Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De heer Roolvink en het  vormen van één partij

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De heer Roolvink en het vormen van één partij

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Door een partijgenoot uit Benschop werd ons een verslag toegezonden van een rede, gehouden te Lopik door de heer Roolvink voor de A.R. Partij van het gewest zuid-west Utrecht.

De heer Roolvink merkte daarbij in zijn rede o.m. op het jammer te vinden, dat met het oog op de komende verkiezingen de christelijke partijen niet als één politieke groepering hieraan deelnemen. Wat deze spreker hier zeide, is onzerzijds reeds veel eerder gezegd. Meermalen is er toch van de zijde der S.G.P. bij de A.R. en C.H. £iangedrongen op het vormen van één partij, mits deze haar beginselen zou baseren op het onverkorte artikel 36 der Ned. Geloofsbelijdenis. Ds. Zandt zeide dienaangaande in zijn rede, gehouden bij de Algemene Beschouwing over de Rijksbegroting voor 1951 het volgende:

„Mijnheer de voorzitter! Welk een bittere teleurstelling en smadelijke bejegening zou de A.R. en C.H. bespaard gebleven zijn, indien zij gehoor hadden gegeven aan onze zo vaak tot hen gerichte waarschuwing, en indien zij met ons één grote protestantse partij op de grondsla^g van het onverminkte artikel 36 der aloude Nederlandse Geloofsbelijdenis hadden willen vormen, hetgeen zij jammer genoeg immer afgewezen hebben". Tot zover Ds. Zandt.

Dat de A.R., C.H. en S.G. niet als één politieke groepering aan de komende Kamerverkiezingen deel­ nemen, ligt derhalve geheel aan de A.R. en C.H., die het intussen samen ook nog steeds niet tot één partij hebben kunnen brengen en ieder met eigen lijst aan de a.s. verkiezingen deelnemen.

De heer Roolvink zei echter nog iets in zijn rede te Lopik, waarop we even willen ingaan. Hij zei namelijk, dat het G.P.V. en de S.G.P., loten uit de A.R.P., geen constructief werk in de Kamer kunnen doen, omdat deze kleine groeperingen er niet uit de voeten kunnen. Dit is nu net precies hetzelfde praatje, dat de liberalen uit de 19e eeuw steeds Mr. Groen van Prinsterer voor de voeten wierpen. Die kon volgens hen ook geen constructief werk in de Kamer doen, omdat hij er niet uit de voeten kon. Groen trok zich van dergelijke praatjes echter niets aan. Hij wenste geen medewerking te geven aan wetsontwerpen zoals b.v. die aangaande het onderwijs, waarbij het door hem voorgestane beginsel verloochend werd. Vandaar dat Groen ook nooit minister is geworden, ofschoon hij er ongetwijfeld de capaciteiten voor bezat. Zelfs toen zijn politieke vrienden hem de een na de ander in de steek lieten, omdat zij al eveneens van oordeel waren, dat Groen geen constructief werk in de Kamer deed en er niet uit de voeten kon, deinsde hij er niet voor terug met hen te breken en in 1871 een drietal kandidaten voor de Kamerverkiezingen te stellen te- genover de A.R. Kamerleden met wie hy om des beginsels wil niet langer uit de voeten kon, omdat zij met de conservatieven en ultramontanen (roomsen) in een monsterverbond samen gingen. In zijn Ned. Gedachten schreef Groen toen:

„Mijns inziens zou het een misdrijf, een misleiding van het, te midden van het verkiezingsrumoer, licht verleidbare volk zijn, wanneer men één onzer bij toeneming afvallige vrienden bij eerste stemming herkoos Ik ben dus ditmaal besliste wederpartij. Ik kan niet anders. Ik mag niet anders. Ik zal niet anders. Al bleef ik gans alleen. Doch er zullen er nog zijn in den lande, die mij verstaan; wier waarheidsliefde en veerkracht het bewijs leveren zal, dat in de strijd tegen liberalisme en ultramontanisme en laoidiceisme, er nog ietwes van het levensbeginsel onzer nationaliteit onuitgedoofd is; dat de eigenaardigheid der Gereformeerde Kerken voortleeft; dat de traditie van het onvoorwaardelijke der puriteinse plichtsbetrachting op Nederlandse bodem niet is verloren geraakt; dat ik naar waarheid geschreven heb: Nous sommes issus de Calvin (wij zijn afstammelingen van Calvijn) en dat wij, van politieke combinatiën en mystificatiën ten langen leste met verontwaardiging afkerig en aan het voorbeeld van de eerste Willem van Oranje gedachtig, ter verwerving van gewetensvrijheid, ook voor de nietroomse christen, onze steun zoeken bij de Potentaat der potentaten en bij het van volksgeloof en volkshistorie nog niet ontvreemde Nederlandse volk.

Uit het bovenstaande blijkt wel zonneklaar, dat ook Mr. Groen van Prinsterer volgens de maatstaf van de heer Roolvink helemaal niet constructief werk deed door medewerking te weigeren aan een coalitie met Rome en de conservatieven. Volgens die maatstaf was Groen in zijn politiek handelen louter negatief. Zo vergaat het de S.G.P. ook. Ook zij wordt in haar optreden louter negatief genoemd. Geheel ten onrechte echter, want niets is positiever en constructiever dan het getuigen van en het opkomen voor de beginselen, welke naar Gods Woord zijn. Niets ook positiever en constructiever dan de regering des lands en ons volk op te roepen om zich naar dat Woord te gedragen. Men moge het dan al evenmin als Groen niet tot minister of tot staatssecretaris kunnen brengen, dit deert de S.G.P. niet.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 april 1963

De Banier | 8 Pagina's

De heer Roolvink en het  vormen van één partij

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 april 1963

De Banier | 8 Pagina's