Vragen aan de Staatssecretaris van Algemene Zaken
In de pers kwam onlangs een publicatie voor, waarin werd medegedeeld dat vijf hoge functionarissen van het Landbouwschap aan het dagelijks bestuur van dit „schap" een aantal adviezen hadden gegeven. Deze hielden in dat de vergaderingen van de landbouworganisaties alleen besloten m.oeten zijn, en dat boeren, die sterk tegen het Landbouwschap gekant zijn, de mond behoort te worden gesnoerd. Voorts zou een bij name genoemde journalist eens dienen te worden opgepakt, en zou aan de advocaat, die de zaken van de heer Voortman behartigt, geen tijd moeten worden verspild. Hoogstens zou het dage- lijks bestuur de deken van de orde der advocaten er op moeten wijzen dat hl] publicaties het licht doet zien over zaken, die sub judice zijn in het proces Voortman—^Landbouwschap. Naar aanleiding van dit bericht in de pers stelde Ir. van Dis aan de staatssecretaris van Algemene Zaken de hier volgende vragen: 1, Is het waar, dat enige staffunctionarissen, ressorterende onder het bedrijfschap voor de landbouw (het Landbouwschap) als hun mening, al of niet bij wege van een advies aan dit bedrijfschap, te kennen hebben gegeven: a. dat advocaten en procureurs, die opkomen voor door publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties bezwaarden, tot het ondergaan van een maatregel bij de Orde van Advocaten behoren te worden gesignaleerd; b. dat journalisten (vide artikel 7 der Grondwet), die in kritische zin beschouwingen wijden aan het optreden en aan de gevolgen van maatregelen van publiekrechtelij ke bedrij f sorganisaties „wegens ondermijing van het gezag van de Staat" in al of niet voorlopige hechtenis behoren te worden genomen; c. dat de vergaderingen van de landbouworganisaties besloten behoren te zijn; d. dat in de sub c bedoelde besloten vergaderingen de mond van boeren gesnoerd dient te worden, althans uitlatingen van deze strekking hebben gedaan? ndien bovengenoemde verklaringen niet of niet geheel juist zijn weergegeven, kan de Regering dan mededelen, of opvattingen of verklaringen van min of meer dezelfde strekking door functionarissen van voornoemd bedrijfschap zijn geuit en, zo ja, hoe die luiden? 2. Indien de Regering van oordeel is, dat eerder genoemde verklaringen en feitelijke bedreigingen waar zijn, doch geen steun vinden in de Grondwet en de wetten van Nederland, is zij dan bereid en voornemens op korte termijn te bevorderen dat passende maatregelen tegen de sub 1 bedoelde functionarissen worden genomen? 3. Is de Regering geneigd er rekening mede te houden, dat de vexatoire maatregelen vanwege de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties in toenemende mate door zeer velen in de land- en tuinbouw of andere takken van bedrijf of beroep wezenlijk werkzame Nederlanders zullen worden gevoeld als te zijn on-Nederlands, extravagant tyranniek en indruisend tegen hun diepgewortelde opvattingen omtrent de vrijheid (ook van vereniging, vide art. 4 en 9 der Grondwet) en hen, evenals gedurende de vijandelijke bezetting van 1940 tot 1945 tegen de z.g. Woltersomorganisaties, in geweten en gemoede nopen tot weerstand tegenabusieve toepassing van de Wet op de P.B.O.?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 juni 1963
De Banier | 8 Pagina's