Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragen betreffende uitsluiting van leveranciers  en aannemers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragen betreffende uitsluiting van leveranciers en aannemers

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het dagblad „Cobouw" van 31 juli 1.1. kwam een hoofdartikel voor inzake een ministeriële beschikking, waarin een zogenaamde zwarte lijst voor aannemers en leveranciers is opgenomen. Als een verrassing, aldus deelt de redactie van genoemd blad mede, is in de kringen van het bouwbedrijf het bericht ingeslagen, dat er bij ministeriële beschikking een regeling is getroffen voor het uitsluiten van aannemers en leveranciers, die zich in hun betrekkingen met de Staat aan zakelijk onoorbare handelingen hebben schuldig gemaakt. Voorts wordt vermeld dat de regeling 30 juli van kracht is geworden en dat onder aannemers van werken en leveranciers van goederen ook worden verstaan zij, die reparaties aan goederen verrichten, dan wel diensten verlenen. Er is een commissie van advies ingesteld, met als voorzitter Mr. A. H. C. Gieben, rechter in Den Haag en oud-secretaris-generaal van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Secretaris dezer commissie is de heer P. C. J. Schomper, referendaris bij het ministerie van Financiën.

Opmerkelijk is wel, dat niet één der vooraanstaande organisaties binnen het landbouwbedrijf (N.A.- P.B., N.K.A.P.B., N.C.A.B., B.A.B.) iets van deze regeling af wist, hoewel zij volgens de Ned. Staatscourant van 29 juh 1963, nr. 144, reeds van 5 april 1.1. dateert. De redactie van „Cobouw" wendde zich tot verscheidene instanties om nadere inlichtingen. Allereerst tot de afdeling Voorlichting van het ministerie van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid, doch daar wist men op het ogenblik der aanvraag om nadere toelichting nog niets van de beschikking af. Men verwees de redactie naar de afdeling Voorlichting van het ministerie van Financiën, omdat het hier gaat om een beschikking van minister J. Zijlstra. Aldaar deelde men de redactie onder voorbehoud mede, dat het hier een interne organisatie-maatregel van het Rijk betreft, waarbij een reeds lang in werking zijnde on­

derlinge uitwisseling tussen de verschillende departementen strakker werd geregeld. Voorts dat het een normale regeling is om onregelmatigheden bij leveranties aan het Rijk te voorkomen. Voorts verklaarde men van de zijde der Voorlichting van het ministerie van Financiën, dat er ook onder valt het uitbannen van omkoperij van ambtenaren, evenwel, aldus werd er aan toegevoegd, niet naar aanleiding van de vragen, die Ir. van Dis in de Kamer stelde. Verder kon men met toelichting niet gaan. Daar er voor de redactie van „Cobouw" volgens voornoemd artikel nog verscheidene vragen overbleven, waarvan er slechts een tweetal werd genoemd, werd door Ir. van Dis naar aanleiding van deze ministeriële beschikking een 23-tal vragen gesteld aan de ministerpresident en de ministers van Financiën en van Justitie. Deze vragen luiden als volgt:

1. Kan de Regering, mede gelet op de antwoorden op de door het lid der Kamer de heer Roemers op 13 juni 1963 gestelde vragen inzake de aanmerkelijke vertraging bij de publikatie van besluiten en beschikkingen der rijksoverheid (Aanhangsel Handelingen Tweede Kamer 1963, blz. 36), meedelen, waarom de beschikking, getiteld: „Uitsluiting van leveranciers", welke — naar wordt gesteld — reeds op 5 april 1963 is ondertekend, eerst in de Nederlandse Staatscourant nr. 144 van 29 juli 1963 is gepubliceerd?

2. Was de op 24 juli 1963 op de meest eervolle wijze op eigen verzoek ontslagen minister van Financiën op 25 juU 1963 bevoegd deze beschikking in de Ned. Staatscourant van 29 juli 1963 te doen afkondigen en op 30 juli 1963 in werking te doen treden?

3. Waarom is de onderwerpelijke beschikking niet mede-ondertekend door de in artikel 3 ge­ noemde ministers, althans door de minister-president („in overeenstemming met het gevoelen van de Ministerraad"), naar analogie van het bepaalde in het Reglement van Orde voor de Raad van Ministers over zaken betreffende het algemeen regeringsbeleid (zie Koninklijk besluit van 27 september 1950, Stb. K414)?

4. Op grond van welke wettelijke bevoegdheid kwam deze beschikking tot stand?

5. Wat verstaat de Regering ten deze onder „zakelijk onoorbare handelingen"' mede gelet op desbetreffende omschrijvingen in het Wetboek van Strafrecht?

6. Waarom is in deze beschikking niet rekening gehouden met uitlokking door ambtenaren of andere functionarissen van de overheid?

7. Welke is de zin van de totstand-' brenging van deze beschikking, indien, zoals blijkt uit het antwoord nr. 6 van de minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid d.d. 10 juli 1963 (Aanhangsel Handelingen Tweede Kamer 1963, blz. 38), reeds voordien de mogelijkheid bestond ondernemingen van leveranties aan overheidslichamen uit te sluiten, één en ander mede gelet op de strekking van het antwoord van genoemde minister, dat ambtenaren in het algemeen niet vatbaar zijn voor „zakelijk onoorbare handelingen"?

8. Waarom is naar het oordeel der Regering de uitsluiting van leveranties niet, doch het onthouden of intrekken van rijksgoedkeuringen wèl in strijd met de wet en, in dat geval, met welke wet?

9. Indien de uitsluiting van een leverancier of aannemer in feite een bestraffing van de betrokkene betekent, voldoet deze strafbepaling of sanctie in deze beschikking dan wel aan het adagium van de rechtsstaat „nulla poena sine lege criminal! praevia"?

10. Hoe lang mag en kan de uitsluiting duren?

11. Waarom wordt in artikel 2, lid 1, de proceduren van een veemgericht in acht genomen („indien en voor zover de minister dit nodig oordeelt") zonder dat de betrokken leverancier of aannemer wordt gehoord zoals wel in artikel 7 is voorzien?

12. Wordt de uitgeslotene (artikel 10, lid 4) wel van de uitsluiting in kennis gesteld en verneemt hij op wiens voorstel de uitsluiting is geschied en voor welke termijn deze geldt?

13. Acht de Regering het juist en gewenst, dat de Commissie van Advies (artikel 2, lid 2, juncto artikel 4) tevens optreedt als Commissie van Executie (artikel 10, lid 4)?

14. Waarom wordt, mede gelet op artikel 3, lid Ib en lid If, door de minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid in de Commissie van Advies slechts één lid, de Rijksgebouwendienst vertegenwoordigende, aangewezen en niet bovendien één of meer leden, vertegenwoordigende het Directoraat-Generaal van de Volkshuisvesting en de Bouwnijverheid, zulks mede gelet op de omstandigheid, dat dit departement uit de openbare middelen geheel of gedeeltelijk bouwwerken (o.a. woningbouw) bekostigt of subsidieert?

15. Waarom is de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (scholenbouw enz.) niet eveneens in de gelegenheid gesteld in de Commissie van Advies genoegzaam te worden vertegenwoordigd?

16. Waarom Is in deze beschikking niet voorzien, dat „zakelijk onoorbare handelingen" in de betrekkingen met andere publiekrechtelijke organen en instellingen (gemeenten, waterschappen, provincies, staatsbedrijven, bedrijf- en produktschappen, enz.) dienen te leiden tot uitsluiting in de zin van deze beschikking?

17. Hoeveel en welke uitsluitingen bestonden er reeds op 30 juli 1963, de dag der inwerkingtreding van deze beschikking?

18. Op grond van welke wettige beschikking of wettelijke bepaling zijn die uitsluitingen dan geschied?

19. Is de Regering bereid en voornemens ter bevordering van de rechtszekerheid en de openbare strafpleging de namen van de uitgestotenen in de Nederlandse Staatscourant te publiceren?

20. Bestaan er zodanige gevallen van „zakelijk onoorbare handelingen" in de zin van deze beschikking, dat de Regering het dringend nodig heeft geoordeeld de onderwerpelljke beschikking in de bestaande vorm uit te vaardigen en te handhaven en, zo ja, hoeveel gevallen zijn dit er en kan de Regering ze omschrijven?

21. Behoort de maatregel van uitsluiting niet veeleer te worden overgelaten aan de prudentie van de bevoegde rechter zoals in een rechtsstaat betamelijk is, mede omdat ingevolge artikel 170 der Grondwet niemand tegen zijn wil kan worden afgetrokken van de rechter, die de wet hem toekent?

22. Is een ministeriële maatregel of beschikking tot uitsluiting van leveranciers of aannemers een zodanige waartegen beroep openstaat krachtens de Wet beroep administratieve beschikkingen?

23. Indien de Regering bij nadere overweging tot het oordeel komt, dat de onderwerpelljke beschikking beter niet in deze vorm tot stand behoorde te zijn gekomen, is zij dan bereid en voornemens deze zo spoedig mogelijk in te trekken en te bevorderen, dat deze door een wettelijke bepaling wordt vervangen?

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 augustus 1963

De Banier | 8 Pagina's

Vragen betreffende uitsluiting van leveranciers  en aannemers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 augustus 1963

De Banier | 8 Pagina's