Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting Volkshuisvesting en Bouwnijverheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting Volkshuisvesting en Bouwnijverheid

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van de heer Kodde

Nog steeds kan niet worden vermeld, dat aan de woningnood een einde is gekomen. Dit had men, afgaande op wat enige jaren geleden werd gezegd, wel mogen verwachten. Het was toch één der vorige woningbouwministers, van de P.v.d.A., die destijids als zijn mening te kennen gaf, dat het met de woningnood zo omstreeks 1962 wei gedaan zou zijn. Daar is het thans echter nog verre vandaan. Wat de huidige minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid dienaangaande bij de behandeling van zijn begroting heeft medegedeeld, slaat alle verwachtingen omtrent een spoedige oplossing van dit zo nijpende vraagstuk finaal de bodem in.

Minister Van Aartsen toch zei, niet te 'geloven dat de woningnood in 1970 geëindigd zou zijn. Ja, sterker nog, ihij verklaarde dit niet alleen niet te geloven, hij vond het zelfs gevaarlijk om te veronderstellen dat 'het in 1970 met de woningnood zal zijin gedaan. Van 'het plan om per jaar 90.000 woningen gereed te krijgen. Is dan ook niets teredht gekomen. Het hoogste cijfer werd in 1958 bereikt, toen er 89.000 ihuizen tot stand kwamen, maar daarna werd dit aantal steeds miinder. In 1961 werd slechts een 'aantal gereedgekomen woningen van 83.000 bereikt. En wat 1962 betreft, is 'het de 'grote vraag of een aantal van 80.000 gehaal'd wordt, daar de weersomstandigheden in het voorjaar voor het bouwen niet gunstig zijn geweest. Toch weard in de begroting voor 1963 weer een aantal van 90.000 genoemd, waarvain 40.000 als wtoningwetwoningen, 25.000 als premiewoninigen, en 25.000 in de vrije setotor.

Verscheidene sprekers voerden bij de beihandeling van het wontogvraagstuk het woord, waarbij, zoals te verwachten was, de vertegenwoordiger van de P.v.'d.A., de heer Bommer, een ibeel rander igeluid liet horen 'dan de heer Kodde en de heer Sohuiitemaker (V.V.D.), die onder meer verklaarde dat 'hem de handen hadden gejeukt met betrekking 'tot het betoog van de heer Bommer over de bouw in 'de vrije sektor, welke laatstgenoemde stetrfe zou w'illen beknotten ten behoeve van de woningwetbouw. De heer Andriessen (K.V.P.) had trouwens ook 5000 woniingen aan de bouw in de vrije sektor willen onttrekken om deze over 'te hevelen naar de gesubsidieerde 'bouw, wat door de minister echter werd afgewezen. De 'heer Kodde kwam met alle nadruk voor 'de partikuliere bouwondernemers op, waarin hij 'de lijn volgde, welke na de oorlog steeds door 'de afgevaardigden 'der S.G.P. werd gevolgd, wy zullen echter niet voormtlopen op 'de rede van 'de heer Kodde, 'daar deze 'duidelijik genoeg voor zichzelf spreekt, en laten 'hem dus hierbij aan het woord.

De 'heer Kodde sprak als volgt:

Mevrouw de Voorzitter!

Er zijn ons bij de behande'ling van deze begroting veel gegevens ter baschikkiing 'gesteld — al hebben sommige daarvan ons wel wat laat bereikt om nog gebruikt te kimnen worden — maar ik meen niet te kunnen stellen dat nu ook vele nieuwe gezichtspunten zijn geopend voor de oplossing van bet woningvraagstuk, dat wel als volksvijand nr. 1 wordt gekenmerfct. Dat gebrek aan goede woningen een ernstig euvel is, wU ik gaarne onderschrijven, maar toch wil ik voorop stellen dat er grotere volksvijanden zijn 'dan het woningtekort. Het

verlaten van God

en het niet onderhouden van Zyn geboden acht ik ernstiger dan het wan'in'gte'fcort, want aan Gods zegen is alles gelagen en zonder 'dezelve zal niets 'gedijen, ook niet ons streven -om ons volk goed 'te doen wonen. Daaruit mag niet worden afgeleid, dat ik meen dat 'de overheid immer stil moet zitten en niets doen. Ik meen dat uit de betogen, welke ik reeds enige malen over de woningbouw en 'het woningbouwbeleid ihiel'd, wel anders is gebleken. I'k wilde echter voorop stellen, dat wij als mens, als overheid, als wetgever of hoe ook, 'geroepen zijn God in erkentenis 'te houden, en dait het nodig is af 'te laten van 'het steunen op eigen 'krachten en het menen dat wij het zelf wel zullen kunnen doen. Laat 'de

torenbouw van Babel

ons tot waarschuwing strekken. Ik meen dit na alle debatten nog wel even in het midden te moeten brengen. Dit geldt voor het geiheel van ons leven en voor al ons doen, dus ook voor het streven om woningen te verkrijgen voor de woningbehoevenden. Er is aanleiding om nu als 't ware eens de balans op te maken. Dat doende, kan ik niet zeggen 'dat het resultaat mij meevalt. Het aantal woningen is zeer 'toegenomen. Daarop 'is terecht reeds gewezen. Kort geleden is het feit 'herdacht, dat 'na de oorlog de miljoenste woning was 'gebouwd. Maar de nood, ze'lfs de statistische woningnood, is nog niet gel'enigd. Ook m'een 'Ik, idat de meer normale verhoudingen 'niet zijn bereikt. Het is mogelijk, dat de één onder norm'ale verhoudingen iets anders verstaat dan een ander. Haast zou ik zeggen: het is zeker, dat het zo is, 'doch 'dan dient ook wel eens duidelijlc te worden gezegd wat daarmede wordt bedoeld. Reeds meermalen iheb ik gezegd, miaar ik wil het om idoiiidelijk te zijn nog weleens herhalen, dat ik het een normale verhouding acht, als een werknemer, of wie dan ook met een normaal inkomen, de kostende huurprijs voor de door hem bewoonde woning betaalt. Daaruit volgt, dat 'Slechts in uitzonderlijke gevallen hulp van anderen nodig moet zijn. Ook acht ik het tot de normale verhoudingen te behoren, als niet de overhei'd, maar de partikulier bouwt. Zo de balans opmakende, zal het duidelijk zijn, dat wlJ teleurgesteld zijn over de resulitaten. Dié 'teleurstelling wordt nog wel 'groter als wij zien naar de

kwaliteit

van 'de woningen. De woningwetwoningen, zo heb ik ergens 'gelezen, worden als uitgeklede woningen getekend. Er wordt blijkbaar naar gesitreefd om 'tot een lage of lagere bouwprijs te komen, en vóór alles wordt ges'treefd naar een goedkopere bouw 'door de overheid, met 'het 'gemelde gevolg. Het is te vrezen, idat als wij zo doorgaan, het streven in de richting zal leiden tot een zwaar belaste erfenis voor het nageslacht, 'die dit nageslacht ook maar zonder het recht van boedelbeschrijving 'te kunnen doen gelden zal hebben te aanvaarden. En dan maar voorttobben!

Nu wü ik aandacht vragen voor andere oorzaken dan de reeds genoemde. In 'de eerste plaats 'denk ik aan wat op 22 december 1960 plaats vond. Toen heeft de Kamer het toen voor ogen staande beleid naar mijn mening omgebogen. Toen is 'de overheidsbouw, de bouw met overheidssteun, vooropgesteld. Tofen was 'de minister er tegen. Lees ik nu de memorie van antwoord, dan meen 'ik, dat de mening van de minister toch wei enigszins anders is geworden. Op bladzij'de 1 van de memorie van antwoord stelt de minister, 'dat 'hij 'door ingrijpen de bouw van subsidievrije woningen beperkte, met 'het 'doel de produktle te vergroten, en voor 1963 wil 'hij dus meer woningwetwoniingen. Als oorzaak van het niet bereiken •van 'de gedachte produ'ktie worden versdhilende omstandigheden genoem'd: de weersomstandigheden, de werktijidverkorting en de spanningen op 'de arbeidsmarkt. Maar toch vind ik het wel treffend, dat het aantal 'thans al gebouwde woningen en gereedgekomen woningen juist daalde nadat de vrije sektor niet meer zo vrij was. Volgens de diriemaan'delijikse publlkatie van het ministerie van Volkshuiisvesting en Bouwnij'verheid was de produktie lin 1961 97 pet van die van 1960. Niet ontkennen wil ik, dat weersomstandigheden en 'de verkorte werktij'd van 'invloed zijn geweest, en ooik 'dat die invloed gemakkelijker aan te 'tonen zal zijn 'dan misscihien iets anders, maar lik meen dan 'toch ook, d'at de

afremming van de vrije bouw

wel veel invloed zal hebben ge'had. Het lijkt echter of er een zod'anige neiging lis om ^alles door de overheid te laten doen of te 'doen steimen, 'dat niet meer - wordt gedacht aan 'de mogelij'kheid, die een grotere vrij'heid zeker zou bieden. In verband hiannee wil ik wijzen op hetgeen op bladzijde 5 van de memorie van an'twoord, reohterkolom, ds gesteld. Het betreft het antwoord op een vraag, die namens onze fraktie in het verslag is opgenomen. Ik zal het antwoord niet 'geheel voorlezen, doch slechts een stukje er van. Ik lees daai':

„De ondergetekende is van merJing, 'dat 'de 'beperking van de 'ongesubsidiëe'rde bouw niet alleen niet van nadelige 'invloed is geweest op de bouwproduktie, d'oah dringend noodzakelijk was om juist een redelijke produktle zowöl in de gesubsidieerde ais in de 'ongesubsidieerde woningbouw veiliig te stellen.

Voorts brengt de ondergetekende onider de aandacht der hier aan het woord zijnde leden, die een grotere vrijheid voor de woningbouw en een stringent goedkeuringsbeleid in alle andere sektoren bepleitten, dat voor de woningbouw reeds meer dan de helft van de in ons land aanwezige bouwkapaoitei't is gereserveerd en dat juist ter verzekering van de woningbouw een uiterst stringent beleid in de andere sektoren wordt toegepast, zeer ten angerieve van vele ongetwijfeld nuttige bouwbehoeften. De gebouwen voor vermaak vallen onder de sekitor overige gebouwen. In het bouwprogramma is slechts 1, 5 pot. van de bouwproduktiie aangewezen voor deae sektor, in welker sekitor gebouwen voor kulltuur, kloosters, sportakkomodatie e.d. wel de belangrijkste zijn. Een besparing op gebouwen voor vermaak zou geen soulaas van enige betekenis geven voor welke sektor dan ook".

Vooral voor het laatste wil ik nog aandacht vragen. De zogenaamde bouwkapaciteit wordt nauwkeurig in acht genomen, „bewaakt" zou ik het willen noemen. En dan zou de bouw van andere gebouwen niet van invloed zijn, geen.soelaas van enige betekenis geven? Zouden de tijd en het ma-teriaai, gebruikt voor het bouwen van een

schouwburg,

die, zoads ik 'kort geleden in een niieuwsiblad 'las, 1, 5 m'iljoen kost, geen invloed oefenen? Voor datzelfde bedrag zouden immers bij een prijs van / 30.000.— per wontog 50 woningen kunnen word'en gebouwd, en wanneer ik aanneem dat die woningen nog wat goedkoper 'Zijn, fcom ik 'op 60 woningen. Is dat 'dan niet van invloed? Dan begrijp Ik het niet meer. Ik meen dat het wel van invloed zal zijn, en dat het een invloed zal zijn niet ten goede, maar ten kwade, zowel in zedelijk opzicht als voor de woningbouw. Imaners, deze bezwaren zijn tooh inderdaad wel groot en door die dingen leiden wij 'Ons volk nog maar meer van God af. Dus wensen ook wij wel beperking, maar niet voor de 'bouw 'van wontogen, 'dooh voor gebouwen, 'dienende tot vermaak.

Br mag noi worden gesteld, dat 'de woningen 'in de vrije sektor te dwir zijn, > 2»allB menigmaal naar voren is gebracht, maar ik meen dat de vrije ondernemer — ik weet wel dat hij hier vandaag nog niet veel lof heeft geoogst — meer vrijgelart; en, zeker zal trachten tegen een aannem> elij)ke prijs te bouwen, hetzij voor verkoop, hetzij voor verhuur. Dat er nog wil - is om te bouwen, bewijst 'het antwoord van de minister op vraag 2 onder e. Voor niet minder dan 28.702 premiewoniinigen 'in de kategorie A en 1286 in de 'ka*egorie B als eigen woning 'is een aanvrage gedaan. Voor huurwaniingen zijn die cijfers 29.846 en 1505, terwijl er ook nog 143 in de kategorie C per 1 november aangevraagd waren. Verder nog 58.234 aan'Viragen vo'or 'de ongesubsidiëerde woningen. Nu kan worden opgemerkt, dat er dan toch meer

aanvragen zijn voor de gesubsidieerde dan voor de ongesubsidieerde woningen, doch het moet toch wel duidelij'k zijn, dat als 'de mogeüj'kheid er is wat te krijgen, zulks niet zal worden nagelaten. Het duidt toch wel op een sterke wil bij de

partikuliere ondernemers,

dat er in totaal rond 117.000 aanvragen voor woningbouw zijn, zy het 'dan gedeeltelijk voor bouw met subsidie.

Verder wijs 'ik er op, dat volgens het staatje onderaan op bladzijde 14 van de memorie van antwoord de huren van de premie-A-huurwoningen lager zijn dan die van de woniingwebwoningen, terwijl de gem'iddel'de kapaoiteit daarvan hoger is. Waarom moet worden aangedro'ngen op meer overheidsbouw? Is het in het belang van de huurder, dat de huur hoger is? Zijn er nog andere aanwijsbare voordelen? Ik heb reeds gezegd, dat de woningwetwoningen als uitgeklede woningen worden gekenschetst. Veel voordeel durf ik er dus niet van verwachten. Zeer zeker zullen bij ongesubsidieerde bouw ook wel duurdere woningen worden gebouwd, maar 'de bouwer bouwt ze toch niet om ze onbewoond te laten. Door het betrekken daarvan zal dus weer andere woongelegenheid vrijkomen. Ik meen dat ook de geachte afgevaardigde de heer Van der Peijl toierop reeds heeft gewezen.

Er kan daaromtrent twijfel zijn wat betreft de rekreatieplaatsen. Ik weet 'dat het een moeilijk punt Is, maar ik meen dat dit toch stalletjes doorgaat en dat er dus blijkbaar geen kruid voor gewassen is. Hij, die 'daarvoor een oplossing weet, moet nog worden 'gevonden.

Naar mijn mening zouden door meer vrijheid de normale verhooi- 'dingen spoediger hersteld kunnen worden.

Uit het staatje op bladzijde"15 van 'de memorie van antwoord blijkt, 'dat zonder rijkssteun in het tweede halfjaar van 1961 en de eerste negen 'maanden van 1962 reeds 425 wonin'gen zijn gebouwd beneden de huurprijs van ƒ 800.— per jaar en nog 639 met een huurprijs van ƒ 800.— tot ƒ 1000.— per jaar, met dus nog

een lagere huur

dan die van de woningwetwoningen In de 'drie grote 'gemeenten en in de eerste Masse gemeenten. Dat betreft 'dan ongeveer een 'derde van de ongesubsidieerd gebouwde woningen.

Gaarne breng ik de minister dank voor al 'die gegevens, die gemailCke- 'lijk leesbaar zijn en op «nbestreden wijze aantonen dat de vrije ondernemer wel wat kan en wil.

Ik meen, zul'ks in tegenstelling met de 'geachte af gevaardaigde de heer Westerhout, ndet dajt door vrije bouw de 'groenstrook meer ibedrelgd woridt dian door de overheidsbouw. De gemeentebesturen zullen de plaats m'oeten bepalen, waar gebouwd 'wordt, en dan fc toet om het even of 'de partikuliere ondernemer dan wel de overheid bouwt.

Thans zou ik gaarne aandacht wffllen vragen voor het al of niet geibrutken van

sluimerende bouwkapaciteit.

Op 'bladzijde 5 van de memorie van antwoord stelt de minister, dat lilj niet kan aannemen, althaais voor Nederland als 'geheel, dat niet alle reële bouwkapaciteit zovj zijn gebruikt. Ik meen, dat 'de geachte afgevaardigde 'de heer Bran'dsma hier toch wel andere cijfers heeft genoemd, die er op wijzen dat er wel iets ongebruikt is. De minister acht dit echter geen oorzaaik voor de verminiderde produktle. Ik acht het een gelukkige omstandigheid, dat op andere plaatsen in de memorie van antwoord 'to{±i wel wordt rekening 'gehouden met een sluimerende bouwkapaciteit, en het valt mijns inziens ook moeilijk te ontkennen, dat 'die er is, vooral in kleine gemeenten, maar ook elders. Het „utrechts Nieuwsblad" van 21 september j.l. meldt in 'dit verband:

„Regelmatig vloeit bouwkapaciteit weg naar onderhoud en verbouwingen, en ook over O'nze oostergrenzen. En het wordt steeds moeilijker de woningproduktiie op peil te houden".

Het 'blad vervolgt deze verklaring van 'de Nederlandse Bond van 'bouwondernemers als volgt:

„Wij zitten hier 'heel duidelijk in een zeer 'moeilijke situatie. Enerzijds 'heeft de overheid tot taak te voorkomen dat alle bouwkapaciteit ten goede komt aan één sektor van het ekonomische leven. Zij moet 'daarom een zekere k'ontingentering toepassen. De partikuliere bouw ervaart deze kontingentering echter als een on'draaglijke belemm'ering, die 'de regelmaat van de bouw verstoort en 'de kontinuïteit in zijn bedrijf onmogelijk maakt. Zou het nu werJcelijk onmogelijk zijn hiervoor een oplossing te vinden? De partikuliere woningbouw vraagt kontinuïteit in zijn bed'rljf, dat is een levensvoorwaarde.

En deze levensvoorwaarde wordt aan 'de partikuliere woningbouw om overigens verklaarbare redenen onthouden. Naar onze mening moet de overheid hiervoor een 'oplossing geven.

Wanneer de gepubliceerde „verklaring" van de Nederlandse Bond van Bouwondernemers voor 'deze ernstige moeilijkheid voor de partikuliere woningbouw nog eens de aandacht heeft 'gevraagd, heeft zij, nog afgezien van alle verdere daarin vervatte punten, een nuttig werk gedaan".

Hi'ermede ben ik volkomen eens. Er moet inderdaad meer worden gedaan. Er zijn fclaöh'ten over het wonto'ggebrek en er worden mogelijkheden tot bouw

ongebruikt

gelaten. Ik vraag mij af: waarom? Is het de vrees, dat er te veel werk is en dat het 'daardoor moeilij'ker zal worden de woninigwetwonlngen voor 'de gestelde prijs te doen 'bouwen? Is het soms de vrees, dart todh 'ten slotte zal blijken, dat niet de overlieidsbouw de oplossing is? Ik vraa'g Qiet maar. Komt het door het streven alles door de overheid te doen regelen? Wat het ook zij, wij wensen het anders. Wij menen, dat ons volk, en vooral de arbeiders, gebaat zTUl'len zijn bij meer vrijheid voor de 'bouw. Wij verwachten niet, dat door meer vrijheid de bouw 'duurder zal warden, 'doch dat deze goed'koper zal worden, terwijl 'het overheidsapparaat kan 'inkrimpen en de uitvoerinig vajn 'de woningen beter kan worden. Er schuilen kwalitatief en kwantitatief voordelen toi. Nu (heeft de mi­ nister 8000 woningen gereserveerd voor het gebruiken van de sluimerende bouwkapaciteit. Gaarne zal ik zien, dat de miniister die woningen met gulle hand toewijst. Liever zag 'ik meer vrijheid. Laat woningen bouwen tot een bepaalde pa-ijs, zoveel men wil. Bij een vorige begroting noemde ik ƒ 17.000, —, maar 'diit bedrag zal wel 'te laag zijn. Laat het ƒ 22.000, — zijn of missdhiennog iets meer. Geef die vrij, en 'de zorgen voor de sluimerende bouwkapaciteit zullen zeer zeker tot het verleden behoren. En, wat nog beter is, er zullen wonlnigen komen; meer woningen, goede woninigen met een matige, betaalbare 'huur. Hoe meer aanbod, hoe lagere prijs; zo is het nog altijd geweest en 'dit geldt ook voor woningen. Keer terug tot de normale verhoudingen.

Nu wil ik gaarne aandacht vragen voor de

grondkosten.

De kommissie heeft een rapport gegeven en de slotopmerkingen op bl'z. 42 zijn niet erg bemoedigend, maar ik had 'dit inderdaad niet anders verwacht. Ik lees daar: zij betreurt 'het, 'dat zij vrijwel 'geen middelen kan aangeven, 'die tot een besparing van kosten zouden kunnen leiden, maar integendeel een verdere stijging van grondkosten in uitzicht heeft moeten stellen. De docr de gemeente gemiaakte kosten voor ontsluiting zullen in de groaidkosten verwerkt moeten worden. Nu heb ik 'deze middag wel al igehoord, dat ler geachte afgevaardigden zijn, die menen, dat er wel eens iets bijgerekend wordt, maar ik meen toch, dat wij dit aan het beleid en aan de wijsheid van de gemeentebesturen wel kunnen overlaten en dat 'deze wel zullen trachten, zo goedkoop mogelijk woningen < be laten bouwen. Immers, ieder gemeentebestuxir wil graag woningen en meer inwoners, omdat er uit dat potje ook nog meer bin'nenkomt. De 'heer Andriessen (K.V.P.): De partikul'ier neemt de prijs, idle hij er voor kan krijgen; dEiarover heeft 'de gemeente niets te vertellen.

De heer Kodde (S.G.P.): Mevrouw de voorzitter. Ik was juist aan dit punt 'gekomen. Er schiet dan n.i. alleen over de prijs, 'die de eigenaar van de igrond ontvangt. Indien echter de vraagprijs niet aajivaardbaar wordt 'geacht, zal onteigening voJ- 'gen. Immers, het gemeentebestuur zal todh ondertiandelen, en wanneer er onteigening volgt, meen ik, d'at wij toch m'oeilijk anders zullen kunnen doen dan deze zaak aan het wijs be^ult van 'de rechter over te laten.

De 'heer Scheps (P.v.d.A.): Dat is dus onteigening in vrijheid.

De 'hieer Kodde (S.G.P.): Mevrouw de voorzitter. Er wordt gesproken over onteigening in vrijheid. Ik weet, dat er noodzaak kan zijn, dat een •gemeen'tetoestuur de beschikklnig over 'gronden moet hebben, maar er kan ook een onteigening zijn, waarbij wij de vrije bouw nog willen bevorderen. Dit belet totaal niet 'het vrijlaten van de bouw, want 'dan kan men ook deze igrond weer uitgeven aan partlkviliere 'bouwondernemers en dezen kunnen dan vrij bouwen. Dit belemmert dus de vrijheid van bouwen niet.

Ik verwacht niet, dat er een mogelijMield 'tot

verlaging van de kosten van de bouwg-romd zal komen, hoe moeEijk dit ook is. Dankbaar ben ik voor het onderzoek, al valt het resultaat niet mee. Betreffende het doorwerken by zogenaamd onwerkbaar weer stel ik het op prijs dat de minister daarover opnieuw wil ondeilhandelen. Alles, wat tot lenig'ing van de woningnood kan leiden, zullen wij gaarne steunen, maar met het voorbehoud, dat 'ik lieb gemaakt. Naar onze mening zal de grotere vrijheid er ook toe kunnen leiden, dat er minder onwerkbare dagen zijn, want dan zai er naar gestreeld worden, de woningen vóór de winter water- en winddicht te maken. Daarom willen wij er ook aandacht voor vragen, de vergunningen voor de bouw 2» tijdig In het jaar af te geven, dat de bouwondernemer vóór de winter de gebouwen zover gereed heeft, dat deize In de winter kunnen wonden afgewerkt. Dit mal de woningbouw ten goede komen en kompensatie kuinnen geven voor de kortere werktijd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 januari 1963

De Banier | 8 Pagina's

Begroting Volkshuisvesting en Bouwnijverheid

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 januari 1963

De Banier | 8 Pagina's