Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De plechtige opening van de zitting der Staten-Generaal

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De plechtige opening van de zitting der Staten-Generaal

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prinsjesdag

In onderscheiding van verleden jaar, toen het regenachtig weer was, was de zogenaamde Prinsjesdag van 17 september 1.1. een schitterende dag. Er was geen wolkje aan de lucht, zodat de zon haar stralen onbelemmerd uitgoot over de velen, die zich hadden opgemaakt om de prachtige stoet met de gouden koets en de leden van het Konniklijk Huis van nabij te kunnen zien.

Inderdaad waren er zeer velen op de been, al vernamen we hier en daar dat de opkomst minder was dan vroeger onder gelijke weersomstandigheden. Als reden werd daarbij aangegeven, dat er niet weinigen zijn, die vroeger geregeld op Prinsjesdag van heinde en ver naar Den Haag kwamen, maar die hiervan afzien omdat zij thuis, in gemakkelijke stoelen zittend, alles, tot wat in de Ridderzaal te zien en te horen is, door middel van de televisie kunnen zien en horen. Dit is inderdaad zeer aannemelijk. Ook tal van Hagenaars zullen waarschijnlijk om deze reden zich wel de moeite hebben bespaard om uren en uren lang in rijen op het Lange Voorhout en elders in de stad zich op te stellen, wat dan ook, voor zover de bomen geen beschutting konden geven tegen de brandende zonnestralen, zeker niet meevalt. Op het Binnenhof zelf was echter vrijwel geen plaatsje meer vrij. Op vertoon van een kaart kon men daar toegang krijgen, al moest men dan met een staanplaats tevreden zijn. Als naar gewoonte hadden ook velen een plaats verkregen voor de ramen van de gebouwen rondom het Binnenhof, wat ook alleen mogelijk is als men in het bezit is van een kaart.

Te circa één uur vertrok de stoet van het paleis aan het Lange Voorhout. Om een indruk te geven aan de vele lezers van „De Banier", die deze stoet nog nooit van nabij hebben gezien, zij vermeld dat deze, wanneer alles normaal verloopt, als volgt is samengesteld:

Voorop gaan een Rijknecht-majoor en twee rijknechten te paard. Dan volgt een detachement der Koninklijke Marechaussee. Vervolgens een compagnie van het Garde Regiment Grenadiers met het Vaandel en de Koninklijke Militaire Kapel. Hierna komt de als Ceremoniemeester dienst doende Kamerheer, gezeten in een rijtuig met twee paarden bespannen, gaande één lakei naast elk portier.

Vervolgens komen de Dame du Palais van dienst en twee Groot-Officieren, gezeten in een rijtuig met twee paarden bespannen, gaande één lakei naast elk portier. Voorts volgen de Grootmeesteres en de Grootmeester, gezeten in een rijtuig met twee paarden bespannen, gaande één lakei naast elk portier. Daarna komen Hare Koninklijke Hoogheden de Prinsessen Beatrix, Irene en Margriet, gezeten in een calèche met postillonbespanning en één voorrijder, gaande twee lakeien aan elke zijde van de calèche. Eén adjudant rijdt ter rechterzijde en één ter linkerzijde eer'; weinig achter het portier. Dan volgt een commando Rijkspolitie te paard en eerst dan komen Hare Majesteit de Koningin en Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins der Nederlanden, gezeten in een Statiekoets met acht paarden bespannen, gaande één koetsier naast elk paard en vier lakeien aan elke zijde van de koets. De Chef van het Militaire Huis rijdt ter rechter-, de Gouverneur der Residentie ter linkerzijde van de Statiekoets een weinig achter het portier. Drie Adjudanten rijden achter de Staatsiekoets. De stoet wordt gesloten door een Commando Rijkspolitie te paard. De gehele stoet staat onder leiding van de Eerste Stalmeester van Hare Majesteit.

Inmiddels hadden de talrijke genodigden, die daartoe van een speciale kaart voorzien waren, hun plaatsen in de Ridderzaal ingenomen. Ook de leden van de Tweede en de Eerste Kamer, alsmede die van de Raad van State en de Ministers hadden de voor hen bestemde zetels bezet toen de voorzitter der Verenigde Vergadering, mr. Jonkman, de vergadering opende en overging tot het benoemen van de leden der commissie, die Hare Majesteit, de Prins en de Prinsessen bij aankomst moest ontvangen en na het beëindigen der plechtigheid uitgeleide moest doen. In deze commissie hadden zitting de heren Mr. van Thiel, voorzitter der Tweede Kamer; Van Lieshout, fractievoorzitter van de K.V.P. in de Eerste Kamer, Dr. Ir. Vondeling, fractievoorzitter van de P.v.d.A. in de Tweede Kamer, Mr. v. Riel, fractievoorzit­ ter van de V.V.D. in de Eerste Kamer; Smallenbroek, fractievoorzitter van de A.R. in de Tweede Kamer; Ir. Geuze, fractievooorzitter van de C.H. in de Eerste Kamer; Lankhorst, mevr. van Ommeren- Averink, Ir. van Dis, Koekoek en Jongeling, respectievelijk fractievoorzitters van de P.S.P., C.P.N., S.G.P., Boerenpartij en G.P.V.

Incident

Er werd intussen gewacht, zelfs langer dan gewoonlijk gewacht, doch er kwam maar niets. Toen drong tot de ontvangstcommissie, die zich bij de ingang van de Ridderzaal had opgesteld, het gerucht door dat er iets was gebeurd met de galakoets, waarin de Prinsessen gezeten waren. Dit bleek later inderdaad het geval te zijn geweest. Nauwelijks toch was deze koets met de Prinsessen er in in beweging, of één van de paarden sloeg op hol. Nadat het paard in een korte spanne tij ds het hele span voor de calèche had scheef getrokken, kwam het tegen een boom op de grond terecht, vlak vóór de vrij scherpe draai naar het schelpenpad, zijn bereider meesleurend. De calèche bleef echter overeind, wat een geluk was, daar de Prinsessen nu zonder moeite en zonder letsel bekomen te hebben, vlug konden uitstappen. Wel struikelde Prinses Beatrix daarbij even, maar ze herstelde zich direct, nam haar zusters in de arm en zo gingen ze onder begeleiding van de eerste stalmeester van H.M. de Koningin naar het paleis terug. Prins Bernhard, die nog op het bordes stond, wachtend op de Gouden Koets, kwam zijn dochters op de trap tegemoet en bracht hen naar binnen. Al heel spoedig echter kwamen de Prinsessen weer naar buiten. Ze waren dus al spoedig van de schrik bekomen en stapten als eersten in de Gouden Koets, gevolgd door H.M. de Koningin en de Prins.

Alsnu begon de tocht langs een dichte mensenmenigte door het Voorhout, over de Kneuterdijk, de Lange Vijverberg, de Korte Vijverberg naar het Binnenhof. Aldaar hadden zich op het bordes voor de Ridderzaal de niet in de stoet ingedeelde dienstdoende Grootofficieren, Kamerheren en Adjudanten opgesteld.

Even voordat de Koningin aankwam, hadden deze heren zich in het middenpad van de zaal opgesteld. Vlak achter hen kwamen in twee rijen van drie de heren Ir. van Dis, Koekoek en Jongeling, Geuze, Lankhorst en mevr. van Ommeren- Averink, vervolgens H.M. de Koningin met links van Haar Mr. van Thiel, Prins Bernhard met links de heer Van Lieshout, Prinses Beatrix met links de heer Vondeling, Prinses Irene, met links de heer Van Riel, en Prinses Margriet met links de heer Smallenbroek.

Achter hen volgden de Grootmeesteres, de Dame du Palais, de Chef van het Militaire Huis, de Gouverneur van de Residentie, de Eerste Stalmeester en de Officieren van het Militaire Huis. Op een sein van de Ceremoniemees­

ter schreed daarop de stoet langzaam door de met prachtige chrysanten en vlaggen opgemaakte zaal. Zodra H.M. de Koningin, de Prins en de Prinsessen gezeten waren, stelden de Grootmeesteres, de Dame du Palais, een Grootofficier en de Chef van het Militaire Huis zich achter de Koninklijke zetels de overige leden van het Civiele Huis rechts, en die van het Militaire Huis en de Gouverneur der Residentie links van de troon. De leden der commissie namen plaats op de voor hen bestemde fauteuils.

Alsnu las de Koningin de Troonrede voor. zy deed dit met duidelijke stem, maar de Ridderzaal is een grote zaal, zodat het zeer de vraag is of de rede ondanks het feit, dat er twee microfoons en luidsprekers waren, wel overal goed te verstaan was.

Na het uitspreken van de laatste woorden der Troonrede: „Met deze bede verklaar ik de gewone zitting der Staten-Generaal voor geopend", riep de Voorzitter: „Leve de Koningin!" welke woorden door de Kamerleden met een driewerf „hoera!" werden beantwoord.

Hierop verlieten de vorstelijke personen hun zetels. Voorop gingen weer de kamerheren met achter hen de zes leden van de commissie van ontvangst en uitgeleide, waarna de Koningin, de Prins en de Prinsessen met hun begeleiders volgden. Terwijl de kamerheren tot bij de ingang liepen, gingen de leden der commisse met de Koninklijke Familie naar een aangrenzende wachtkamer, waar de Koningin, de Prins en de Prinsessen zich nog enige minuten met de commissieleden onderhielden. Dat daarbij het zo even vermelde incident, dat zo wonderlijk goed was afgelopen doordat twee van de vier paarden naar rechts ombogen en zo tussen een boom en een stenen paal geklemd werden, ter sprake kwam, laat zich denken. Indien de paarden rechtdoor gehold zouden zijn, hadden de gevolgen zeer ernstig geweest kunnen zijn. En dat zowel voor de drie Prinsessen als voor het aan de kant van de weg staande publiek, waaruit reeds gegil opsteeg toen men het gespan op zich zag afkomen.

Nadat de leden der Koninklijke Familie met een handdruk van de leden der commissie afscheid hadden genomen, verlieten zij, begeleid door de commissie, de wachtkamer om in de Gouden Koets weer naar het paleis aan het Lange Voorhout te rijden.

De commissieleden begaven zich inmiddels terug naar de zaal om bij monde van Mr. van Thiel aan de Voorzitter der verenigde vergadering mede te delen dat de commissie zich van haar taak gekweten had.

De Voorzitter bracht daarop de commissie dank voor haar werkzaamheden en sloot hierna de vergadering. Dat de Voorzitter in voornoemde commissie de fractievoorzitters had benoemd, vond zijn reden daarin — zoals bekend werd — dat in dit jaar de 150-jarige herdenking valt van de vrijwording van ons land van het Franse juk. De commissie droeg met het oog op deze herdenking derhalve een nationaal karakter.

Des middags maakte de Koninklijke Familie, waarbij zich nu ook Prinses Christine bevond, als naar gewoonte een rijtoer door de stad, waarvoor van de zijde van het publiek weer grote belangstelling bestond. Tijdens de rit werden voor hen door een Iers meisjeskoor en- ^Se Ierse liederen gezongen, maar ook het Wilhelmus, en dit nog wel in de Hollandse taal, wat de zangeressen er goed afbrachten. Tevens werden aan de Koninklijke Familie zakdoekjes van Iers linnen aangeboden.

Deze dag heeft opnieuw bewezen welk een nauwe band er bestaat tussen ons volk en de Koninklijke Familie. Het is inderdaad een groot voorrecht, dat wij in deze tijd, die van de revolutiegeest zo zeer bezwangerd is, nog een koningin mogen hebben uit het doorluchtig Huis van Oranje, waaraan ons volk zo veel verschuldigd is, al zijn er ook dingen, die ten zeerste moeten worden betreurd.

In verscheidene landen van Europa zijn keizers en koningen verjaagd, of, zoals de tsaar van Rusland, vermoord. Er leven er nog van hen of van hun nakomelingen als bannelingen in den vreemde. Hierop ziende, deed God de Heere met ons nog niet naar wat we verdiend hebben. Hij bevrijdde ons van de vreemde overheerser, die kerk en school, godsdienst en onderwijs onder de heerschappij van de staat wilde brengen. Hij hield ook de communistische heersers nog buiten onze grenzen, maar hoe lang zal dit nog zo blijven? Het gaat alles schijnbaar zo goed. We beleven een tijd van hoogconjunctuur, maar onder dit alles geen verootmoediging voor God, doch veeleer verharding en een uitleven in de zonde. Komedies, bioscopen, kermissen, danslokalen zijn de plaatsen waar honderdduizenden, onder wie ontelbaren met een gedoopt voorhoofd, vertier en afleiding zoeken. Gods Naam en dag worden op de allervreselijkste manier misbruikt en ontheiligd, en de overheid blijft maar in gebreke daartegen de zo noodzakelijke maatregelen te nemen, ja zij moedigt de ontheiliging van de dag des Heeren zelfs aan door het laten lopen van extra-treinen naar sportwedstrijden, waar Gods dag al evenzeer schrikbarend ontheiligd wordt. Het meest benauwende is wel, dat zeer velen, die van huis uit zo geheel anders zijn opgevoed, en bij wie in hun jeugd eerbied voor de dag des Heeren is ingeprent, daarmede geheel gebroken hebben. En dit is ook geen wonder. Wanneer men ziet dat predikanten daarin voorgaan, lerende dat het vierde gebod niet meer zo nauw genomen behoeft te worden, dat men gerust op zondag naar het voetbalveld kan gaan, daar immers — zo zeggen ze — door de komst van Christus alles veranderd is; wat is er dan van de jeugd te verwachten? Dan moet het toch wel steeds meer bergafwaarts gaan. Zo ook wanneer er ketterse leringen verkondigd worden door zich gereformeerd noemende predikanten, zoals om maar een - enkel voorbeeld te noemen, deze dat de ziel van de mens bij het sterven niet direct naar haar onmiddellijke eeuwige bestemming gaat, maar op een voor ons verborgen wijze aan 't lichaam verbonden blijft. De predikant die dit leert, namelijk Ds. Telder, merkte in zijn pas verschenen boek dienaangaande op, dat als de mens direct naar zijn eeuwige bestemming ging, hij dan gelijk zou staan met een spook! Alsof de engelen ook niet zonder lichaam bestaan en toch levende wezens zijn, die zelfs door God worden uitgezonden om Zijn volk te beschermen en te bewaren, en ook bij de voleinding der eeuwen zullen belast worden met het scheiden van het onkruid van de tarwe.

Ja, wie kent een tijd als de onze, waarin allerlei goddeloze ketterijen opgeld doen, waarin de sekten als paddestoelen uit de grond verrijzen en waarin zo openlijk met God, Zijn Naam, Zijn Woord, Zijn dag. Zijn volk. Zijn zaak werd gespot? Een tijd waarin het protestantisme steeds meer verwatert; waarin de scherpe kanten van de leer, die naar Gods Woord is, worden afgevuld en een eenheid wordt gezocht, ook al gaat dit ten koste van de waarheid. Een tijd waarin wat heilig is, wordt ontluisterd, waarbij te denken valt aan bepaalde filmvoorstellingen en aan wat door middel van de televisie te aanschouwen wordt gegeven. Ieder ogenblik stijgen de vreselijkste vloeken en godslasteringen op. Kortom, het is een wonder, dat de Heere deze wereld en ons land en volk nog spaart en draagt, en nog niet doet naar de zonden en ongerechtigheden, die de wraak des hemels over ons inroepen. Met de profeet Jeremia mogen we dan ook wel uitroepen: „O land, land, land, hoor des Heeren Woord!" Want wie zal bestaan als Zijn toorn maar een weinig zal ontbranden?

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 september 1963

De Banier | 8 Pagina's

De plechtige opening van de zitting der Staten-Generaal

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 september 1963

De Banier | 8 Pagina's