Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Herindeling van de Vechtstreek en grenswijzigingen van gemeenten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Herindeling van de Vechtstreek en grenswijzigingen van gemeenten

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van de heer Kodde

Als de huidige minister van binnenlandse zaken, Mr. Toxopeüs, die bij de Kamerverkiezingen als lijsttrekker van de V.V.D. optreedt, niet meer als minister terug keert, dan kan van hem wel worden gezegd, dat hij de geschiedenis ingaat als de minister van het splitsen en wegvagen van gemeenten. Nog maar kort geleden werd door de Tweede Kamer het wetsontwerp behandeld, dat de gemeente Zwammerdam van de kaart dreigt te vegen als de Eerste Kamer het voorbeeld van de Tweede Kamer volgt, nu kwam er weer een wetsontwerp in openbare behandeling, waarbij de Vechtstreek betrokken is.

Ook van dit ontwerp geldt, dat het niet doenlijk is om op alle er in voorgestelde grenswijzigingen in te gaan. Wij zullen ons daarom tot de hoofdzaken moeten beperken. In het kort gezegd komt dan dit wetsvoorstel op het volgende neer:

1. Op samenvoeging van de gemeenten Loenen en Vreeland; 2. op verdeling van het grondgebied van de gemeenten Ruwiel en Loenersloot over de gemeenten Kockengen en Breukelen; 3. op grenscorrecties van minder ingrijpende aard.

Verscheidene sprekers voerden bij dit wetsontwerp het woord. Namens de fractie der S.G.P. werd dit gedaan door de heer Kodde, die daarbij als volgt sprak:

Mijnheer de voorzitter! Ik acht het niet nodig om telkens ons standpunt betreffende herindeling van gemeenten of

samenvoegingen

volledig uiteen te zetten. Dat is wel bekend. Ik moge verwijzen naar wat ik daaromtrent bij vorige wetsontwerpen zei, maar ook naar hetgeen ik bij de laatste behandeling van de begroting van binnenlandse zaken heb gezegd. Al vlei ik mij niet met de gedachte, dat de minister daardoor van mening zal veranderen, toch acht ik mij verplicht daarheen nog eens te verwijzen, omdat anders de geachte bewindsman zou kunnen denken, dat ik van mening was veranderd. De heer Toxopeüs, minister van binnenlandse zaken: Neen. De heer Kodde (S.G.P.): Nu, mijnheer de voorzitter, ik hoor al, dat de minister daaromtrent geen verwachting koestert. Het zou ook een ijdele verwachting zijn. De heer Toxopeüs, minister van binnenlandse zaken: Zo heb ik gelijk. De heer Kodde (S.G.P.): Tegen het aanbrengen van

enige grenscorrecties,

nodig door veranderingen bij aanleg van wegen, kanalen en andere indeling van kavels door verkavelingen, hebben wij uiteraard geen bezwaar. Ook dat is, naar ik meen, wel kunnen blijken uit ons stilzwijgen bij voorstellen, die zulks beogen. Indien dan ook nu was volstaan met enige kleine correcties van grenzen, zou er ook geen aanleiding zijn te gaan spreken. Doch het is wel anders bij dit voorstel. In de eerste plaats wil ik toch nog wel aandacht vragen voor de opmerking en de vraag, door een lid der commissie gemaakt en gesteld, zoals in het begin van het voorlopig verslag vermeld, en door verscheidene leden mede gemaakt en gesteld. Die opmerking en die vraag luiden als volgt:

„Een lid der commissie achtte het merkwaardig, dat de lofzang in de memorie van toelichting op het vrijwel ongeschonden geheel eigen karakter van de Vechtstreek uitmondt in de stelling, dat met het oog op de te verwachten veranderingen in de structuur van de streek hoge eisen aan de visie, de besluitvaardigheid en de bestuurskracht van in het bijzonder de plaatselijke besturen te stellen zullen zijn, zodat ingrijpende veranderingen nodig zullen zijn. Moet de aanhef der memorie, zo vroeg dit lid, niet veeleer tot de conclusie leiden, dat de besturen der betrokken gemeenten de ontwikkeling zeer wel zullen aankunnen? " Voorts lees ik daar:

„Verscheidene leden der commissie stelden dezelfde vraag. Ook hun leek het door de minister geconstateerde feit, dat de Utrechtse Vechtstreek zich vrij ongeschonden heeft weten te handhaven, eerder te pleiten voor handhaving van de status quo dan voor de voorgestelde vrij ingrijpende bestuurlijke herindeling van het gebied. Deze leden meenden dat, indien uit een oogpunt van ruimtelijke ordening gesproken moet worden van een bedreiging van dit gebied, een interne afweer meer succes kan hebben dan eventuele druk van buiten schade zal berokkenen. Zolang de agrariërs in deze landelijke streek zich economisch staande kunnen houden en zij en hun bestuurders niet behoeven te zwichten voor financieel aantrekkelijke aanbiedingen verband houdende met verstedelijking en industrialisatie, duchtten deze leden, juist bij de huidige structuur, weinig gevaar voor aantasting van het gebied". De minister stelt, dat de toekomstige structuur een

herindeling

wenselijk maakt. Mijnheer de voorzitter, op de door de minister gestelde wijze is er altijd wel een reden te vinden. Niet ontkennen willen wij, dat regeren vooruitzien eist, maar wij willen er toch wel de aandacht voor vragen, dat onze blik beperkt is en deze meestal wordt beïnvloed door hetgeen wij graag willen. Wederom vinden wij in de memorie van toelichting, dat de veranderingen in de structuur van de streek aan de visie, besluitvaardigheid en bestuurskracht hoge eisen zullen stellen. Mijnheer de voorzitter, de geachte afgevaardigde de heer Scheps, meen ik, heeft er reeds over gesproken, dat die in de tegenwoordige gemeente zou ontbreken en dat men daarvoor grotere eenheden moet hebben. Al heb ik reeds meermalen daarop gewezen, ik meen toch niet te mogen nalaten, dat ook nu weer blijk wordt gegeven, dat wordt gemeend, dat alleen bestuurders of besturen van

grote gemeenten

in staat zijn, dat op te brengen. Mijnheer de voorzitter! In de memorie van toelichting stelt de minister:

„Een nadeel zou echter zijn, dat in de combinatie het agrarisch element een minderheidspositie zou innemen. Het moet dubieus worden geacht of daarmede het streven naar behoud van het landelijk karakter van de streek zou worden gediend".

Ik heb reeds in het voorlopig verslag doen uitkomen, dat ik het aldus gestelde rijkelijk voorzichtig geformuleerd acht. Ik meen, dat de minister het door hem gesignaleerde bezwaar door de samenvoeging niet aanwezig acht. Ik ben daarop niet gerust. Het zijn moeilijk te bewijzen zaken en mijn vrees is door hetgeen de minister stelt niet weggenomen. Wanneer zoals verwacht mag worden, de minister aan zijn standpunt vasthoudt, dan meen ik de plicht te hebben te proberen de minister tot andere gedachten te brengen. Daarom wil ik nadrukkelijk stellen, dat ik het behoud van het

landelijk karakter

veiliger acht, wanneer de agrariër mede kan beslissen of beter geheel kan beslissen dan dat zulks door anderen wordt gedaan, die, alhoewel daarvan theoretisch kennis dragend, toch de praktijk, de ondervinding, die toch de beste leermeesteres is, missen.

Het doet mij enigszins eigenaardig aan, dat de minister, na te hebben gewezen op de noodzaak van herindeling om de aantasting van het landschap zoveel mogelijk te voorkomen, zo weinig gewicht toekent aan een streekplan. De minister acht een streekplan geen waarborg en komt dan weer op de kwestie van de besluitvaardigheid. Naar mijn mening zal een

streekplan,

als het gaat om het behoud van het landschappelijk karakter, altijd meer verbiedend werken dan dat het besluitvaardigheid ten aanzien van de uitvoering eist. Een streekplan is eigenlijk alleen bepalend voor wat in een nader bestemmingsplan kan en niet moet worden gesteld. Een streekplan is altijd behoudend; het eist geen visie ten aanzien van de uitvoering. Als gemeente zal men ten slotte een bestemmingsplan moeten maken en dan kan pas de uitvoering komen. Bovendien moet er rekening mee worden gehouden, dat het landelijk karakter kan worden geschaad door bebouwing en het geven van een andere bestemming dan een agrarische aan de gronden. Voor het behoud van de bestaande agrarische bestemming is alleen nodig, dat geen andere bebouwing en geen andere werken dan agrarische worden toegelaten. Ik wil niet ontkennen, dat er weleens meer standvastigheid nodig is om iets te weigeren dan om toe te geven. Ik ken dat uit de praktijk van mijn leven. Wanneer echter door een streekplan een bepaalde bestemming wordt beoogd, zal de weigering gemakkelijker tot stand komen, want dan is men aan richtsnoeren gebonden. Het zal dan zeker niet moeilijker zijn voor een bestuurder van 'n kleinere gemeente om te weigeren dan voor een bestuurder van een grotere gemeente. Ik meen, dat hier de

persoonlijkheid

in het geding is en niet de vraag of men een grote of een kleine gemeente bestuurt. Ik acht daarom deze argumentatie niet voldoende om de samenvoeging te verdedigen of haar als noodzakelijk te beschouwen. Samenvoeging van gemeenten mag naar mijn mening slechts in geval van uiterste noodzaak plaats vinden en niet eerder. Nu weet ik wel, dat wij van mening zullen verschillen over het ogenblik, waarop die uiterste noodzaak aanwezig is. Men wordt zo gemakkelijk geleid door hetgeen men wil. Daarmede zijn evenwel de bewijzen niet geleverd. Ik acht daarom deze argumentatie voor verdediging van de samenvoeging niet voldoende. Mijnheer de voorzitter! Ik wil nog even de aandacht vragen voor

„Kortrijk".

De minister houdt daaromtrent aan zijn standpunt vast. Uit de brief, waarvan wij vanmiddag een afschrift hebben gekregen, n.l. de brief van 14 november 1962, is ons wel gebleken, dat men in de streek er wel anders over denkt. Ik meen, dat ook de minister hiervan kennis draagt en ik zou het zeer op prijs stellen, indien hij zijn oor te luisteren zou willen leggen bij hetgeen uit de streek zelf naar voren is gekomen. Mocht de minister deze brief niet hebben, dan ben ik graag bereid deze zo dadelijk op de regeringstafel te deponeren. Ik herhaal, dat ik niet op het standpunt sta, dat er een wijziging moet komen, maar mocht men daartoe toch willen overgaan, dan menen wij, dat er aanleiding is „Kortrijk" geheel bij

Kockengen

te voegen. Dat geldt zeker voor hetgeen vroeger bij Ruwiel behoorde, maar het geldt ook voor geheel „Kortrijk", want mogelijk zal er een stukje van Breukelen bij Kockengen moeten worden gevoegd. Het motief om door de toevoeging van „Kortrijk" het agrarische element in Breukelen te versterken, heeft, althans zeker voor het geheel, m.i. een twijfelachtige waarde. Uiteraard zal er in Breukelen, waar de inwoners nu voor een groot gedeelte hun bestaan in de industrie vinden, een versterking van het agrarische element komen door de toevoeging van „Kortrijk" en een deel van Ruwiel. In het geheel van de Vechtstreek zal die versterking er echter m.i. niet zijn. Er zal meer kracht van het agrarische element kunnen uitgaan, wanneer men dit aan Kockengen toevoegt, want in

Breukelen

zal de stem van de agrariërs toch ongetwijfeld in de minderheid blijven; die stem zal als het ware ondergaan in hetgeen door anderen naar voren wordt gebracht. Ook zie ik nog niet in, dat door het nu voorgestelde een meer logische indeling zal worden verkregen. Immers, Kortrijk ligt nog dichter bij Kockengen dan bij Breukelen. Verder wordt er m.i. ook geen logische indeling verkregen met het oog op de boerderij van de gebroeders Mulder, waarvoor ik als tweede punt nu nog in het bijzonder de aandacht wil vragen. Ik acht het niet noodzakelijk, dat alle grond, behorende tot een boerderij, in één gemeente moet liggen. Het zou anders zijn, wanneer de grens door een boerderij zelf liep. Ik zou haast zeggen, dat het meer de gewoonte is geweest, dat de grens door de landerijen van een boerderij loopt. Men zou moeten gaan bepalen, dat een boer geen grond meer mag kopen buiten zijn eigen gemeente, want anders zou dit telkens weer voorkomen. Men kan dit gerust aan de

landbouwers

zelf overlaten. Die zullen de moeilijkheden daarvan niet zien, zij zullen die ook niet onderwinden. Zij zullen in elk geval niet terugdeinzen om met het oog daarop dergelijke gronden te kopen. De landerijen van de gebr. Mulder liggen veel dichter bij Kockengen; deze gebr. Mulder willen ook veel liever tot Kockengen behoren. Ik zie dan niet in waarom hun landerijen tot een andere gemeente zouden moeten behoren.

Mijnheer de voorzitter! Ik zal niet op alle details van dit wetsontwerp ingaan. U zult echter wel begrijpen, dat ik, tenzij er nog grote veranderingen plaats vinden, zeer gereserveerd sta tegenover dit ontwerp. Het wetsontwerp werd na de beantwoording der sprekers door minister Toxopeüs zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 april 1963

De Banier | 8 Pagina's

Herindeling van de Vechtstreek en grenswijzigingen van gemeenten

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 april 1963

De Banier | 8 Pagina's