Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Sociale Zaken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Sociale Zaken

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rede van Ir. van Dis

Zoals de vorige week reeds werd vermeld, werd de begroting van sociale zaken volgens de nieuwe werkwijze behandeld. Voor de behandeling in de plenaire vergadering werd zodoende een zeer beperkte spreektijd toegekend. Derhalve moest uit de vele onderwerpen een keus worden gedaan en aangezien de P.B.O. voor het eerst onder de hoede van minister Veldkamp kwam, werd namens de fractie der S.G.P. enigermate uitvoerig bij dit onderwerp stilgestaan. Tevens werden nog enige opmerkingen gemaakt over de gevolgen van de door de regering goedgekeurde loonsverhoging. Daar de rede zelf onzes inziens duidelijk genoeg is, zullen wij het bij deze korte inleiding laten, om na de rede de repliekrede te laten volgen met nog enkele beschouwingen ten aanzien van het amendement, dat betrekking had op de post van ruim honderd duizend gulden voor twee staatssecretarissen. Ir. van Dis sprak als volgt:

Mijnheer de voorzitter! Het is met de P.B.O. wel heel anders gelopen dan de voorstanders bij de totstandkoming van de wet op de P.B.O. zich er van hadden voorgesteld. Zij zou volgens hen een gehele maatschappelijke omwente­ ling teweeg brengen en het zag er inderdaad aanvankelijk naar uit, dat het met de P.B.O. naar wens zou gaan. Er werden 14 produktschappen, een hoofdproduktschap akkerbouwprodukten, hoofdbedrijfschappen detailhandel en ambachten en circa 40 bedrijfschappen opgericht, maar toen kwam de stagnatie. Een groot deel van de industrie, het bankwezen, het verzekeringswezen en het vervoer wilden er niets van weten. Er is van alles geprobeerd om de P.B.O. nieuw leven in te blazen, maar het was alles tevergeefs. Eerst werd de behartiging der P.B.O.-zaken toevertrouwd aan het departement van economische zaken, waarbij een staatssecretaris speciaal met de behartiging dezer zaken werd belast. Vervolgens kwam de P.B.O. onder de hoede van een minister zonder portefeuille, die op zijn beurt de behartiging van de P.B.O. overdroeg aan een minister voor de publiekrechtelij ke bedrij f sorganisatie, de heer De Bruijn. Deze klaagde ook al sterk over de stilstand, die zich voordeed met betrekking tot het vormen van nieuwe- P.B.O.-organen. Vandaar dat hij met de dwangzweep begon te werken om de onwilligen op die manier aan zijn voeten te krijgen. Dit bleek echter ook al geen succes te wor­ den, zodat de P.B.O. nu werd ondergebracht bij een staatssecretaris van het departement van binnenlandse zaken. Deze vermocht echter evenmin beweging in de P.B.O. te krijgen, weshalve dit

zorgenkind

van de regering een nieuw tehuis werd toegewezen bij het departement van algemene zaken, waardoor de P.B.O. onder voogdij schap kwam van de staatssecretaris, de heer Schmelzer. Deze deed ook de ervaring op, dat het met onwillige honden slecht hazen —• in dit geval P.B.O.-hazen — vangen is. Een door hem ingediend wetsontwerp, waarin werd voorgesteld de wet op de P.B.O. zodanig te wijzigen, dat de S.E.R. in het vervolg uit eigen beweging zou kunnen adviseren tot de instelling van bedrij f slichamen, ook wanneer hierover geen overeenstemming is bereikt met de betrokken organisaties van werkgevers en werknemers, ondervond in de S.E.R.-vergadering van 28 april 1961 sterke tegenstand van de zijde van de algemene werkgeversorganisaties. Zij wezen er op, dat zij in dit wetsontwerp een stok achter de deur zagen om op deze wijze de werkgevers te dwingen tot het vormen van P.B.O.lichamen.

Wat minister De Bruijn destijds nog bij een dreigement liet, wilde staatssecretaris Schmelzer dus ten uitvoer brengen. Hiervan is tot op heden echter niets gekomen. De P.B.O. kreeg weer een nieuwe curator, doordat de huidige ministerpresident de P.B.O. overhevelde naar het departement van sociale zaken. We moeten nu maar afwachten wat de minister van sociale zaken zal doen, nadat hem advies zal zijn uitgebracht dooi: de S.E.R. Wij zouden er alvast ten sterkste bij hem op willeri aandringen om het toepassen van dwang, hetzij direct of indirect, hetzij rechtstreeks of zijdelings of door een achterdeur, achterwege te laten. De minister weet zeer goed, dat het onder dwang instellen van bedrij f slichamen de tegenstand tegen de P.B.O. nog meer zou doen toenemen. Door overrompeling zijn er in het verleden bedrijfschappen ingesteld, waarvan gebleken is, dat ze niet gedragen worden door de bedrij f s- genoten. Wij behoeven slechts te herinneren aan het

Landbouwschap,

dat bij zeer vele landbouwers in zulk een ongemeen slechte reuk staat en dat te meer, omdat er ongeveer 90.000 ongeorganiseerden bij werden ingeschakeld, wat dan verdedigd wordt door een vergelijking te maken met een gemeente, waarbij ook iedereen, die er in geboren wordt, als inwoner wordt beschouwd en verplicht is de verordeningen na te komen. Die vergelijking is ontleend aan een pauselijke encycliek, n.l.

„Quadragesimo Anno",

waarin dienaangaande het volgende voorkomt:

„Evenals degenen, die in eikaars nabijheid wonen, natuurlijkerwijze een gemeente vormen, zo ook worden zij, die eenzelfde vak of beroep uitoefenen, van economische of andere aard, door de natuur er toe geleid om zekere organisaties oinchamen te scheppen. Zo natuurlijk is dit, dat velen gewoon zijn, deze lichamen, die eigen rechten bezitten, zoal niet wezensbestanddelen, dan toch minstens natuurlijke elementen der burgerlijke maatschappij te noemen. Ja, hier gaat het over de mensen, die eenzelfde vak of beroep uitoefenen, van wie gezegd wordt, dat ze door de natuur er toe geleid worden om elkaar op te zoeken en zich met elkaar te verbinden. Daar echter, volgens de uitstekende definitie van St. Thomas, onder orde verstaan wordt: een eenheid, verkregen door harmonische verbinding van meerdere delen, kan er geen sociale orde in de ware zin des woords bestaan, als niet de verschillende ledematen der maatschappij door een hechte band tot een eenheid worden samengevoegd".

Zo gaat het dan in de genoemde encycliek verder, waarop ik thans, om mij te bekorten, niet verder zal ingaan dan alleen dit, dat er in het vervolg in die encycliek ook wordt gesproken over bedrijfschappen. In het licht van deze encycliek gezien, mijnheer de voorzitter, behoeft het niet te verwonderen, dat er van de zijde der K.V.P. steeds weer zulk een sterke aandrang wordt uitgeoefend om nieuwe bedrij f slichamen, desnoods met toepassing van dwang, in te stellen. Prof. Romme noemde de weg naar de P.B.O. zelfs eens één der „hoofdwegen" voor een „christelijk werkleven". Hierin ligt o.i. ook de verklaring, dat de behartiging van de P.B.O.-aangelegenheden steeds onder rooms-katholiek beheer wordt gehouden. Toen dan ook de wet op de P.B.O. hier te lande tot uitvoering werd gebracht en er zelfs een speciale minister voor werd aangesteld, werd dit tot in het buitenland met grote voldoening gadegeslagen. Het was de Duitse professor Von Nell van de

orde der jezuïeten

— die volgens Prof. Romme sinds Jaar en dag er op aangekeken wordt een belangrijk aandeel te hebben gehad in de zoeven genoemde encycliek van paus Pius XI — die in het begin van 1953 tegenover een speciale verslaggever van het dagblad „De Tijd" zich er over uitliet, dat met de wet op de P.B.O. en een eigen minister voor de P.B.O. deze grootse taak in ons land zo benijdenswaardig werd aangepakt. Het is echter met de P.B.O. niet voor de wind gegaan. Hoe de zaak ook werd aangepakt en hoeveel moeite er ook aan werd besteed, er werd slechts een pover resultaat bereikt. Slechts in enkele delen van het bedrijfsleven, die niet meer dan een derde van de werknemers omvatten, werden P.B.O.-lichamen ingesteld. Ook de pogingen van de op 28 april 1961 ingestelde orgajiisatiecommissie uit de S.E.R., om bij de daarvoor in aanmerking komende organisaties van ondernemers en werknemers het instellen van bedrij f slichamen te stimuleren, leden schipbreuk. Bij geen enkele dezer bedrijfstakken, behalve de lederindustrie, kon deze commissie aanknopingspunten vinden. In de bedrijven betreffende metaal, rubber, textiel, bouw, papier, sigaren en baksteen, alsmede bij het wegvervoer, bleek er niet de minste animo te bestaan tot het instellen van een bedrijfschap. Genoemde commissie kon dan ook niet anders rapporteren dan dat de P.B.O. zich in een impasse bevindt en dat nieuw beraad in de S.E.R. nodig was. Zelf zag zij blijkbaar ook geen uitzicht, want er kwam van haar geen enkele suggestie, hoe naar haar oordeel verder zou moeten worden gehandeld. Zij volstond met te constateren, dat de werkgevers in de genoemde bedrijfstakken een uitgesproken voorkeur hebben voor overleg op privaatrechtelijke basis over economische vraagstukken. Ziende op deze gang van zaken ten aanzien van de P.B.O., waarbij wij denken aan de tegenzin om P.B.O.lichamen in te stellen bij een zeer belangrijk deel van het bedrijfsleven, waarbij 2/3 van de werknemers zijn betrokken, alsook aan het sterke verzet tegen de P.B.O.-lichamen, waar deze reeds bestaan, achten wij het geraden en bepleiten wij bij de minister met deze on- Nederlandse wetgeving, die bij mijn weten in geen ander land bestaat, te breken en over te gaan op een wetgeving op privaatrechtelijke basis, waarbij van dwang geen sprake is en de ongeorganiseerden niet tegen hun wil worden ingeschakeld.

Zoeven werd door rnij opgemerkt, dat het verzet tegen het Landbouwschap wel heel sterk tot uiting is gekomen. Ik herinner slechts aan hetgeen is gebeurd in Hollandsche Veld, waardoor een storm van verontwaardiging in heel het land opstak, niet alleen bij boeren, maar ook bij tal van burgers, zowel bij intellectuelen als ook bij middenstanders. Ook bij de fotografen rees sterk verzet tegen het fotografenschap, dat destijds werd aangevraagd en verkregen door slechts 45 fotografen, zodat nu 2150 fotografen er thans jaarlijks ƒ 135 voor moeten opbrengen, hetgeen neerkomt op ruim ƒ 200.000, — per jaar. Bij de kappers heerst al evenzeer grote ontevredenheid over hun schap, gelijk mij uit brieven bleek. Evenzo bij de schoenmakers, die plotseling verrast werden met een vordering tot het betalen van een heffing ten behoeve van het schoenmakerschap, waarom zij niet gevraagd hadden, waarvan zij het nut niet inzien en waardoor zonder hen over hen wordt beslist. Het is toch zo gesteld, dat de bedrij f s- genoten

generlei, zeggenschap

hebben, zelfs niet op de samenstelling der besturen. De vergelijking met een gemeente gaat dan ook helemaal niet op. Bij een gemeente toch hebben de inwoners der gemeente stemrecht; zij kiezen hun raadsleden, terwijl het gemeentebestuur verantwoording schuldig is van zijn beleid, wat bij de P.B.O.organen ook al niet het geval is. Bovendien heeft de praktijk geleerd, dat de werknemers zelf voor heel de P.B.O. niets gevoelen. De werknemersorganisaties blijken er geen behoefte aan te hebben het instituut van de c.a.o los te laten en over te schakelen naar een verordening van de P.B.O. Dit wijst er wel op, dat de huidige overlegorganen op dit terrein zo goed werken, dat, zoals de heer Kikkert kort geleden eens in een artikel schreef, terwijl hij toch niet tot de tegenstanders van de P.BO. behoort, hem niet bleek, dat er enige drang aan verandering van behoefte bestaat. Bij het loonoverleg, dat nog kort geleden plaats vond, werd dan ook niet de S.E.R., maar het pri­ vaatrechtelijk orgaan: de Stichting van de Arbeid, ingeschakeld. Bij de schilders is het zelfs zo, dat de behandeling der lonen en arbeidsvoorwaarden aan het bedrijfschap is onttrokken. Alleen het Landbouwschap en het Bosschap hebben ook het overleg inzake de lonen en arbeidsvoorwaarden tot zich getrokken.

Ten slotte, mijnheer de voorzitter, vestigen wij er nog de aandacht op, dat er met het oog op de welvaart helemaal geen behoefte bestaat aan de P.B.O.-bedrij f slichamen. Men heeft het weleens zo voorgesteld, alsof de welvaart door de P.B.O. wordt bevorderd en onmisbaar is voor de welvaart, maar in deze tijd van welvaart, waarin tweederden der werknemers niet bij bedrij f s- lichamen betrokken zijn, is toch wel afdoende bewezen, dat zulk een voorstelling van zaken geen hout snijdt.

Ook met het oog op de arbeidsvrede en de arbeidsrust is de P.B.O. niet nodig gebleken; gezien de grote ontevredenheid, de ergernis en het verzet, die de „schappen" verwekken, kan veeleer worden gezegd, dat de P.B.O. de arbeidsrust en de arbeidsvrede verstoort en de onrust in het maatschappelijk leven juist oproept en bevordert.

Het zal de minister wel duidelijk zijn geworden, dat wij de heren Van Lier en Aantjes niet kunnen bijvallen in het door hen in de openbare commissievergadering gehouden pleidooi, resp. voor de instelling van bedrijfschappen in de

bouwnijverheid en het vervoer.

Wat voorts het bereikte akkoord in de Stichting van de Arbeid betreft, waaraan ook de S.E.R. en de regering hun fiat hebben gegeven, vragen wij ons nog af, of de werknemers hiermee nu wel zoveel hebben bereikt als zij zich hadden gedacht. Er is toch al aangekondigd, dat de prijzen in geen geringe mate, zelfs met 5 pet., zullen stijgen, waardoor de reële loonstijging belangrijk beneden de 10 pet. zal blijven. Heel wat kleine ondernemers, middenstanders en boeren zullen door deze gang van zaken in geen geringe mate worden belast, terwijl de vergeten groepen: de mensen, die van een klein inkomen moeten rondkomen, er in nog al moeilijker omstandigheden door zullen geraken.

Wij wezen hier op slechts enkele gevolgen van het overeengekomen akkoord, want zij, die in deze materip tot oordelen alleszins bevoegd zijn, hebben verklaard, dat de consequenties en de risico's, die er aan verbonden zijn, nog niet zijn te overzien. Wat zal er b.v. met de waarde van de gulden gebeuren en met de concurrentiepositie, waarbij de export en de betalingsbalans zo nauw zijn betrokken?

Wij zijn van oordeel, dat de arbeider zijn loon waardig is, maar bovenal zijn wij er voor, dat het materiële niet op de voorgrond wordt gesteld en dat dit dient plaats te maken voor wat het hoogste is, n.l, het erkennen van het Godsbestuur en het zoeken van het Koninkrijk Gods. Het is toch zoals Gods Woord zegt: „Zoek eerst het Koninkrijk Gods en alle dingen zullen u toegeworpen worden".

Wij hebben ten slotte geen verwachting van het inschakelen van de gehuwde vrouw in het arbeidsproces. Wij zyn hiervan ook geen voorstanders, daar vdj hierin een gevaar zien voor de opvoeding van de kinderen en het goed functioneren van de huishouding. Uit de kringen van de werknemers zelfs is wel gebleken, dat tal van arbeiders hiervoor in het algemeen niet gevoelen.

Nadat de minister de sprekers had beantwoord, werd er gerepliceerd. Aangezien de heer Kikkert (C.H.) in zijn repliekrede een paar vragen aan de heer Van Dis stelde, maakte deze van de gelegenheid tot repliek gebruik om hem van antwoord te dienen.

Mijnheer de voorzitter! Ik zou geen reden hebben gehad aan de repliek deel te nemen, omdat de minister niet is ingegaan op hetgeen ik heb gezegd en ik derhalve aanneem, dat hij het volkomen eens was met hetgeen ik uit de encycliek van paus Plus XI heb geciteerd.

Wel heb ik er behoefte aan enkele woorden te richten tot de heer Kikkert, die zei: de heer Van Dis is natuurlijk weer tegen. Hij gebruikte daarbij zelfs een bepaald dialect, want de geachte afgevaardigde zei: „hij is er „teuge", omdat hij er „teuge" is".

Mijnheer de voorzitter! Ik heb in mijn rede gev/ezen op de vele werkgevers, die van de vorming van een P.B.O.-lichaam absoluut niets wil-, len weten, maar in zake economische vraagstukken de voorkeur geven aan overleg op privaatrechtelijke basis. Hiermede kan ik mij volkomen verenigen, omdat daarbij van dwang geen sprake is. Ik weet op dit moment niet of ik dit al eerder heb gezegd, maar mijn repliek moge dan dienen als antwoord aan de heer Kikkert.

Ik heb vanmiddag ook gezegd, dat de vergelijking van een P.B.O.lichaam met een gemeente absoluut geen hout snijdt, omdat het bestuur van een gemeente wordt gekozen door de inwoners dier gemeente, terwijl het gemeentebestuur verantwoording moet afleggen van zijn beleid. Dit is bij de P.B.O.-lichamen niet het geval. Het bestuur van een P.B.O.-lichaam wordt niet gekozen door de bedrij f sgenoten, maar opgelegd. Dit is een zeer groot verschil. De bedrij fsgenoten kunnen wel betalen, maar als het er op aankomt, dat zy ook willen meespreken, dan wordt „niet thuis" gegeven en hebben zij niets te vertellen. Hiermede kunnen wij ons onmogelijk verenigen. De heer Kikkert kan deze gedachtengang blijkbaar niet volgen, maar wij zijn zo vrij ten deze met hem van mening te verschillen.

Een dag later kwam het

amendement-Harmsen

in behandeling. Zoals verleden week reeds vermeld, was dit amendement mede ondertekend door twee Kamerleden der S.G.P., daar er vijf ondertekenaars moeten zijn om een amendement in stemming te kunnen doen brengen.

De indiener, de heer Harmsen, kreeg eerst gelegenheid het amendement nader toe te lichten. Hij deed dit op een wijze, waarop generlei aanmerking valt te maken. Wij vermelden dit, omdat in een persorgaan, namelijk dat van het G.P.V.-Kamerlid, de heer Jongeling, de S.G.P.-fractie op wel zeer onheuse manier er van beticht werd mede te hebben gedaan aan „destructieve bestrij dingsmethoden" als van de Boerenpartij. Dit is een pertinente valse verdachtmaking. Het amendement toch had niets te maken met het geschil tussen de heren Aantjes en Koekoek, dat geheel afzonderlijk als een persoonlijk feit tussen genoemde Kamerleden werd behandeld en door de voorzitter werd gesloten met de hoop uit te spreken, dat de discussies voortaan zo zakelijk zullen zijn, dat de persoon van de mede-afgevaardigden van de spreker buiten beschouwing blijft en dat zich in dit opzicht in de Kamer geen conflicten, ook niet met het presidium, zullen voordoen.

Hiermede was deze zaak af. Dit was ook de mening van de heer Kikkert (C.H.), die in zijn repliekrede opmerkte, dat hij, gezien de wijze waarop de heer Aantjes het persoonlijk feit had ter sprake gebracht en gelet ook op de z.i. zeer juiste conclusie, die de voorzitter had getrokken, er van afzag een opmerking te maken in verband met hetgeen de heer Koekoek daaromtrent had gezegd. De heer Kikkert hield zich dus na de conclusie van de voorzitter geheel buiten deze kwestie. Dat deed de S.G.P.-fractie ook. 't Is dan ook volkomen in strijd met de waarheid te schrijven, dat de S.G.P.-fractie zich heeft laten verleiden aan „dergelijke methoden" mee te doen. De S.G.P. Kamerleden beoordeelden het amendement op zijn eigen mérites.

Terugkomend op de toelichting, welke de heer Harmsen op zijn amendement gaf, kan alzo worden verklaard, dat niet één der Kamerleden hierin werd betrokken. Hij bepaalde zich er toe te vermelden, dat er in de begroting geen andere post te vinden was, die rechtstreeks op de P.B.O. betrekking had en hij zich deswege genoodzaakt zag een amendement in te dienen, dat er toe strekt niet over te gaan tot de aanstelling van een tweede staatssecretaris, die de belangen der P.B.O. moet bekostigen. Men ziet, dat hier sprake is van een zuiver zakelijke toelichting.

De vorige week hebben wij medegedeeld, dat de minister het amendement op staatsrechtelijke gronden bestreed. Het zou volgens hem formeel niet in orde zijn, daar het amendement niet op de post betreffende de staatssecretarissen behoorde te zijn ingediend, maar op de post in zake het salaris van de minister.

Dat deze redenering geen steek houdt, werd bevestigd door de parlementaire redacteur van de Nieuwe Rotterdamse Courant. Deze schreef in zijn parlementair overzicht als volgt:

„De bewindsman kreeg het tegen het slot van de avond aan de stok met de B.P.'er Harmsen, die een door de s.g. Ir. van Dis gesteund amendement indiende om de nieuwe staatssecretaris (belast met de zorg voor de bedrijfsorganisatie, de ondernemingsraden, de arbeidsbescherming en de arbeidsvoorziening) van zijn nog niet geïnd salaris te beroven. Motief: een protest tegen de P.B.O. en een illustratie van de „overbodigheid" van deze functionaris.

Minister Veldkamp volgde een wonderlijke redenering, toen hij poneerde dat de indieners van de motie eigenlijk zijn ministerieel salaris hadden moeten beknotten. Blijkens artikel 86 van de grondwet, aldus de redenering, kunnen voor een departement één of meer staatssecretarissen worden benoemd, die in alle gevallen waarin de minister dat nodig acht en met inachtneming van zijn aanwijzingen in zijn plaats als minister optreden.

Artikel 86 zegt echter tevens dat de staatssecretaris uit dien hoofde verantwoordelijk is (onverminderd de verantwoordelijkheid van de minister, hoofd van het departement). Die eigen verantwoordelijkheid van de staatssecretaris wordt in artikel 55 nader onderstreept. Formeel lijkt het amendement ons daarom wel in orde.

Een ander bezwaar, dat tegen het amendement werd ingebracht, bestond daarin, dat men de minister er door belette een tweede staatssecretaris te benoemen, die behalve de P.B.O.-aangelegenheden ook nog zou worden belast met de zaken betreffende arbeidsbescherming, de ondernemingsraden en de arbeidsvoorziening.

Dit bezwaar snijdt echter ook al geen hout. Wij wezen er de vorige week reeds op, dat de heer Roolvink in het kabinet-de Quay staatssecretaris was eerst onder minister Van Rooy, daarna onder minister Veldkamp. De heer Roolvink was toen de enige staatssecretaris bij het departement van sociale zaken. Hij was met veel meer belast dan met de arbeidsbescherming, de ondernemingsaden en de arbeidsvoorziening. Onder minister Van Rooy had hij zelfs ook de zaken betreffende de loonvorming te behartigen. Minister Van Rooy behandelde van de begroting vrijwel alleen de aangelegenheden betreffende de volksgezondheid. De heer Roolvink deed het voortreffelijk. Hü was in de zaken goed thuis en kon de P.v.d.A.-oppositie als kolkomen ter zake kundig van antwoord dienen. Wat de heer Roolvink kon, mag men toch ook van de eerstbenoemde staatssecretaris, de heer Bartels, verwachten. Als de heer Roolvink bij de overige hem toebedeelde zaken ook de arbeidsbescherming, de ondernemersraden en de arbeidsvoorziening kon behartigen, dan konden deze drie afdelingen thans '*toch ook evengoed aan de heer Bartels zijn toevertrouwd. De benoeming va, n een tweede staatssecretaris betrof dus in het wezen der zaak eigenlijk alleen de P.B.O. Nemen wij voorts nog in aanmerking, dat de zaak der P.B.O. een doodgelopen zaak is, dan had ook de P.B.O. aan de heer Bartels kunnen worden gegeven. Een tweede staatssecretaris was dus helemaal niet nodig. Het amendement is dus ook uit dit oogpunt volkomen correct en staatsrechtelijk zeer wel te verdedigen.

Zou men hiertegen aanvoeren, dat de heer Bartels de P.B.O. er onmogelijk bij kan hebben, dan was er nog een andere mogelijkheid voor de minister. Tegen het departement van maatschappelijk werk werd en wordt namelijk nog steeds aangevoerd, dat hetgeen volwaardig departement is. De regering had dus heel goed de drie hierboven ge­ noemde taken van sociale zaken naar maatschappelijk werk kunnen overbrengen. De P.B.O. had dan aan de staatssecretaris, de heer Bartels kunnen worden toegewezen. Een tweede staatssecretaris was dus helemaal niet nodig geweest. Ook zo bezien was het amendement derhalve staatsrechtelijk volkomen verantwoord.

Vóór de stemming over het amendement werd namens de S.G.P.fractie de navolgende verklaring afgelegd:

Mijnheer de voorzitter! Aangezien wij in tegenstelling met de minister een eenvoudige zaak niet nodeloos ingewikkeld wensen te maken, daar elke post van de begroting onder het controlerecht der Kamer valt, dus ook de post waarbij circa 50.000 gulden wordt aangevraagd voor de benoeming van een staatssecretaris onder meer ten behoeve van de P.B.O., terwijl genoegzaam en afdoende gebleken is, dat een belangrijk deel van de industrie en het overige bedrijfsleven afwijzend tegenover de P.B.o. staat, zullen wij aan het volkomen legale en door ons mede-ondertekende amendement-Harmsen onze stem geven.

Het amendement werd met 103 tegen 8 stemmen verworpen. Vóór stemden de B.P., de S.G.P. en de C.P.N. Dat de communisten ook vóór stemden is geen reden om dan tegen te stemmen. Het gebeurt herhaaldelijk, dat de communisten stemmen voor iets waar ook de partijen van rechts voor stemmen. En toen Ds. Zandt er nog was, hebben we wel eens gestemd voor een motie der C.P.N., welke tegen Spanje gericht was, waarbij de S.G.P. Kamerleden zich dan distancieerden van de toelichting der C.P.N, fractie. .

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 november 1963

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Sociale Zaken

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 november 1963

De Banier | 8 Pagina's