftenissen tot nu toe haar vervulling Bussen.

Ondier deze hieilige spanning staat Noach de gamse dag in het venster van de ark om op te letten of die duif terug zal feeren 'of weg zal Wjven. Doch wanneer het avond 'geworden is, aet Noaoh toch het öier op de ark komen aanvliegen en öapwiekend sitrijfct het bij het venster neer. In de avond kwam de duif dus toch terug. Heeft zij dan tocih geen plaats kunnen vinden waar het 'droog was? Zijn dan de vlakten nog met water bedetot? Heeft de Heere Zijn belofte dan vergeten?

Maar ziet, 'de duif heeft een blad van een loQljfboom in zijn snavel en dat blaadje is nu voor Noach een brief uit de hemel, want het is een teken dat het water uit de vlakten is igewefeen, aanigiezien de olijfboom juist to de dalen groeit. Bovendien iS dat blaadje een toewijs van niieuw le-ren op een nieuwe aarde, zodat Noach en de zijnen weer leven kunnen en zij nu de larfk kunnen verlaten. Dat oOijvenblad, 'het is dus een vaste en zekere bevestiging van de trouw Gods.

Ben duif en een olijventolaadje. Wat zijn het in onze ogen anders dan 'kledni'giheden? En toch, dat toleine, dat genlnige, dat fe het nu juist waarover 'het 'hiier gaat. De Heere had ook anders 'tot Noach kunnen spreken. De Heere had 'aan hem 'dat zelfde bekend kunnen maken door te spreken 'in een geweldig onweer of in een hevige storm. God had deze boodschap door 'majesteitelijke engelen kunnen brengen in plaats van door een nietig duif j'e. Zo zou een mens het gedaan hebben, want een mens heeft lust to 'grote idtogen. IWtoar God maakt Zich igroot m het kleine. Dat hemelse on'derwijs is zo diiep neerbuigend en werkt zo zeer met „kleini'gheden", dat ze voor het oog van een hoogmoedig m'ens het aankijken en oprapen niet waard zijn. Ja, God is groot to het kleine. Denk eens aan 'de macihtig bruisende 'golven. Wie kan die tegen houden als zij bulderend komen aanrollen m'et maöhtig geweld? Maar de 'almachtige Schepper houdt ze tegen m'et . .. zanidborrels.

Zo oniderhoudt God 'de wereld, zo bestiert Hij het wereldgebeuren. E5n zo be'stiert en 'on'derwijst diezelfde God ook Zijn 'kerk. Zo troost Hij ook Zijn volk, dat met Noach wel eens moet zuchten: „Zouden Zijn bel'oftenfesen eeuwig haar vervulMn'g m.'issen? " Dan wordt 'Cr uitgezien naar 'grote 'dingen. Dan menen zij, dat hemel en aarde 'bewogen moeten worden. Dan verwaohten ze het van het hoge en •het grote, terwijl de Heere dan juist gaat spreken to het nederige en het 'M'& toe. Wie zai ze tellen, de olijfblaadjes als boodsdhappers van Gods trouw? Paulus had het mioedlijk; . En to die moedelozje toestand 'krijgt hij een bezoek van Tditus. Hoe zeer werd 'hij toen door de 'komst van Titus verkwikt. Wij zouden zeggen: „Och, wat valt er van een nieti'g mens te verwachten? " Maar de Heere 'gebruikte idiit- 'maal een mens om Zijn knecht te troosten. En 'dan zegt Paulus niet: „Titus heeft mij verkwikt". Maar: „God heeft mij verfcwi'kt door de komst van Titus".

Als de ogen er maar voor open gaan. Als 'de sprake Gods to het kletoe m'aar gezien mag wordJen. Hoe zeer heeft de Christus er ook op gewezen, dat er een sprake Gods Igt 'to 'de musjes van het 'dak en to de haren van het hoofd. Och, zeker, 'er zijn mensen, 'die van alle dtogen wat maken. Er wordt wat door een mens aan elkaar vast geknoopt om ei'gen behou'deniB te Ponnen hau'dhaven. Aües wordt soms bij 'elkaar 'geraapt en tot eigen zali'gheid toegepast.

Maar aan de andere zij'de — en daarover gaat het nu m onze tekst — wat zijn we door de zonde toch giiof geworden, zod'at we 'de olijfblaadjes, 'die als brieven Gods zijn bfïdoeid, vertreden en verachten. Met duizend stemmen wandelt de Heere ons aohtern'a. Of zegt de Schrift niet: „God is niet ver van een legeüljk van 'ons"? Maar wij zijn zo 'bltod geworden, dat 'onze ogen het ni'et zien, hoe God ons dagelijks 'achterna wandelt to de kleinste dingen, met roepstemmen, zowel van recht 'als van 'goedertierenh'ei'd.

Hier ligt ook een woord in voor onbekeerden. Op 'dat zij verstaan zouden, 'dat de Heere spreekt to al wat 'hun 'op de weg 'des levens is gelegd, zelfs to het kleinste. Daarom zal nooit iem'and kunnen zeggen, 'dat 'er 'geen roepstemmen Gods to zijn leven geweest zijn. Dagelijks roeipt God de mens toe, dat Hij geen lust to zijn dood heeft. Ach, dat de oigen er voor open gingen, We zouden vernederd worden onder de sprake Gods to ide zogenaam'de ktetoighieden.

Een vader LiC'p m'et zijn ktod op straat te wandelen. Het ktod vond een gouden siieraad en raapte het van 'de gr'ond op. Die vader had het niet 'geaien. Hij had er overheen gekeken. Een ktod ziet 'dtogen waar een groot mens overheen kijkt. Daarom: „Indien ge niet wordt gelijk 'de ktoderkens". O, die grootheid zelfs na 'ontvangen genade. Lieiver een boodschap Gods van de engelen te ontvangen dan van een duif. Liever een groot en geweldig stuk dan een olijfblaadje. Zou dit ook ni'et een oorzaak van de 'geestelijke duisternis kunnen zijn, dat 'er te hoog gekeken wordt? De dichter van Psahn 131 had het verstaan, toen hij zeiide: „Ik heb niet gewandeld in 'dtogen, 'die mij te groot en te wonderlijk zijn". Want om het kl'etoe 'op te merken, m'oeten we eerst zelf kleto worden.

Stel eens voor, 'dat Noaoh niet naar die duif had uitgezien. Neem eens aan, 'dat hij niet to het venster had 'gestaan, maar 'dat 'hij werkeloos to de ark had gezeten, wachtende op een bijzondere verschijntog Gods, uitziende naar gro'te 'dtogen. Dan haji de duif, nadat zij op de ark was neergestreken, dat blad kunnen loslaten en dan was er een spraike Gods to het water weggewaaid. Hoe teer liggen toch de 'bemoeienissen Gods. Zo staat er dan niet voor 'ni'cts to de Schrift: „Opmerken is beter dan offerande". Opmerken! Opm'erken!

Zouden die zogenaam'de ka^etoighe- 'den alleen de kletoen in de genade gelden? Ach neen, hoe grotter to de genade, 'hoe gr.oter God wordt to 'het kleinste. Groot in de genade is laag aan de grond. Als dat 'ktod. En 'daar worden die hemelse sieraden gevonden.

Driebergen

Ds. F. Bakker

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 oktober 1962

De Banier | 8 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 oktober 1962

De Banier | 8 Pagina's