Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De beginselen der Staatkundig Gereformeerde Partij

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De beginselen der Staatkundig Gereformeerde Partij

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

11

Artikel 1 van het beginselprogranj der S.G.P.

VI.

Het begtosel, dat Dr. Kuyper to 1878 to 'artókel 3 van het door hem aan de antirevolutionaire partij gegeven beginselprogram vertolkte, 'namelijk 'dat het sitaatsgezag •ten onzent slechts to de consc'lëntie der overhei'dspersonen aan de ordto'anitiën Gods 'gebonden is, noemden 'wij een zeer gevaariijk beginsiel. Het re'ikt 'toch aan de overheidispersonen, ook aan libertijnse, revo'lutioniaire en roomse overheiidspersonen, een vrijbrieif uit 'om 'de or'diniantiën Gods 'geh'eei naar hun 'eigen opvatttog en gewe- tens bij de uitoefening vam een oveirtoeidsajiibt te hiamteren.

In die loop der jaren zijn dan ook tegen dit door Dr. Kuyper ingevoerde beginsel zeer eansitige bezwaren ingebracht. Wij denken onder meer aan Dr. Hoedemaker en voorts aan personen uit amtireivolutionaiire kringen zelf. Dr. van Lonkhuyzen bijvoorbeeld, destijds predikant bij de Gereformeerde Kerke^'noemde het leggen van het zwaartepunt in de conscdëntie der overheidspersonen een 'grond, welke te subjekbief moet worden geacht. Ook de verdediging van dit beginsel door Dr. Colijn in diens uiteenzetting van het antirevolutionaire beginselprogram had hem in zijn oordeel niet kunnen wijzigen. Dr. Ridderbos oordeelde er tal 1934 al niet anders over. Van hervormde zijde was het Prof. Dr. Severijn, die in 1927 op het vorengenoemde beginsel kritiek leverde. Hij schreef dienaangaande in „Antirevolutionaire Staatkunde" het volgende:

„Met het richtsnoer voor de overheid bij de gratie Gods te leggen In de algemene zedenwet echter beweegt hij (Dr. Kuyper, red. De B.) zich buiten het radikale standpunt van Oalvijn en waagt hij zich m een relativism: e, dat het gehele stelsiel van antirevolutionaire sociologie op losse schroeven zet. Men geve aich slechts rekenschap van de relatie tussen de openbaring en de algemene zedewet in de aangevoerde these van Dr. Kuyper uiiitg'edrukt, welke 'is afhankelijk gemaakt van de belijdenis der overheid (dus van de regenten) in de oonsciëntie".

Iets verder in hetzelfde arüikei laat Prof. Severijn hierop volgen: „De verplichting aan de 'openbaring is te zeer afhankelijk gesteld van de oonsciëntie 'der overheid en rekent 'te weinig met het voor de Calvinist centrale feilt, 'dat God Zich heeft geopenbaard en Zijn wil heeft bc'kend gem'aakt".

Tolt zover Prof. Severijn, uit wiens opmerkingen wel overdui'deiijk blijkt, dat ook naar zijn oordeel het door Dr. Kuyper voorgestane beginsel neergelegd in artikel 3 van zijn beginselprogram de toets van Gods Woord niet kan doorstaan en ook in strijd is met wat Oalvijn op grond 'der Heilige Schrift heeft voorgestaan.

Dit geldt al niet min'der van aaidere passages uit 'het voornoemde artikel 3, waarin wordt gesteld, dat het staatsgezag ten 'onzent noch neohtsitreeks, gelijk in Israël, noch door de uiitspraak van enige kerk aan de ardinantiën Gods getooniden os. Ook met deze stelling 'heeft de S.G.P. zich nimmer kunnen verenigen. Wie toch 'de Heilige Schrift ook maar enigermate kent, die weet, dat Gods Woord zich immer rechtstreeks tot 'de persoon richt, om 'het even of zij partikuliere persionen of wel gezagsdragers, 'oniderdanen of maglstraatspers'onen, nederigen in den lande of zelfs koningen en keizers zijn. In het Oude Testament richt God in Zijn heilage wet Zich rechtstreeks tegen heel het volk Israël, jong en 'oud, rijk en arm, aanzienlijken en geringen, overheidisparsonen en onderdianen met Zijn: „Gij zult". Ten bewijze daarvan, omdat veronderstelt mag wonden, dat zulks overbekend is, halen wij slechts een paar geboden aan. Het heet daartei, recht­ streeks tot een ied'er gericht: „Gij zult niet stelen" en „Gij zult niet echtbreken". Gelijk ook de profeet Blia zidh rechtstreeks tot koning Aohab wendde, als hij in de Naam des Heeren tot deze sprak: „Zo waarachtig als de Heere, de God Israels leeft, voor Wiens aangezicht ik sita, 'indien deze jaren dauw of regen zijn zal, 'tenzij dan naar mijn woord". En ook Israels profeten hebben niet mto'der rechtstreeks 'tot het volk van Israël 'gesproken, als zij van hetzelve 'op Goddelijk gezag eisten: „Bekeert u". Gelijk ook eveneens de Heere Je'zus Zich rechtstreeks richtte 'tot degene, 'die Hem de vraag stelde: „Zijn er ook weinigen, die zalig worden", 'als Hij plechtig betuigde: „Strij dt om in te gaan door de enge poort" en ook Petrus op 'de man af de Joden aansprak als hij zeide: Gij, IsraëUetische m'annen, gij hebt de Heilige en Rechtvaardige verloochend en 'de Vorst 'des levens gedood.

Wij zou'den nog heel wat meer bewijzen kunnen bijbrengen, dat de Heilige Schrift zich keer op keer rechtstreeks tot de personen wendt, doch zullen, 'daar •deze zaak onbetwistbaar vast staat, alleen nog maar even in het midden brengen 'de reeds eerder aangehaalde woorden uit 'de tweede Psalm: „Nu dan, 'gij koningen, handelt verstandl'glijk, laat u tuchtigen, gij richters der aarde, dient 'de Heere m, et vreze en verheugt u met beving. Kust 'de Zoon, opdat Hij niet Voonae en gij op de weg vergaat, wanneer Zijn toom maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen, die op Hem beibrouwen".

In het lioht van Gods Woord beschouwd, 'doet het derhalve wel uiterst vreemd aan, dat Dr. Kuypej In artikel 3 van het door hem opgestelde beginselprogram stelde, dat de overheid ten onzent wiet rechtstreeks aan de Goddelijke ordinantiën Gods gebonden is.

Hoe geheel an'ders oordeelde Mr. Groen van Prtositerer. In zijn standaardwerk „Ongeloof en revolutie" schreef 'hij in het tweede hoofdstuk onder meer, dat onvoorwaardelijke onderwerping aan Gods Woord steeds de waarborg van plichtmatige gehoorzaameid en van plichtmatig verzet, van orde en vrijheid is geweest, waarna hij liet volgen 'de woorden: „Er is geschreven! ziedaar 'de bijl waarmede elke wortel 'der revoiuitlon'aire theiorie wordt afgesneden". Dat Groen Merbij wel degelijk van gevoelen was, dat Gods Woord ook op 'het 'gebied van het staatsrecht heerschappij behoort ite hebben blijkt uit 'de navolgende passage uit 'hetaelfde hoofdstuk van genoemd boekwerk. Groen schreef: „Ik wijs u op 'de Bijbel, 'op de histori'e, op de politieke schrijvers van vroeger en later tij'd.

.De Bijbel 'is het boek der boeken, ook en vooral in de anti-'revolutionalre boekerij. De nieuwere wijsheid, ook waar zij de Openbaring niet onbewimpeld verwerpt, meent, dat hoger uitspraak in 'de kring van ihet staatsrecht niet 'te pas komt. Wij daarentegen (zonder daarin, gelijk sommiigen gedaan hebben, een BncycH'opedie te zoeken), beweren, •dat 'de Heilige Schrift 'de grondslagen van recht en zedelijkheid, van gezag en vrijheid, ook voor natiën en regeringen aanwijst. De Bijbel is de onbeWaar­ driegelij'ke toetssteen der heid".

Mr. Groen van Prinsterer had derhalve wel een geheel andere maatstaf 'dan zijn opvolger Dr. Kuyper met zijn leer der gemene 'gratie, volgens welke de overheid haar lioht alleen uit de algemene genade put en geen andere dan de „natuurlijke Godskennis" bezit, terwijl zij slechts met de geopenbaarde waarheid heeft te rekenen in zover de o verheidspersonen 'deze belijden in 'de consciëntie.

Ook 'door Dr. G. J. Vos Az., destijds hervormd predikant te Amsterdam, werd 'gewezen op het grote onderscheid tussen Groen en Kuyper wat betreft de kenbron van de plichten 'der overheid.

In het 'tweede deel van zijn werk „Groen van Prinsterer en zijn tij'd" schreef hij op blz. 531 dienaangaande 'als volgt:

„De natuurlijke Go'dskennis is bij Kuyper de grondslag van ons staatsieven, de bron onzer rechtskennis, het richtsnoer der regertog. De nafcuur is hem de eerste kennisbron; Gods Woord, in de zin van Groen, slechts een lioht, waarbij men haar lessen leert verstaan. De 'eeuwige beginselen van Gods Woord, waarvan artikel 3 van Het Program spreekt, zijn 'dus niets anders dan de Mchtsitralen der algemene Godsopenbaring, 'dan de ordtai'antiën GodB in naituur en hisitorie.

Groen 'daarentegen leerde: De revolutie is de omkering van deiikwijs en gezindheid, in geheel de ohriS'tenheid 'Openbaar. De oorzaak van 'die 'omkerinig is gelegen, niet in de on'taarding van de natuurlijke Godekermis, maar in de verwerping van het Evangelie, in de terzijdestellling van Gods Woord". Voorts was het Prof. Kamphuis van de vrijgeimaakte Gereformeerde Kerken, hooigleraar te Kampen, die zeer kort geleden ook al wees op het 'gro'te verschil te 'dezer zake tussen Groen en Kuyper. Hij deed dit in een verhandeling over de briefwi'sseling tussen de bei'de genoemde m'annen in het weekblad „De Reformatie" van 22 septemiber 1962. Prof. Kamptouis schreef daarin:

„In 1871: Gods Woord — in en bulten de Kamer! — beginsel 'der staatkunde; in 1874: een methode van onafhankelij'kheid vam Gods Woord.

Maar tussen 1871 en 1874 ontwikkelde zich 'de Kuj^er van de staatkun'de-deir-'gem, ene-'gratie!" Uit 'deze woorden van Prof. Kamphuis blijkt 'derhalve, dat Dr. Kuyper 'tot 1871 nog het standpunt van Groen 'deelde, namelijk, dat de overheid ten onzent onvoorwaardeiijk gebon'den is aan Gods Woord, maar dat hij na 1871 van dit schriftuurlijke standpunt afweek en een leer iging ontwikkelen, waai-van de natuurlijke Godsikennis het zwaartepunt was.

Volgens Dr. Kuyper was alzo het staatsgezag niet rechtstreeks, maar 'alleen in 'de oonsciëntie der overheidspersonen, aan de orddnantiiën Gods 'gebonden. Hij voegde er eöh- 'ter, zoals reeds werd 'opgemerkt, nog 'dit laan toe, 'dat nameüj'k het staatsgezag ook niet door de uitspraak van enige kerk aan de or- 'diniantiën Gods geibonden is. Wanneer Dr. Kuyper hiermede had wil- 'len te kennen 'geven, dat de overheid niijet aan enl'ge kerfeelijfce macht aniderworpen is, zodat zij heeft uit te voeren wat de kerij haar gebiedt, 'dan zou dit onze aj, stemming kunnen hebben. Hj{ standpunt der Reformatie is toch dat 'de overhei'd niet over de kerlj m.ag heersen en dat om'gekeerd ooi de ke'rk ten aanzien van de overheid 'geen heersende m'aoht bezit Reeds Oalvijn stond voor, dat d« overheid en de kerk twee zelfstandige machten zijn, waarvan de een de 'ander niet m'ag overheersen. Hij verschilde hierin derhalve van Luther, 'di'e de zorg voor en de rege. rin'g van de kerk aan 'de overheid aan de vorsten overliet. Oalvijn stelde zich derhalve ook tegen het steilsel van Rome, waarbij de overheid O'n'dergeschikt wordt gesteld aam de kerk. o

In het voetspoor van Oalvijn ken den 'ook 'de oude gereformeerde theol'O'gen 'aan 'de 'kerk 'geen macht toe 'ten 'aanzien van 'de overheid evenmin als zij duldden, dat de overheid zich m'acht in dè kerk toeëi'gende, zoals 'door 'die remonstranten werd voorgestaan. Een 'geheel 'an'dere kwesitie is echter 'Of de overheid zich dn het geheel niet 'heeft te taeikommeren over wat 'de kerk op grond van Gods Woord ; in haar *belijdenis heeft uitgesproken en of zij aan die belijidienis 'derhalve niBt 'gebonden is. Dr. Kujrper 'heeft die vraa^ ontkennend beantwoord. Hij verkl'aarde 'toch in 'artikel 3 van het door hem opgestelde antirevolutiooaiire beginselprogram in 1878, dat de overheid noch rechtstreeks noch door 'de uitspraak van enige kerk; maar 'alleen in ide consciëntie der ovierheidsi> ersonen, 'aan 'de ordinantiën Gods gebonden is. De S.G.P. heeft zich m'et 'die stelling, dat namelijk de overheid ook niet door de uitspraak van eni'ge kerk aam Gods Woord 'ge'bonden 'is, nimmer kunnen verenigen. Zij stelde zich 'ten deze geheel 'aan de zijde der oude gereformeerden, die de staatkunde en haar beoefening, het staats- en overheidsgezag wel ter 'dege 'aan de uitspraak van hun kerk 'gebonden hebben. Zij achtten zich 'daartoe 'in strijd m'et 'de doperse opvatJtin'g, ten duur'ste v«pMcht. Daarvan leggen 2» vele belijdenisgeschriften der gereform'eerden uit 'de dagen der hervarmim'g een onwraakbaar getuigenis af, zoals ook de aloude Nederlandse Geloofsbe'Uj'dtenis dit doet. Nu werd van antirevoiutionaiTe zijde meermalen gezegd en geschreven, dat die ou'de gereformeerden bij het bepalen van hun standpunt nog 'niet van de roomse zuurdesem gezuiverd waren, doch dit 'geschiedde geheel ten onrechte, üidiien dezen toch in hun belijdenisigeschriften verkl'aard hebben, dat de 'overheldspersonen zich in hun 'ambt naar Gods Woord en wet hadden te gedragen, > dan vloeide dat allermtost daaruit voort, dat zij O'P 'dit punt nog rooms waren. Bome todh heeft leertij'ds 'heel wat an'deK geleerd, gelijk het ook nu nog heel wat anders 'leert. Evenals nu «• derwierpen de roomsen zich ooU eertijids 'geheel en 'al 'aan het pauselij'k 'gezag en volgden zij TWIstoo'ts de pauselijke decreten op. En juist daarvan wilden de oude gereformeeT'den allerminst i^^ weten. Geheel 'in strijd met de roomse opvatting hebben zij oP het voetspoor der ou'de christelijke 'kerk geleerd, 'dat de overheid in alles zich naar Oods Woord en wet had te 'gedragen. En van zulk een _ eminent bel'amg 'achtten zij de verpliehtingen en de roeping van de overheid jegens God, da/t zij di-e in ma 'geloofsbelijdenissen (hebben omschreven. Stellig is dit ni'et zonder Oods tooge en heilige leiding geschied.. Wij altihans J> esoliau'wien liet als een onschatbaar voorreoht, dat dit is gebeturd 'alsook als een grote zegen, dat God de Heere die Ijelijdenisgescliriften bij alle wisseling deir tijden en bij alle ve< ruroesblngen en vernielingen, welke jn de loop der eeuwen hebben plaats gehad, voor ons heeft wUlen jjewaren. Het is toch voorwaar wat , groots, dat het vuur der brandstapels, waardoor de roomse inquisiitie zovele geschriften der Hervormers, tot Bijbels toe, verbrand heeft, de geloofsbelijdenissen der gereformeerden in de bange dagen der vervolging niet heeft kunnen verbramden en dat deze ons als overjarig koren bewaard zijn gebleven. Daarmede is ons een kostbaar goed overgeleverd geworden, dat moeilijk in waarde 'he hoog k'an worden aangeslagen. Gelijk ook het woeden der roomse toquisiitie tegen die geschriften en haar pogingen om hen alle tot de laatste ^toe te vernietigen, ons wel zo overtuigend mogelijk zeggen, dat in «die geschriften niets te lezen staat, diat ook maar naar roomse zuurdesem zweemt.

Dr. Kuyper en met hem al zijn wntirevolutloniaire volgelingen mogen dan het staatsgezag niet aan de kostbare geloofsbelijdenis onaer gereform. vaderen gebonden willen hebben, hoewel toch in dlie beiydenis zo zuiver verklaard ligt, wat Gods Woord ons aangaande het ambt der overheid leert, de S.G.P. daarentegen doet dit wel. Zij wenst onder dat vaandel der 'Oude gereformeerde vaderen op te trekken en onder geen ander. Zij komit er openlijk en on^amwonden voor uit, hoezeer zij daarover ook bespot werd en nog wordt als zou zij drie t vier eeuwen te laat geboren zijn, dat zij in tegenstelling met Dr. Kuyper en de A.R. partij tot 'Op de dag van heden het staatsgezag gebonden wenst te zien aan het ongewijzigde artikel 36 der aloude Nederlandse Geloofsbelijdenis. Wij schreven: „tot de dag van toeden", wat inderdaad geheel overeenfcomstig- de waarheid is. Het is ons bekend, dat ide A.R.P. haar beginselprogram in 1961 gewijzigd heeft en het ligt ook in ons voornemen op die wijzigingen in het vervolg nog nader on te gaan, miaar lop het punt, idat hier m besprekimg is, is die A.R.P. op hetzelfde standpunt bUjven staan. Er kan dus met toet volste recht worden vermield, dat de A.R.P. tot op heden er niet van wil weten, diat de overheoid gebonden is aan de uitspraak van de kerk der Reformatie, n.l. het ongewijzigde artiifcel 36, niettegenstaande dit op Gods Woord gegrond is.

De S.G.P. daarentegen vertMest deze uitspraak, zoals zij vertolfet is in het zoeven genoemde onverminkte artiifeel 36 der N.G.B., tot richtsnoer en regel van haar politieke gedragswijze. Er 'is niet zo heel lang geleden in een blad van oud-afgestudeerden wel eens de voorstelling gewekt, 'alsof hiervan de laatste j^aren vrijwel niets meer zou blijken, dat er een zekere vermoeidhaid zou zijn ingetreden. Deze voorHteliing van zalken moet echter met alle besi'isthieid worden afgewezen. Wij 'behoeven silechbs naar het laatste jaar te verwijzen, waarin m'eer dan eens 'artikel 36 In de Tweede Kamfer van staatkundig gereform'eerde zijde in situaties werd toegepa, st. kanifcrete

We herinneren slechts aan de kwestie van de humandstiscihe geestelijke verzorging bij de weermacht, van het toelaten van humaniistisoh vormingsonderwijs op de openbare scholen, voorts aan de behandeling van het wetsontwerp in zake toekenning van subsidie ten behoeve van kerfeenbouw. Wij tsullen 'hierop nu verder niet ingaan, 'daar 'dan te ver zou worden uibgewijd, maar we vonden het toch wel nodig om er nog eens even de aandacht op te vestigen en tegenover vriend en vijand, tegenover voor- en tegenstander met alle nadruk te verklaren, dat de S.G.P. zich onverbrekelijk verbindt aan 'het oude, onverminkte lartikel 36 der Nederlandse GeloofebeUjdenis, en 'dat zij dEiarmede staat of valt. Loslatkig toch van dit artikel zou het einde der S.G.P. betekenen. Zij zou dan 'terecht komen in het vaarwater der A.R. partij, die de leer en praktijk der oude gereformeerde vaderen heeft verloochend en hen daarmede de rug heeft 'toegekeerd.

Ziende op 'deze stand van zaJken, kan het niet genoeg verwondierin'g baren, dat personen, die zich als voorsitanders en belijders van de oude gereformeerde leer bij hun medemensen aandienen, nochtans onder het neo-'gerefortneerde A.R.vaamdel optrekken. Het wordt nog zoveel te wonderbaarlijker, als men ziet, dat Heden, die het bij tal van gelegenheden met toesMstheld voor de oude gereformeerde leer en praktijk opnemen, op politie'k terrein, 'door 'met de A.R. op te trekken, de neo-igereformeerde beginselen volgen en daarmede de leer en praktijk der oude gereformeerden geheel en al verloochenen. Dit moge bij velen al uit onkunde voortkomen, maar dan is dit toch een onkunde, die niet 'is te verontschuldigen.

le& ere belijder der waarheid toch is verplicht om de beginselen van de partij, die hij steunt en op wie hij zijn stem uitbrengt, te toetsen aan de belijdenis van de kerk, waartoe hij behoort. Wanneer zij, die het onverminkte 'artikel 36 der N.G.B, belijden, met deze verplichting meer ernst zouden maken, zouden zij alras tot de ontdekking bomen, dat zij, door die S.G.P. voorbij 'te gaan, en zjich bij een partij te scharen, die dat 'artikel verloochent, zich schuldig maken aan dubbelhartigheid, wat door Gods Woord ten sterkste veroordeeld wordt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 oktober 1962

De Banier | 8 Pagina's

De beginselen der Staatkundig Gereformeerde Partij

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 oktober 1962

De Banier | 8 Pagina's