Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de  Provinciale Staten van Zeeland

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Provinciale Staten van Zeeland

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ofschoon het niet mogelijk is om al wat in de staten der onderscheidene provinciën behandeld en door de S.G.P. Statenleden daarbij gesproken wordt, in De Banier te vermelden, moet het toch wel van belang worden geacht om het belangrijkste er van onder de aandacht der lezers te brengen. Dit is dan ook steeds gedaan, al naar gelang de plaatsruimte dit toeliet. Kort geleden gaven wij een verslag van de rede van de heer Middelkoop, gehouden in de provincie Gelderland bij de algemene beschouwingen over de provinciale begroting, thans zullen wij eens stilstaan bij wat er in de Staten van Zeeland bij de algemene beschouwingen over de begroting van staatkundig gereformeerde zijde werd opgemerkt. Hiervoor is te meer reden, omdat in de pers wel werd opgenomen het antwoord van het College van Gedeputeerde Staten btj monde van de heren Van Poelje (P.v.d.A.) en Schorer (P.v.d.A.), maar niet wat daar door de woordvoerder der S.G.P. tegenover werd gesteld.

Voornoemd college had een opsomming van allerlei zaken gegeven, maar het voornaamste werd er in gemist, namelijk de roeping om Gods geboden te handhaven, en deze in het besturen der provincie na te leven. Namens de S.G.P. Statenfractie werd hierop gewezen door de heer Kodde, die begon met op te merken, dat door zijn fractie een vraag was gesteld, zoals bleek uit wat op blz. 2 van het Algemeen Verslag was opgenomen in de volgende passage:

, J> oor enkele leden wordt gevraagd, of de leden van Ged. Staten bij de taakomschrijving van het provinciaal bestuur de belangrijkste taak niet voorby hebben gezien, n.l. de taak om Gods geboden te handhaven op het terrein van de provinciale overheid".

Op deze vraag nu was generlei antwoord gegeven.

Hierop interrumpeerde de heer Van Poelje: U kunt van my een ant­ woord krygen, hoor!, en ging de heer Kodde voort: Ik heb my zelf de vraag gesteld, of dit ook reeds een gevolg zou zyn van die meerderheid (waarop hy tevoren doelde). Het kan natuuriyk ook een verzuim zyn en ik spreek de hoop uit, dat het dat inderdaad is.

Vervolgens interrumpeerde de heer Westerhout: Ik hoop, dat de fractie van de K.V.P. u daarop zal antwoorden, mynheer Kodde; waarna de heer Kodde vervolgde: Ik heb my afgevraagd, waarom wy niet enige reactie te zien hebben gekregen. Men kan het ermee eens zyn, men kan het er niet mee eens ztjn en men kan dit trachten weg te cyferen, maar al tracht men het ook weg te cyferen en al tracht men er niet aan te denken, ik wil u allen graag voor ogen houden, dat v/y met God in rekening staan en dat het er toch op aan zal komen hoe wy onze taak ook als provinciale overheid zullen volvoeren.

In veel van wat in deze begroting is gesteld, biykt naar myn mening maar al te zeer, dat de taak, die ik zoeven noemde, niet op de voorgrond is gesteld. En daarby denk ik vooral aan hetgeen men noemt de leefbaarheid en aan hetgeen men daarvoor meent nodig te hebben. Dat wordt dan gezocht in hetgeen de zinnen streelt en in hetgeen wil doen vergeten, dat de mens met God in rekening staat, het leven verbeurd heeft en dat het alleen Gods sparende hand is, die maakt, dat wy nog zyn die wij zyn. Door de jeugd te onderwyzen in Gods Woord zal naar myn mening er meer gesproken mogen worden van een leefbaarheid en zal de maatschappeiyke taak veel beter zyn voorbereid dan door andere zaken. Want de vreze des Heeren is het beginsel der vrijsheid, en allen die ze doen hebben goed verstand. Intussen mag niet gedacht worden, dat de beginselen, die door ons worden voorgestaan, de ontwikkeling van de provincie zouden tegenstaan. Ik meen, dat het tegendeel zou blijken, want juist daaraan is alles gelegen en zonder dezelve zal niets gedijen, dus wanneer Gods zegen niet ontvangen wordt, zal ook die ontwikkeling niet verder kunnen gaan. Maar ik meen, dat wij toch steeds, al die jaren, hebben getoond, dat wij wel oog hebben voor hetgeen men dan zogenaamd tot de ontwikkeling meent nodig te hebben, al zoeken wij het dan ook wel op ander terrein dan de meesten.

Wij achten, dat er hogere dingen zijn, waarnaar de mens heeft te streven en dat de zegen rijk maakt. Die zegen verwachten wij niet op het beoefenen van al hetgeen tot pret kan leiden, op al hetgeen maar tot vermaak leidt. Want meestal zullen al die dingen de mens stijven in de waan van eigen kracht en zullen die er zeker niet toe leiden, de hulp Gods te gaan verwachten.

Bij de beantwoording van de rede van de heer Kodde namens Ged. Staten citeerde de heer Van Poelje uit een blad en zeide voorts, dat er geen eenstemmigheid was. Verder vroeg hij, wel zeer persoonlijk, of de heer Kodde altijd deemoedig onder God boog.

Ook de heer Schorer, lid van Ged. Staten, meende op de vraag van de heer Kodde te moeten antwoorden, wat hij deed met behulp van citaten uit geschriften van Karl Barth. Bij de replieken antwoordde de heer Kodde onder meer op de tegen hem ingebrachte opmerkingen. Hij zei nu te komen tot een enigszins moeilijk en delicaat punt. De heer Van Poelje heeft, aldus spreker, ook een antwoord gegeven en heeft daaraan meteen een persoonlijk woord toegevoegd, dus niet namens het college, maar persoonlijk. Ik wil zeer zeker niet Verklaren, dat een lid van Ged. Staten niet het recht zou hebben iets persoonlijks te zeggen, want een lid van Ged. Staten is ook lid van de Provinciale Staten. Of dit evenwel op de juiste tijd is gezegd, zou nog de vraag kunnen zijn, maar ik ga daarop verder niet in, ik ga alleen eens bezien wat de heer Van Poelje heeft gezegd. Dan wil ik in de eerste plaats aandacht vragen voor de vraag die de heer Van Poelje heeft gesteld, of ik persoonlijk wel deemoedig zou buigen. Mijnheer de voorzitter. Ik zou de verzuchting kunnen slaken: Och was het zo. En dan sta ik niet alleen, want is er gisteren geciteerd, dan wil ik ook wel even citeren en wanneer ik dan opsla Gods Woord en ik lees hetgeen de psalmdichter schrijft in Ps. 119 van het 4e tot het 6e vers, dan zegt hij: „Gij hebt geboden dat men Uw bevelen zeer bewaren zal. Och, dat mijn wegen gericht werden, om Uw inzettingen te bewaren. Dan zou ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uw geboden". Ziehier een godvruchtig psalmdichter, aldus de heer Kodde, die blijkbaar ook nog moeite had met buigen, dus daarin sta ik dan niet alleen.

De heer Van Poelje interrumpeerde daarop: Dus het is toch zo, waarna de heer Kodde vervolgde: De apostel Paulus schrijft in Philippenzen 3, het 12e tot en met het 15e vers: „Niet dat ik het airede gekregen heb of airede volmaakt ben; maar ik jaag er naar of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben. Broe­ ders, ik acht niet, dat ik zelf het gegrepen heb, maar één ding (doe ik), vergeten hetgeen achter is, en strekkende mij tot hetgeen vóór is, jaag ik naar het wit, tot de prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus. Zovelen dan als wij volmaakt zijn, laat ons dit gevoelen; en indien gij iets anderszins gevoelt, ook dat zal u God openbaren".

Spreker merkte vervolgens op, dat er bij hem naar aanleiding van wat de heer Van Poelje naar voren had gebracht, wel de vrees was gerezen, dat de wil van de heer Van Poelje er niet op is gericht om te willen buigen onder Gods wil. Nu zeg ik dus niet, dat ik altijd wil buigen, maar ik vrees, dat zijn wil nog helemaal niet in die richting is gebogen. Ik zou hem dat toch wel gaarne toewensen, want dan zou hij er, naar mijn mening, beter aan toe zijn dan nu het geval is.

In de tweede plaats wilde spreker nog even ingaan op hetgeen door de heren Van Poelje en Schorer naar voren was gebracht, hetgeen spreker zeker voorzover het van de heer Schorer afkomstig was, meer had kunnen beschouwen als een antwoord van Ged. Staten. Het zal wel aan mij liggen, maar ik heb uit het antwoord van het college op bladz. 26 van bijlage 40j niet kunnen lezen wat de heer Schorer daaruit leest. De woorden „andere aspecten" zijn inderdaad ook wel voor een verschillende uitlegging vatbaar. Nu kan de heer Schorer wel zeggen, dat hij het zo ziet, maar ik heb het daar niet uit kunnen lezen en daarom heb ik in eerste instantie gezegd, dat ik het antwoord op de daaromtrent gestelde vraag heb gemist. Verder heeft het mij wel getroffen, dat zowel de heer Van Poelje als de heer Schorer heeft gewezen op de onmogelijkheid om te doen wat wij vragen. Daarby hebben zij verschillende personen aangehaald, hetgeen ook mij noopt met citaten te komen, maar dan ga ik toch liever te rade bij Gods Woord. Dan lees ik in de tweede zendbrief van apostel Petrus, het tweede hoofdstuk, de eerste verzen:

„En er zijn ook valse profeten onder het volk geweest, gelijk ook onder u valse leraars zijn zxillen, die verderfelijke ketterijen bedektelljk invoeren zullen, ook de Heere, Die hen gekocht heeft, verloochenende, en een haastig verderf over zichzelf brengende; en velen zullen hun verderfenissen navolgen, door welke weg de waarheid zal gelasterd worden; en zij zullen door gierigheid met gemaakte woorden, van u een koopmanschap maken; over welke het oordeel van over lang niet ledig is, en hun verderf sluimert niet. Want indien God de engelen, die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar, die in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden; en de oude wereld niet heeft gespaard, maar Noach, de prediker der gerechtigheid, zijn achttal bewaard heeft, als Hij de zondvloed over de wereld der goddelozen heeft gebracht; ..." enz., zo zal Hij ook u niet sparen! Spreker zou niet verder citeren, waarop de heer Hoek (P.v.d.A.) interrumpeerde: Hebben wij nu een kerkelijke dienst of een zitting van de Staten? , en de heer Van der Peijl (C.H.): Dit is een preek van de heer Hommes!, waarop de heer Kodde antwoordde: Wanneer an­ deren met citaten komen, meen ik, dat mij niet het recht kan worden ontnomen ook uit Gods Woord iets voor te lezen. Of dit de heren welgevallig is of niet, dat is een andere zaak. Ik zou ook kunnen zeggen, dat hetgeen gisteren geciteerd is, mij niet welgevallig was, maar ik heb niet geïnterrumpeerd. De voorzitter antwoordde: Het is uw goed recht, waarna de heer Kodde vervolgde nu nog te willen wijzen — al zou dit de heren dan misschien weer een beetje irriteren — op hetgeen in Gods Woord staat beschreven als de taak van de overheid. In Romeinen 13 vers 4 staat:

„Want zij is Gods dienares, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, zo vrees; want zy draagt het zwaard niet tevergeefs; want zij is Gods dienares, een wreekster tot straf degene, die kwaad doet". Spreker meende, dat hiermede de taak van de overheid is omschreven, en zei nog verder te kunnen gaan door met alle genoegen te willen voorlezen wat in artikel 36 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis staat, en wat Calvijn heeft geschreven over de taak van de overheid. Hij zou hiervan echter afzien, maar hij wilde echter wel de heren aanraden dit eens rustig na te lezen als zij thuis kwamen. Het had voorts spreker toch wel enigszins bevreemd, dat de heer Westerhout (P.v.d.A.), sprekende namens de fractie van de Partij van de Arbeid, zijn i)artlj genoten uit het college van Ged. Staten hier niet heeft weersproken, en dat hier dus blijkbaar de gedachte is weergegeven, die in de Party van de Arbeid leeft. Ik moet zeggen, dat het wel verhelderend heeft gewerkt. Er is altyd gezegd: in de Party van de Arbeid is plaats voor ledereen.

De heer Van Poelje interrumperend, zeide: Dat is nooit gezegd. Er Is In de Party van de Arbeid plaats voor de democratisch-soclalisten, niet voor iedereen, waarop de heer Kodde ten antwoord gaf, dat er altyd Is gezegd: voor ledereen, om er voorts op te wyzen, dat er z.l. by degenen, die tot een kerk behoren waarin men de drie formulieren van Enigheid nog heeft en waarin men ook artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbeiydenis nog bewaart, toch wel de vraag moet ryzen: is er voor ons wel plaats in de Party van de Arbeid?

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 augustus 1963

De Banier | 8 Pagina's

Uit de  Provinciale Staten van Zeeland

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 augustus 1963

De Banier | 8 Pagina's