Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De beginselen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De beginselen

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

der Staatkundig Gereformeerde Partij

26

Artikel 1 van het beginselprogram der S.G.P.

Wanneer vinij de belijdenisschriften van buitenlandse kerken raadplegen met betrekking tot wat daarin wordt vermeld aangaande de roeping der overheid ten aanzien van kerk en godsdienst, dan zal men daarin hetzelfde vertolkt vinden als wat tevoren uit Calvijns geschriften werd aangehaald. Wij laten hier enkele citaten uit diverse belijdenissen volgen. Allereerst zij dan gewezen op de tweede Helvetische Confessie van 1562, waarin staat:

„De voornaamste taak der overheid is voor de vrede en de publieke rust te zorgen en deze te bewaren. Dit zal de overheid zeker nooit gelukkiger kunnen doen dan wanneer zij in waarheid godvrezende en godsdienstig is, namelijk wanneer zij naar het voorbeeld van de meest heilige koningen en prinsen van het volk des Heeren de prediking der waar­ heid en het zuivere geloof zal bevorderen en de leugens en alle bijgeloof met alle goddeloosheid en afgoderij zal uitroeien, en de kerk Gods zal beschermen. Want metterdaad leren wij dat de zorg voor de religie in de eerste plaats toekomt aan de heilige overheid. Laat zü daarom het Woord Gods in haar handen houden, en zorgen dat niets geleerd worde wat daartegen strijdt. Laat zij de gerechtigheid oefenen door rechtvaardig te oordelen, want zij heeft het zwaard van God niet tevergeefs ontvangen. Zij gebruike daarom dit zwaard Gods tegen alle misdadigers, oproermakers en godslasteraars. Zij straffe ook de onverbeterlijke ketters, die waarlijk ketters zijn en die niet ophouden de majesteit Gods te lasteren en de kerk Gods te beroeren, ja haar geheel te verderven".

De Engelse Confessie van 1553 heeft merkwaardigerwijze ook een artikel 36, dat betrekking heeft op de overheid. Hierin komt het volgende voor:

„Wij geven aan onze koningen niet het recht om het Woord Gods of de sacramenten te bedienen, maar alleen dat voorrecht, dat wij zien, dat God Zelf in de Heilige Schriften aan alle vrome vorsten gegeven heeft, dat zij namelijk alle staten en rangen, die door God hun zijn toevertrouwd, hetzij deze kerkelijk of burgerlijk zijn, regeren, en met het burgerlijk zwaard zullen bedwingen alle wederspannigen en kwaaddoeners".

De Schotse Confessie van 1560 zegt in artikel 24, dat:

„het de voornaamste taak der koningen, vorsten en andere overheden is, dat zij de zuivere religie beschermen, en de bezoedelde van vlekken reinigen, want zi] zijn niet alleen ingesteld tot bewaring der burgerlijke orde, maar ook tot bescherming van de religie, opdat zij de afgoderij en alle bijgeloof, die in haar gebied ontstaan zou, onderdrukken, gelijk te zien is in David, Josafat, Hiskia, Josia en andere koningen, die wegens hun brandende ijver voor de handhaving der zuivere religie bijzondere lof hebben verkregen".

In de Boheemse Confessie wordt in artikel 16 § 4 verklaart, dat de overheid de roeping heeft om

„het rijk van Christus krachtig te beschermen tegen satan en de antichrist, zich voorvechters te betonen van de kerk Gods, van de dienaren van Christus en van de zuivere leer des Evangelies, en daarentegen aüe afgoderij en tyrannie van de antichrist zo veel in hun vermogen is terneer te werpen".

Voorts zij gewezen op de Westminsterse Confessie, die van latere datum is, namelijk van 1647, waarin aangaande de overheid in hoofdstuk 23 § 3 het volgende wordt beleden:

„De burgerlijke overheid mag zich niet de bediening des Woords en der sacramenten of de macht der sleutelen van het Koninkrijk der hemelen aanmatigen; desalniettemin heeft zij de macht en is het haar plicht zorg te dragen dat eenheid en vrede onderhouden worden in de kerk, dat de waarheid Gods zuiver en ongeschonden bewaard blijve, dat alle godslasteringen en ketterijen worden onderdrukt, alle bederf of misbruik in eredienst en kerkregering worde voorkomen of gereformeerd, enz.".

Tenslotte zij nog gewezen op de Franse Confessie van 1559, waarin dit voorkomt: „Om deze oorzaken heeft God het zwaard in de handen der overheidspersonen gegeven om tegen te gaan de zonden, die begaan worden niet alleen tegen de tweede tafel van de geboden Gods, maar ook tegen de eerste tafel".

Al wordt in deze passage uit de Franse Confessie van de religie niet met zoveel woorden melding gemaakt, moet zij toch ongetwijfeld zodanig worden opgevat, dat de godsdienst daarin begrepen is. De Confessie toch is geheel opgesteld in de geest van Calvijn, van wie wij een vorige maal vermeld hebben, dat hij die burgerlijke verordening goedkeurde, welke daarnaar tracht, „dat de ware godsdienst, die in Gods wet begrepen is, niet onbeschaamd door openbare goddeloosheden ongestraft geschonden en verontreinigd worde".

Uit de hierboven genoemde belijdenissen blijkt wel heel duidelijk, dat het beginsel van scheiding van kerk en staat niet het beginsel was van de oude gereformeerden. Al hebben zij niet gewild dat de staat zich zou zetten op de stoel der kerk, en omgekeerd, zij wilden evenmin iets weten van de stelling, dat de kerk niets met de staat te maken heeft, en dat de staat zich van de kerk niets behoeft aan te trekken. Ook hier te lande hebben de oude gereformeerde vaderen zulk een scheiding tussen kerk en staat nimmer voorgestaan. Dat dit zo is, komt helder en klaar tot uiting in het onverminkte artikel 36 der Nederlandse Geloof sbelijnis, waarin wordt gezegd, dat

„het ambt der overheid ook is de hand te houden aan de heilige kerkedienst, om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst, om het rijk van de antichrist te gronde te werpen en het Koninkrijk van Jezus Christus te bevorderen, het Woord des Evangelies overal te doen prediken, opdat God van een iegelijk geëerd en gediend worde, gelijk Hij in Zijn Woord gebiedt".

Artikel 36 staat dus geen scheiding van kerk en staat voor. Wel echter moeten kerk en staat onderscheiden worden. Dit wil zeggen, dat de staat zich niet mag mengen in de inwendige aangelegenheden van de kerk, en de kerk niet in die van de staat. Er is in het verleden en er wordt ook thans nog wel tegen artikel 36 aangevoerd, dat daarin de staatskerk wordt voorgestaan. Dit wü zeggen een kerk, waarin de staat zo niet alles, dan toch heel veel te zeggen heeft, zoals dit thans nog het geval is in Engeland. De gereformeerde vaderen, die toch artikel 36 met hart en ziel waren toegedaan, hebben echter van zulk een staatskerk nimmer iets willen weten. De Hervormde Kerk in de bloeitijd der Republiek was dan ook geen staatskerk, wel een bevoorrechte kerk. Genoemde vaderen hebben zelfs steeds met al wat in hen is de strijd aangebonden tegen diegenen, die van de kerk een staatskerk wilden maken, zoals dit de remonstranten destijds wilden doen en ook een tijdlang dit gedaan hebben. Wanneer men bijvoorbeeld de „Redelijke Godsdienst" van de godgeleerde d Brakel leest dan zal men daarin vinden opgemerkt, dat de overheid wel macht heeft omtrent de kerk, maar niet in de kerk. Wij gaan hierop thans niet verder in, we stipten deze kwestie slechts alvast even aan. Het is ons voornemen er in het vervolg nog nader op terug te komen.

Tegen de zinsnede van 21 woorden uit het zo even aangehaalde gedeelte van artikel 36, namelijk deze: „om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst, om het rijk van de antichrist te gronde te werpen",

zijn in de loop der Jaren al heel wat bezwaren geopperd. Vanzelfsprekend stonden de vroegere remonstranten en libertijnen er reeds vierkant tegen. Die meenden dat ze zelf zó verdraagzaam waren, dat ze wat in die 21 woorden werd uitgedrukt, voor het toppunt van onverdraagzaamheid uitkreten. Intussen waren ze zelf tegenover de gereformeerden zó onverdraagzaam, dat dezen niet eens van de kerken gebruik mochten maken, zodat zij tot zelfs in schuren hun godsdienstoefeningen moesten houden! Veel erger was echter, dat in de vorige eeuw iemand als Dr. Kuy per, die door velen van ons volk als een kampioen voor de gereformeerde leer werd aangemerkt en die zo veelvuldig met de naam van Calvijn schermde, tegen de bewuste zinsnede een vinnige strijd aanbond. Een strijd, welke er toe leidde, dat er in 1896 bij de Synode der Gereformeerde Kerken door een aantal leden dezer kerken een gravamen tegen de genoemde zinsnede werd ingediend, waarvan het uiteindelijke gevolg was, dat de Synode der Gereformeerde Kerken in 1905 met 24 tegen 16 stemmen overging tot het schrappen dezer zinsnede uit het aloude artikel 36.

Dat de Adviseurs van de Synode der Gereformeerde Kerken geheel in geest van Dr. Kuyper hebben geadviseerd, komt duidelijk uit bij het vergelijken van hun Advies met wat Dr. Kuyper reeds in 1879 in „De Heraut" over zijn gravamen (bezwaar) tegen artikel 36 heeft ingebracht. In „De Heraut" toch van 26 januari 1879 schreef Dr. Kuyper:

„Wel bezien, en alsnu tot 'n volkomen afbakening van ons gravamen komend, gaat ons bezwaar dus nog niet eenmaal tegen één der vier stukken van dit artikel, maar uitsluitend tegen één der vier zinsneden in dat ene derde stuk, en wel ook daarin nog slechts tegen uitsluitend deze woorden: „om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst, om het rijk des antichrists te gronde te werpen". En zelfs dat nog enkel voor zo veel het hier niet slechts in zijdelingse, maar ook in rechtstreekse zin is bedoeld".

Deze laatste zin is van belang, want er blijkt uit, dat de gewraakte zinsnede volgens Dr. Kuyper zo moet worden uitgelegd, dat het tot de roeping der overheid zou behoren om met gebruikmaking van het zwaard in letterlijke zin de bedrijvers van afgoderij en valse godsdienst te straffen, dat wil zeggen te doden. In het Advies van 1905 nu komen de Adviseurs tot hetzelfde resultaat als Dr. Kuyper. Dit is te merkwaardiger omdat ze zelf eerst met alle nadruk verklaren, dat het in de bestreden zinsnede niet over personen, maar over zaken gaat. Ze schreven toch op blz. 280 van hun Advies:

„Moeilijker is daarentegen de vraag te beantwoorden, of de be­ zwaarde broeders recht hebben wanneer zij in hun gravamen beweren, dat onder de middelen waarmede de overheid deze taak te volbrengen heeft, onder meer de doodstraf behoort. Uit het woord uitroeien zelf blijkt dit wel niet, omdat hier sprake is van zaken (afgodery, valse godsdienst en het rijk van de antichrist) en niet van personen".

Hierop laten zij dan wel volgen, dat de vaderen wel degelijk oordeelden, dat de overheid geroepen was desnoods de doodstraf toe te passen maar de Adviseurs hebben toch moeten toegeven, dat dit in de 21 woorden niet letterlijk staat. Hierover zijn de Adviseurs echter maar heengelopen, en in navolging van Dr. Kuyper stelden zij het voor, alsof de gereformeerde vaderen van oordeel waren, dat alle bedrijvers van afgoderij en valse godsdienst behoorden te worden omgebracht. Ter verdediging van dit standpunt beriepen zij zich ook nog op wat in artikel 36 voorafgaat aan het gedeelte, dat betrekking heeft op kerk en godsdienst. Hierin toch wordt vermeld, dat God aan de overheid „tot dien einde" het zwaard in handen heeft gegeven, tot straf der bozen en bescherming der vromen. Iedereen zal bij het lezen van artikel 36 echter direct bemerken, dat het beroep van voormelde Adviseurs op deze passage uit artikel 36 helemaal geen hout snijdt. Deze passage toch heeft betrekking op wat er aan voorafgaat, namelijk het bedwingen van de ongebondenheid der mensen, opdat alles met goede ordinantie onder de mensen toega. Geheel ten onrechte is het derhalve om die passage, waarin wordt gesteld dat de zwaardmacht der overheid dient om de ongebondenheid der mensen te bedwingen, nu ook maar van toepassing te verklaren op een geheel nieuw gedeelte van artikel 36. Het gedeelte namelijk, dat betrekking heeft op het ambt der overheid in zake kerk en godsdienst.

Dat Dr. Kuyper aan dit soort uitlegging niet vreemd was en dat de Adviseurs zich in deze bij Dr. Kuyper hebben aangepast, kan duidelijk blijken uit een brochure, die in 1884 het licht zag en geschreven werd door Ds. Datema, Ned. Herv. predikant, die op hoge leeftijd de Hervormde Gemeente van Rotterdam-Delfshaven nog heeft gediend. Deze brochure heeft tot titel: „Verijdeld of verblind? " en diende om Dr. Kuypers poging om artikel 36 der Belijdenis te ontzenuwen, te bestrijden. Op blz. 4 dezer brochure - verwijst Ds. Datema naar een artikel van Dr. Kuyper in „De Heraut" van 4 november 1883, waarin laatstgenoemde schreef, dat met de woorden: „uit te roeien alle ketterij", ongetwijfeld bedoeld wordt mannen als Mr. van Houten om hals te brengen. Voorts wees Ds. Datema nog op een andere uitspraak van Dr. Kuyper uit , De Heraut", namelijk deze, dat de koning alle bedienaars van een niet zuivere godsdienst naar Den Haag zou moeten lokken, in een groot lokaal zou moeten opsluiten en er dan een compagnie grenadiers op los zou moeten sturen om ze met opgeheven sabel dood te slaan. Zulk soort uitlatingen van Dr. Kuy- per verwekten bij Ds. Datema en bij vele anderen uit die tijd grote ergernis. En dat zeer terecht. Het is gewoon de spot drijven met heilige zaken. Een optreden als door Dr. Kuyper geschetst, zou gepast hebben bij een dictator als Hitler, die op meer moderne wijze te werk ging door miljoenen Joden naar de gaskamers te laten brengen en ze daar te doen vergassen.

Door te schrijven als Dr. Kuyper deed, heeft hij dan ook een karikatuur van artikel 36 gemaakt. In dit artikel toch wordt niet gesproken over het ombrengen van afgodendienaars en bedrijvers van valse godsdiensten, maar van het „weren en uitroeien van afgoderij en valse godsdienst, en het te gronde werpen van het rijk van de antichrist". Over de betekenis van dat woord „uitroeien", dat op de klank afgaand, de gedachte aan doden met het zwaard zou kunnen oproepen, werd in 1928 door de deputaten der Chr. Geref. Kerk, die toen aan de Synode dezer kerk een rapport uitbrachten over een bij deze Synode ingediend gravamen inzake artikel 36, een duidelijke verklaring gegeven, waarin er op gewezen werd, dat met het woord uitroeien in de 16e eeuw helemaal niet bedoeld werd het met het zwaard ombrengen van alle afgodendienaars en bedrijvers van een valse godsdienst. Het moet dan ook zeer teleurstellend worden genoemd, dat de laatstgehouden Synode der Chr. Ger. Kerken besloten heeft om met de Geref. Kerken over een nieuwe redactie van artikel 36 besprekingen te gaan voeren, zulks onder het motief, dat de wijze, waarop het in artikel 36 bedoelde beginsel onder woorden is gebracht, in de kerken vragen en bedenkingen oproept.

Dit besluit heeft echter op zichzelf bij velen reeds bedenkingen opgeroepen, te meer daar het bekend is, dat volgens leden der Ger. Kerken zelf het Barthianisme in deze kerken reeds aanhang heeft verkregen, en die bedenkingen zullen nog in zoveel sterkere mate worden opgeroepen indien zou blijken dat dit overleg met de Geref. Kerken tot een nieuwe redactie van het oude, onverminkte artikel 36 zou leiden. Dat een dergelijk overleg geheel overbodig en ongewenst is, zal in het vervolg nog wel nader worden aangetoond, ook naar aanleiding van wat eertijds van vooraanstaande christelijk-gereformeerde zijde tegen bedenkingen inzake artikel 36 werd aangevoerd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 november 1963

De Banier | 8 Pagina's

De beginselen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 november 1963

De Banier | 8 Pagina's