Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Beantwoording der vragen in verband met  beweerde laakbare activiteiten van  Rijksambtenaren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Beantwoording der vragen in verband met beweerde laakbare activiteiten van Rijksambtenaren

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onlangs werden door Ir. van Dis de navolgende vragen gesteld aan de toenmalige minister van volkshuisvesting en bouwnijverheid. Mr. van Aartsen en aan de staatssecretaris van financiën. Mr. Dr. van den Berge.

1. Is het waar, dat het feit, dat een ambtenaar van de Rijksgebouwendienst op de wettelijk voorgeschreven wijze bij de bevoegde inspecteur der belastingen aangifte heeft gedaan van zijn inkomsten en vermogen, voor de fiscale politie aanleiding heeft gevormd een onderzoek in te stellen naar de bronnen, waaruit vorenbedoelde inkomsten en vermogen werden verkregen? Zo ja, tot welk resultaat en welke maatregelen heeft vorenbedoeld onderzoek geleid?

2. Op grond van welke wettelijke bepaling is de contribuabele bij zijn aangifte of op enig ander tijdstip verplicht de bronnen te vermelden, waaruit zijn inkomsten en vermogen werden verkregen?

3. Indien de ambtenaren van de belastingdienst en van de fiscale politie tot geheimhouding verplicht zijn, is het dan geoorloofd, en hoe is het dan mogelijk geworden dat in het onderwerpelij ke geval in dit stadium van het vooronderzoek publiekelijk is bekend gemaakt dat het een vermogen van ongeveer / 300.000, — betreft?

4. Is de Regering bereid te erkennen, dat emolumenten, die elders als „steekpenningen" worden aangemerkt, in de bouwnijverheid en de handel in bouwmaterialen, alsook in de ambtelijke bemoeiingen daarmede, in feite door de overheid, b.v. als „courtages", „aanmoedigingspremies", „commissielonen" of hoe ook anders genoemd, worden gelimiteerd, ook bij de hantering van de z.g. „curveprljs" (de rijkstoetsingsprijs) van gesubsidieerde bouw?

5. Is het de Regering in dit verband dan ook bekend, dat in kringen van de bouwnijverheid ten aanzien van enige ambtenaren van het Ministerie van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid de opinie bestaat, dat dezen „op de loonlijst" van bepaalde bouw- en beleggingsmaatschappijen staan?

6. Indien de Regering van oordeel is, dat het wettelijk niet geoorloofd is, dat particuliere ondernemingen in het algemeen, en bouw- en beleggingsmaatschappijen in het bijzonder, emolumenten aan ambtenaren of tussenbeide komende personen verschaffen, is de Regering dan bereid en voornemens aan de ondernemingen, die daartoe niettemin overgaan, de rijksgoedkeuringen en bouwvergunningen te onthouden of deze in te trekken?

7. Acht de Regering het met het oog op de zuivere verhoudingen in de Staat gewenst en toelaatbaar, dat ambtenaren van het Ministerie van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid met personeelsleden van bouw- en beleggingsondernemingen „drives" (wedstrijden) houden, nog wel in spelen met kaarten, tegen door de directies van die ondernemingen beschikbaar gestelde beloningen?

8. Indien de vorige vraag in ontkennende zin wordt beantwoord, is de Regering dan bereid en voornemens tot herstel van de integriteit dergelijke contacten van twijfelachtige hoedanigheid tussen personen in dienst van organen der overheid en geadministreerden te doen beëindigen?

9. Is de minister bereid aan de Kamer een lijst over te leggen, behelzende de namen en de ambtelijke functies van personen in dienst van de overheid, die een commissariaat of een adviseurschap van ondernemingen in de bouwnijverheid, de handel in bouwmaterialen of de belegging in onroerende goederen vervullen?

Na circa een maand werden op bovenstaande vragen de volgende antwoorden verkregen:

1. Het eerste gedeelte van deze vraag beantwoordt de tweede ondergetekende in zoverre bevestigend, dat de inspecteur der belastingen, belast met de regeling van de aanslagen van de in deze vraag bedoelde belastingplichtige, op grond van het bij hem gerezen vermoeden, dat de door die belastingplichtige gedane aangiften voor de inkomstenbelasting opzettelijk onjuist waren gedaan, een nader onderzoek naar de juistheid van dat vermoeden heeft doen instellen door de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst. Dit onderzoek heeft geleid tot het opmaken van proces-verbaal, dat daarna op de voet van artikel 80, tweede lid, van de algemene wet inzake rijksbelastingen aan de bevoegde officier van justitie is gezonden. Het is hem bekend, dat het resultaat van het bedoelde onderzoek de minister van volkshuisvesting en bouwnijverheid aanleiding heeft gegeven de betrokkene in zijn ambt te schorsen.

2. Met betrekking tot deze vraag deelt de tweede ondergetekende mede, dat de belastingplichtige is gehouden het hem uitgereikte aangiftebiljet in te vullen of te doen invullen en te ondertekenen ingevolge artikel 52 van het besluit op de inkomstenbelasting 1941, jo artikel 21 van de uitvoeringsresolutie inkomstenbelasting 1953. Aangezien in het aangiftebiljet een specificatie wordt gevraagd van het inkomen naar de onderscheidene bronnen daarvan, omvat die verplichting mede het specificeren van het inkomen naar die bronnen.

Voorts is hij ingevolge artikel 47 van de algemene wet inzake rijksbelastingen verplicht aan de inspecteur de door deze gevorderde gegevens en inlichtingen te verstrekken, welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn.

3. Uit een ingesteld onderzoek is het de ondergetekenden niet gebleken, dat ambtenaxen van de belastingdienst — waartoe ook de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst behoort — of ambtenaren van het ministerie van volkshuisvesting en bouwnijverheid in strijd met de op hen rustende verplichting tot geheimhouding enige mededeling omtrent het opgespoorde vermogen hebben gedaan. De publikaties dienaangaande laten zij geheel voor rekening van de desbetreffende persorganen.

4. Het is de eerste ondergetekende bekend, dat in de bouwwereld, evenals in andere takken van bedrijf, emolumenten voorkomen onder de in deze vraag vermelde benamingen van „courtages", „aanmoedigingspremies" en „commissielonen". Deze emolumenten kunnen geheel geoorloofde beloningen voor verrichte diensten zijn; zo wordt onder courtage veelal het wettelijk loon van makelaars verstaan. Zij kunnen echter ook een moreel verwerpelijk karakter aannemen, namelijk wanneer zij door of namens een ondernemer gegeven worden aan een werknemer van een andere ondernemer, met wie hij in relatie staat, met de bedoeling die werknemer in zijn taakvervulling jegens zijn werkgever ten voordele van de schenker te beïnvloeden. Men spreekt dan van steekpenningen, omkoping en corruptie.

Ten aanzien van ambtenaren geldt het o.m. in het algemeen rijksambtenarenreglement neergelegde verbod van aannemen van steekpenningen, terwijl de artikelen 177 e.v. en 362 e.v. van het wetboek van strafrecht het geven van steekpenningen aan ambtenaren en het aannemen daarvan door ambtenaren tot misdrijven bestempelen. In geval een vermoeden van corruptie rijst, wordt een onderzoek ingesteld en de ambtenaar ter verantwoording geroepen; blijkt het vermoeden gegrond, dan worden de geeigende disciplinaire maatregelen genomen, die kunnen bestaan in verwijdering uit de dienst; wanneer er sprake is van één der genoemde misdrijven, dan wordt proces-verbaal opgemaakt en aan de bevoegde officier van justitie gezonden.

In de ambtelijke bemoeiingen met de bouwnijverheid en de handel in bouwmaterialen worden de in de vraag bedoelde emolumenten, onder welke benaming ook, derhalve niet getolereerd, ook niet in gelimiteerde vorm. Wat de hantering van de zogenaamde curveprijs betreft, deelt de eerste ondergetekende mede, dat bouwplannen, waarvoor een subsidie op de voet van de woningwet wordt gevraagd, door zijn departement worden getoest met betrekking tot de aanneemsom, aldus wordt een niet aanvaardbare stijging van de bouwkosten van deze woningen tegengegaan; het komt veelvuldig voor, dat het onderzoek leidt tot het aanbrengen van vereenvoudigingen in het plan, zodat de aanneemsom kan worden verlaagd. In de vele jaren, dat deze arbeid wordt verricht, is nimmer gebleken, dat daarbij sprake zou zijn van steekpenningen; ook thans heeft de eerste ondergetekende geen aanleiding tot enig vermoeden daarvan.

5. Op de vraag, of het de regering in verband met de in de vorige vraag aan de orde gestelde corruptie bekend is, dat in kringen van de bouwnijverheid ten aanzien van enige ambtenaren van het ministerie van volkshuisvesting en bouwnijverheid de opinie bestaat, dat deze „op de loonlijst" van bepaalde bouw- en beleggingsmaatschappijen staan, antwoordt de eerste ondergetekende voor wat hem betreft, ontkennend. Hem zijn geen feiten bekend, waarop deze opinie met recht zou kunnen zijn gegrondvest; hij is dan ook van mening, dat deze opinie — indien zij bestaat — een onverdiende blaam werpt op het koi-ps van ambtenaren in dienst van genoemd ministerie. In verband daarmede is de eerste ondergetekende van oordeel, dat het de plicht is van een ieder, die meent over feitelijke aanwijzingen te beschikken, op grond waarvan tot de juistheid van deze opinie moet worden geconcludeerd, deze ten spoedigste aan hem ter beschikking te stellen, opdat een onderzoek kan worden gedaan. De eerste ondergetekende stelt er prijs op aan het vorenstaande nog het volgende toe te voegen. Buiten het geval van corruptie — in welk verband de vraag is gesteld — doet zich de kwestie voor van door ambtenaren verrichte nevenwerkzaamheden. Aan ambtenaren in dienst van het ministerie van volkshuisvesting en bouwnijverheid is het op grond van het algemeen rijksambtenarenreglement verboden, buiten het dienstverband werkzaamheden, welke liggen op het terrein van de wederopbouw, de volkshuisvesting of de bouwnijverheid in de ruimste zin des woords, gesalarieerd of ongesalarieerd aan te nemen, tenzij hiervoor uitdrukkelijk toestemming is verleend. Deze bepaling is per circulaire ter kennis gebracht van het personeel, bij genoemd ministerie werkzaam; een afdruk van de circulaire wordt bij indiensttreding aan de ambtenaar ter hand gesteld, die daarbij schriftelijk moet verklaren, dat hij van de inhoud heeft kennis genomen. Uit de weergegeven bepaling volgt, dat voor het verrichten van nevenwerkzaamheden op het terrein van het ministerie toestemming moet worden gevraagd, welke na beoordeling al dan niet wordt verleend.

6. De eerste ondergetekende acht het uiteraard wettelijk niet geoorloofd en moreel ten zeerste laakbaar, wanneer particuliere ondernemingen of daarbij in dienst zijnde personen de in de vierde vraag bedoelde onoorbare emolumenten rechtstreeks of door mdddel van tussenbeide komende personen aan ambtenaren verschaffen. Wanneer daarbij een strafbaar feit wordt gepleegd, zoals in het antwoord op de vierde vraag is vermeld, stellen deze personen zich bloot aan een strafvervolging ten overstaan van de bevoegde rechter; daarnaast kunnen de ondernemingen van leveranties aan het overheidslichaam en eventueel ook aan andere overheidslichamen worden uitgesloten. Om, wanneer het geval zich voordoet, aan de daarbij betrokken on­ derneming, rijksgoedkeuringen en bouwvergunningen te onthouden of deze in te trekken, zou de eerste ondergetekende evenwel niet juist achten. Wat de bouwvergunningen betreft zij opgemerkt, dat deze niet van rijkswege, maar door het gemeentebestuur worden verleend; volgens de bepalingen van de woningwet zijn de gemeentebestiuren verplicht de bouwvergunning te verlenen wanneer het bouwplan aan de in die wet genoemde voorschriften voldoet; onthouding van bouwvergunning of intrekking daarvan op andere gronden zou derhalve in strijd met de wet zijn. Ten aanzien van het verlenen van rijksgoedkeuringen geldt, dat de wet de bevoegdheid daartoe gegeven heeft met een geheel ander doel, dan om ondernemingen, die zich aan omkoping schuldig maken, te corrigeren; ook in dit opzicht zou dan ook van misbruik van bevoegdheid gesproken moeten worden.

7. De personeelsvereniging van het m-inisterie van volkshuisvesting en bouwnijverheid, „Duinwijck" genaamd, ontwikkelt veel activiteiten ter ontspanning van haar leden en ter versterking van de onderlinge band van het personeel. Onder deze activiteiten neemt ook het organiseren van wedstrijden, onder meer op het gebied van het kaartspel (bridge) een plaats in. Behalve onderlinge wedstrijden worden ook, in het kader van de samenwerking van Haagse personeelsverenigingen, ontmoetingen met zusterverenigingen georganiseerd; tot deze laatste behoren, naast personeelsverenigingen van andere departementen, verenigingen van het personeel van bedrijven en leden van voetbalverenigingen. Wat de niet-departementale verenigingen betreft, hebben in de laatste 5 jaren de volgende ontmoetingen met , J)uinwijck" plaats gehad: 1958: twee wedstrijden tegen de personeelsvereniging van de Centrale Arbeiders Verzekeringsbank; 1959: twee wedstrijden tegen de voetbalvereniging V.U.C.; 1960: verschillende wedstrijden tegen V.U.C, en de personeelsverenigingen van de Centrale Arbeiders Verzekeringsbank en van de Caltex; 1961: verschillende wedstrijden tegen de verenigingen, waartegen ook in 1960 werd uitgekomen. Op 6 oktober 1961 vond de eerste wedstrijd plaats tegen de personeelsvereniging van de N.V. Intervam; deze wedstrijd geschiedde op uitnodiging van laatstgenoemde vereniging en werd gehouden in de kantine van genoemd bedryf; 1962: op 11 mei werd de returnwedstrijd gehouden op uitnodiging van „Duinwijck", gevolgd door een derde ontmoeting op 10 oktober op uitnodiging van de personeelsvereniging van Intervam; 1963: in februari een wedstrijd tegen de voetbalvereniging V.U.C.; op 14 maart volgde de vierde wedstrijd tegen de personeelsvereniging van Intervam, deze keer op uitnodiging van , J)uinwijck". Bij al deze ontmoetingen heeft de uitnodigende partij alle kosten gedragen; deze beliepen per ontmoeting in totaal ± f 100, —, daaronder begrepen de kosten der consumpties en de aanschaffingskosten van de uitgeloofde prijzen. In verband met de betere accommodatie in de kantine van het nieuwe gebouw van de N.V. Intervam, hebben de op uitnodiging van , J)uinwijck" gespeelde wedstrijden ook in laatstgenoemde kantine plaats gevonden. De ambtenaren die aan deze wedstrijden hebben deelgenomen, verkeren niet in de gelegenheid om het beleid van het ministerie met betrekking tot de N.V. Intervam of enige andere onderneming op het gebied van de bouwnijverheid met vrucht te beïnvloeden. Met het oog op het vorenstaande is de eerste ondergetekende van mening, dat deze wedstrijden geen gevaar opleveren voor de zuivere verhoudingen in de staat; hij acht de gehouden wedstrijden, in de vox-m en in de frequentie^ waarin zij blijkens het vorenstaande zijn voorgekomen, niet ontoelaatbaar.

8. In verband met het op de vorige vraag gegeven antwoord deelt de eerste ondergetekende mede, dat hij van mening is, dat de aldaar genoemde activiteiten niet als van twijfelachtige hoedanigheid kunnen worden aangemerkt. Hij is dan ook van oordeel, dat de integriteit der betrokken ambtenaren niet in gevaar is gebracht. Met het oog op een juist personeelsbeleid is de eerste ondergetekende niet voornemens de gesignaleerde contacten te doen beëindigen.

9. Naar aanleiding van de vraag of de minister bereid is aan de Kamer een lijst over te leggen, behelzende de namen en de ambtelijke functies van personen in dienst der overheid, die een com-missariaat of een advisexirschap van ondernemingen in de bouwnijverheid, de handel in bouwmaterialen of de belegging in onroerende goederen vervullen, deelt de eerste oindérgetekende mede, dat de overheid, in de onbeperkte zin, waarin het woord in deze vraag gebezigd is, zo veel omvattend is, dat het niet op zijn weg ligt — en ook praktisch gesproken onmogelijk is — om aan deze vraag te voldoen. In het stellen van de onderhavige vragen heeft hij echter aanleiding gevonden om, wat zijn departement betreft, bij het aldaar werkzame personeel informatie in te winnen omtrent het vervullen van eventuele commissariaten en adviseurschappen, als in de vraag bedoeld en het verrichten van eventuele andere nevenwerkzaamheden. Als voorlopige indruk van de tot op heden verkregen inlichtingen kan worden medegedeeld, dat een aantal functionarissen nevenwerkzaamheden verricht ten behoeve van instellingen van kerkelijke, culturele en maatschappelijke aard; onder laatstgenoemde bevindt zich een beperkt aantal woningbouwcorporaties, ais ïMdanig toegelaten op grond van de onteigeningswet; andere functionarissen verrichten nevenwerkzaamheden van wetenscha-ppelijk karakter: de eerste ondergetekende is niet geneigd deze activiteiten, voor zover zij niet schadelijk zijn voor de dienstvervuUing, af te keuren. Weer andere functionarissen blijken nevenwerkzaamheden te verrichten ten behoeve van particuliere ondernemingen van verschillende aard; daaronder bevinden zich ook ondernemingen op het gebied, waarop het ministerie werkzaam is. Niet in alle gevallen is de vereiste toestemming gevraagd; onderzocht wordt in welke gevallen de toestemming alsnog kan worden gegeven en in welke gevallen deze moet worden onthouden.

NASCHRIFT

ne regering erkent in het eerste antwoord dat inderdaad tegen een ambtenaar van de ri1ksgetx> uwendienst een proces-verbaal is opgemaakt op grond van een redelijk vermoeden, dat deze rijksambtenaar opzettelijk onjuiste aangiften voor de inkomstenbelasting heeft gedaan, en dat hij deswege in zijn ambt is geschorst. Volgens een publicatie in de Haagse Courant zou het om een inkomens- of vermogensbestanddeel gaan van ƒ 300.000, —, eeen klein bedrag dus. De juistheid van lenoemd bedrag wordt door de regering niet ontkend, maar zij laat de publicatie dienaangaande geheel voor rekening van de desbetreffende persorganen. De vraag hoe dat bedrag van 300.000 gulden naar buiten, dus ook aan de pers, bekend is ireworden, biyft voorts onbeantwoord. De regering antwoordt slechts, dat haar niet is gebleken, dat de ambtelijke geheimhoudingsplicht is geschonden. In vraag 4 staat „gelimiteerd", doch dit had „gelegitimeerd" (gewettigd) moeten zijn. De betekenis van de vraag is of de regering bij de beoordeling van de toelaatbare bouw- of aanneemprljs in feite het toekennen van laakbare financiële voordelen, hoe men die ook moge noemen of aanmerken, wettigt of door de vingers ziet. De regering antwoordt op vraag 5, dat het haar niet bekend is, dat in kringen van de bouwnijverheid de opinie bestaat, dat enige ambtenaren van het ministerie van volkshuisvesting „op de loonlijst" van bepaalde bouw- en beleggingsmaatschappijen staan. Men neme er nota van, dat de woorden „op de loonlijst" tussen aanhalingstekens zijn vermeld, zodat ze niet letterlijk moeten worden opgevat. De betekenis van „op de loonlijst" staan is derhalve veel ruimer dan loon of salaris genieten. Het doelt vooral op betalingen of enig ander voordeel ontvangen.

Ook kan er terecht bezwaar worden ingebracht tegen te „gezellige" contacten tussen overheidspersonen en personen uit de bouw- en geldwereld, waarvan een ooggetuige ons een geval noemde, dat zich op 10 juni j.l. in een gemeente in een restaurant had voorgedaan, en waarbij het er onder het nuttigen van consumpties nc^al gezellig naar toeging. De namen der voornaamste hierbij betrokken personen werden ons genoemd, doch wij zullen deze niet vermelden. Ook zullen wij de regering niet vragen wie de consumpties heeft betaald. Toch geeft het wel wat te denken, als men dan een paar dagen, nadat die ooggetuige ons dit had medegedeeld, in de pers leest, dat er in die gemeente door één der bovenbedoelde personen een groot stuk grond is aangekocht, dat in het streekplan dier gemeente Is opgenomen. Volledigheidshalve zij vermeld, dat de desbetreffende overheidspersoon geen ambtenaar van het ministerie van volkshuisvesting en bouwnijverheid was, maar ambtshalve wel bemoeiing heeft met de uitvoering van woningwet en woonruimtewet. Feit is echter, dat in kringen van de bouwnijverheid de opinie bestaat, dat enige (dus niet het korps) ambtenaren van voornoemd ministerie „op de loonlijst" van bepaalde bouw- en beleggingsmaatsohappijsn staan. Het antwoord der regering sluit de mogelijkheid hiervan niet uit. De circulaire, die bij de indiensttreding van de ambtenaren wordt uitgereikt, behelst blijkbaar het verbod zonder toestemming buiten het dienstverband (van het departement) werkzaamheden voor derden in de bouwnijverheid te verrichten. De aan de minister gestelde vraag heeft echter betrekking niet alleen op het „verrichten van werkzaamheden", maar op het ontvangen van „loon". Hierop gaat de minister echter niet in. Het is en blijft voorts vreemd en hoogst ongewenst, dat ambtenaren tegen een beloning, in of buit«n dienstverband werkzaamheden voor en in opdracht van particuliere bouwondernemingen mogen verriohten. De vraag komt onwillekeurig op, welke ambtenaren zulke nevenwerkzaamheden verrichten, voor welke bouwondernemingen zij dit doen en t^en welke beloning. Uit de antwoorden van de antirevolutionaire minister Van Aartsen blijkt, dat hij het toelaatbaar acht, dat de ambtenaren van zijn departement wedstrijden in kaartspel tegen beloningen houden, waarbij van aUe bouwondernemingen de voorkeur is uitgegaan naar de N.V. Intervam, onderdeel van het E.M.S.-concem. Op vraag 9 antwoordt de minister, dat het hem niet mogelijk is om de veelomvattende Ujst van namen van ambtenaren, die een commissariaat of een adviseurschap van bouw- of beleggingsondernemingen vervullen, over te leggen. Hier zouden wij tegenover kunnen stellen, dat dit toch niet zo moeilijk is. Indien door de betrokkenen is voldaan aan het wettelijk voorschrift van opgave, dan kunnen de namen opgegeven worden door de Kamers van Koophandel (handelsregister) en de inspectie der belastingen. Toch zegt de minister op zijn derpartement een onderzoek te hebben ingesteld. Onder hoeveel ambtenaren is niet door hem vermeld, evenmin wordt medegedeeld of de in vraag 1 bedoelde ambtenaar van de i"ijksgebouwendienst inlichtingen heeft verstrekt. Ook weten we niet of de inlichtingen uitsluitend zijn gevraagd aan de kaartspelende beambten en lage ambtenaren van het departement van volkshuisvesting of ook aan hoofdambtenaren en personen, die oen overheidsambt bekleden. De door de regering op de haar gestelde vragen gegeven antwoorden zijn dan ook ondanks de uitgebreidheid onvoldoende.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 augustus 1963

De Banier | 8 Pagina's

Beantwoording der vragen in verband met  beweerde laakbare activiteiten van  Rijksambtenaren

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 augustus 1963

De Banier | 8 Pagina's