Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Defensie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Defensie

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ir. van Dis

De behandeling van de begroting van defensie had in twee gedeelten plaats. Bij het eerste gedeelte kwam de reorganisatie van het departement, waartoe de nieuwe minister van defensie, de heer P. de Jong, is overgegaan, ter sprake. De overvolle tribunes leverden wel het taewys, dat er voor deze kwestie grote belangstelling bestond. Zelfs dachten niet weinigen, dat de debatten wel eens konden uitlopen op de val van minister De Jong, vooral na het aftreden van de chef van de generale staf, de heer Van den Wall Bake. Hiertoe is het echter niet gekomen.

Wel werd er vooral van de kant van de P.v.d.A. scherpe kritiek op 's ministers reorganisatieplannen geleverd en werden er van andere zijde o.a. van de V.V.D. bezwaren tegen ingebracht, maar het slot was toch, dat alle fracties behalve die van de C.P.N. en de P.S.P., en de heer Fransen" van de P.v.d.A., voor de begroting stemden. Ook de P.v.d.A. fractie stemde dus, op de heer Fransen na, voor, nadat door de heer Wierda (P.v.d.A.) eerst een amendement was ingediend beogende het salaris van de minister met één gulden te verminderen. Dit amendement was dus tegen de minister persoonlijk gericht. Ware het aangenomen, waarvoor geen schijn van kans bestond, dan zou dit het aftreden van de minister en de drie staatssecretarissen tengevolge hebben gehad. Met grote meerderheid van stemmen werd dit amendement echter verworpen.

Na deze toelichting laten wij thans de rede volgen, welke namens de S.G.P. fractie werd gehouden.

Ir. van Dis sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Ons aansluitend bij de woorden van welkom aan het adres van de minister en de drie staatssecretarissen, willen wij allereerst onze waardering uitspreken voor wat door de minister in de korte tijd van zijn bewind werd verricht, waarbij wij de kwestie van de verticale structuur en wat daarmede samenhangt nog even buiten beschouwing wensen te laten, om hierop in het vervolg nader terug te komen. Wij denken allereerst aan de zaak betreffende de heer Van der Putten, aan wie het hem rechtens toekomende

achterstallige salaris

'onder de vorige minister van defensie werd onthouden, doch onder deze minister werd uitbetaald. Hoewel dit geschiedde krachtens een besluit van het gehele kabinet, komt het ons toch voor, dat de huidige minister bij deze besluitvorming een belangrijke rol heeft gespeeld, daar het een gewezen hoofdambtenaar van zijn departement gold, die door zijn ambtsvoorganger werd ontslagen en wiens ontslag werd gehandhaafd, nadat het ambtenarengerecht hem tot tweemaal toe in het gelijk had gesteld. Ook waarderen wij het ten zeerste, dat de minister in het belang van het bestrijden van de woningnood het mogelijk heeft gemaakt, dat aan bouwvakarbeiders uitstel van militaire dienst zal kunnen worden verleend en dat eveneens de mogelijkheid is geopend tot het

verkorten van de diensttijd

door het te laten vervallen van de twee maanden, waarmede de diensttijd met het oog op de Berlijncrisis was verlengd. Thans overgaande tot enkele andere onderwerpen, willen wij beginnen met te wijzen op het verschil tussen de defensiebegrotingen van deze tijd en die van vóór de laatste wereldoorlog. Dit verschil is wel zeer groot, gelet op de enorme kapitalen, welke thans, niettegenstaande de Organisatie der Verenigde Naties, voor de defensie worden vereist en gelet op de bedragen, die destijds, daarvoor ter beschikking werden gesteld. De huidige begroting vertoont alweer een ongeveer ƒ 200 min. hoger bedrag dan de vorige begroting en geeft een cijfer aan uitgaven voor de gewone dienst te zien, dat boven de

2, 3 miljard

ligt. Wij willen hiermede allerminst te kennen geven, mijnheer de voorzitter, dat wij tegenstanders zijn van een goed opgebouwde weermacht. Het tegendeel is juist het geval. Krachtens beginsel staan wij een goede verdediging van ons land voor. Wij zijn van oordeel, dat het een dure plicht is er voor te zorgen, dat onze krijgsmacht zo goed mogelijk is uitgerust en dat de opbouw van de strijdkrachten gelijke tred houdt met de ontwikkeling op het gebied van de strategie en de techniek. Het is toch van het allergrootste belang en zelfs een noodzakelijke vereiste, dat onze krijgsmacht, gelet op de steeds voortschrijdende technische ontwikkeling, zich in een goede staat zal bevinden, dit zowel met het oog op de veiligheid der militairen als met het oog op de deugdelijkheid der bewapening, alsmede ter nakoming van de N.A.V.O.-verplichtingen en ter bescherming van de delen van ons koninkrijk in de West en van de koopvaardijvloot. De enorme uitgaven ten behoeve van onze strijdmacht zouden onzes inziens niet verantwoord zijn, indien niet alles werd gedaan om onze strijdkrachten in een behoorlijke staat van bewapening en verdediging te brengen en te houden. Het is daarom geboden, dat er nauwlettend acht op wordt gegeven, dat de gelden, welke op de begroting voor defensie worden aangevraagd, op de juiste en meest doelmatige wijze worden besteed. In het verleden heeft daaraan meermalen nogal het één en ander ontbroken. Wij denken hierbij onder meer aan de

helmen- en kooktoestellenaffaire en de knoeierijen,

die zich in verband met Oudewater hebben voorgedaan. Een deugdelijke controle is dus onmisbaar. Het zal nu wel duidelijk zijn, dat wij voor een deugdelijke weermacht zijn en ons keren tegen hen, die zich daartegen stellen, zoals in de tijd vóór de laatste wereldoorlog het geval was, de tijd van de gebroken geweertjes in het knoopsgat, toen de bewapening op zo onverantwoorde wijze werd verwaarloosd, dat de mariniers, die, toen de Duitse parachutisten in 1940 boven Rotterdam werden neergelaten, de Maasbruggen moesten verdedigen, met hun verouderde wapens niet opkonden tegen de met de allermodernste wapens uitgeruste Duitsers. Zoals in ons land, had men ook in andere westerse landen de bewapening onder invloed van

idealistische beschouwingen

over ontwapening, zelfs eenzijdige ontwapening, schromelijk verwaarloosd. Intussen werkte Duitsland hard aan de uitrusting van zijn Wehrmacht, zich niet storend aan de verbodsbepalingen van het Verdrag van Versailles ten aanzien van oorlogstuig, dat in de jaren 1918— 1939 door Duitsland in de Sovjetunie werd ontwikkeld en beproefd. Na de oorlog is men zich toen zowel hier als in de andere westerse landen van de voorheen begane fouten bewust geworden, toen namelijk bleek, dat na het Duitse weer een ander gevaar uit het oosten opdoemde, een gevaar, waarop de toenmalige regering van de V.S. blijkbaar niet bedacht is geweest, waarvan het westen thans de bittere gevolgen ondervindt. De partijen, die vóór de oorlog nationale eenzijdige ontwapening propageerden, zoals dit thans weer door de P.S.P. wordt gedaan, en die toen elk jaar tegen de defensiebegroting stemden, waren er nu van doordrongen, dat tegenover het

Russische gevaar

een krachtige weermacht noodzakelijk was en nog steeds is. Dit standpunt is door ons altijd ingenomen. Wij waren er steeds van doordrongen, dat het niet te verantwoorden zou zijn, als onze militairen het slachtoffer werden van een niet naar behoren verzorgde militaiire bewapening. Op de minister en zijn staatssecretarissen rust te dezen dan ook een zeer grote verantwoordelijkheid, ten eerste voor de aanschaffing, modernisering en vernieuwing van het nodige materiaal ten behoeve van de marine, ten tweede voor de voortgezette mechanisatie en motorisering van de nationale legerkorpseenheden, alsmede voor de modernisering en vervanging van verouderde bewapening en uitrusting van de landmacht en ten derde voor al wat nodig is om de luchtmacht aan de nodige vereisten te laten voldoen. Voorts moet er door de bewindslieden voor worden zorggedragen, dat de gelden voor de defensie op de juiste en zo efficiënt mogelijke wijze worden besteed. Deze gelden moeten toch door de

belastingbetalers

worden opgebracht. Op roekeloos uitgeven van gelden en roekeloos omgaan met materieel moet daarom ten scherpste worden gelet, ook wanneer de verticale organisatie zal worden doorgevoerd.

De uitgaven voor de defensie heb­ ben een dermate hoog peil bereikt, dat men zich afvraagt, of dit wel zo door kan gaan. De minister blijkt deze mening te delen. In de memorie van antwoord toch deelt de geachte bewindsman mede, dat de financiële situatie, waarmede hij zich voor het jaar 1964 en ten dele ook nog voor het jaar 1965 geconfronteerd ziet, voorshands als zorgelijk moet worden gekwalificeerd. Dit is ook geen wonder, als bedacht wordt, dat volgens de memorie van antwoord door het vorige kabinet ten behoeve van investeringen ver* plichtingen zijn aangegaan, die boven het miljard uitgaan zonder dat voor gelijktijdige vermindering der exploitatie-uitgaven is gezorgd. Wij achten het met de minister noodzakelijk, dat er te dien aanzien maatregelen worden genomen.

Dat er enige tijd nodig is om de plannen daartoe uit te werken, is begrijpelijk. Het heeft ook onze volle instemming, dat er op wordt aangewerkt de modernisering van de

parate eenheden

der landmacht in de komende twee jaar af te ronden.

In de memorie van toelichting — dit wordt ook in de memorie van antwoord medegedeeld — wijst de minister er op, dat de vrede en de veiligheid van het westen stoelen op de handhaving van de militaire kracht van de N.A.V.O. Uit wat voorafging is wel gebleken, dat door ons een krachtige bewapening noodzakelijk wordt geacht, niet om agressie te plegen, maar om een eventuele aanvaller te weerhouden van agressie om langs die weg zijn doel te bereiken, n.l. heel Europa en zelfs zo mogelijk heel de wereld in zijn macht te krijgen. Vandaar, dat wij ons van de vorming van de N.A.V.O. in 1949 af nimmer daartegen hebben verzet, van oordeel als wij waren en nog zijn, dat wij' aan de middelen gebonden zijn en van de middelen gebruik behoren te maken. Het is echter verkeerd zijn vertrouwen algeheel op de N.A.V.O. te stellen, met negatie van

Hem, die over oorlog en vrede

beschikt; Die ook door geringe middelen de overwinning kan geven en Die om tien rechtvaardigen een stad voor algehele verwoesting wil bewaren, gelijk dit bekend is uit het leven van de aartsvader Abraham, die in zijn tijd ook met heidense vorsten een verbond sloot tegen een gemeenschappelijke vijand. Wij moeten ons dan ook krachtens beginsel stellen tegen allen, die de bewapening verwerpen. Er bestaat toch geen twijfel aan, dat, wanneer eenzijdig tot ontwapening werd overgegaan, in een minimum van tijd ons land en geheel West-Europa door Russische legers zou zijn bezet. Dan zou het met de vrijheid, die wij hier hebben, alhoewel op ons volk in menig opzicht dwangmaatregelen worden toegepast, spoedig zijn gedaan. Overgaande op een ander onderwerp, mijnheer de voorzitter, willen wij thans enkele opmerkingen maken over de kwestie, welke reeds zoveel deining heeft veroorzaakt en de minister een stroom van kritiek heeft bezorgd, n.l. de zogenaamde

verticale organisatie

van het departement van defensie. Wat deze kwestie aangaat, doet deze minister wel geheel andere erva- ringen op dan zijn ambtgenoot van volkshuisvesting en bouwnijverheid, die voor zijn bouwnota alle lof kreeg toegezwaaid, niettegenstaande de resultaten van het door hem te voeren beleid nog moeten worden afgewacht. Dit verschil in beoordeling is ook wel te verklaren, daar de minister van defensie van plan is een belangrijke verandering in het defensie-apparaat aan te brengen, waartegen zowel in als buiten de Kamer ernstige bezwaren bestaan. Dit is reeds gebleken bij de onlangs gehouden algemene politieke beschouwingen over de rijksbegroting 1964, in artikelen in de pers, bij de interpellatie van de heer Wierda, in het voorlopig verslag en thans ook weer bij deze openbare behandeling. Dat de minister bij de

interpellatie-Wierda

niet wenste in te gaan op de suggestie de voorgenomen wijziging in de interne organisatie van het departement op te schorten, terwijl de overgang van de oude op de nieuwe organisatie reeds halverwege in gang was, had onze volle instemming. Hierdoor zou ongetwijfeld verwarring zijn ontstaan, terwijl daarmede ook zou zijn ingegrepen in het grondwettelijk recht van de minister om zijn departement in te richten, zoals hij meent dat het in 's lands belang dient te zijn. Wanneer achteraf zou blijken, dat de reorganisatieplannen geen verbetering, doch zelfs een verslechtering ten gevolge zou hebben, zal de verantwoordelijkheid hiervoor door de minister moeten worden gedragen, waarvan de minister zich ongetwijfeld terdege bewust zal zijn en, zoals bij de interpellatie-Wierda reeds is gebleken, ook terdege bewust is.

Wat nu de door de minister in zijn memorie van antwoord gegeven toelichting betreft, n.l. dat het bij de z.g. horizontale organisatie wel zeer bezwaarlijk is, dat het kan voorkomen, dat niet de

politiek verantwoordeliike personen

beslissingen nemen, maar militaire autoriteiten, die geen politieke verantwoordelijkheid dragen, merken wij op, dat een dergelijke situatie inderdaad hoogst ongewenst genoemd moet worden, evenals wij het ongewenst achten, dat bij het horizontale systeem de behoeftebepaling van de verschillende wapens, de door de chefs van staven gestelde eisen inzake personeel en materieel, door staatssecretarissen moeten worden verwezenlijkt. Politieke bewindslieden worden dan uitvoerders van wat door niet politiek verantwoordelijke militairen wordt verlangd. Van deze kant bezien, mijnheer de voorzitter, zijn wij dan ook van oordeel, dat de door de minister voorgestane organisatie voordelen heeft bij de horizontale organisatie, daar hierbij de beslissingen door de politiek verantwoordelijke bewindslieden worden genomen. Wat ons voorts in de memorie van antwoord toespreekt, is, dat de minister niet uitsluitend op de voordelen van de verticale organisatie heeft gewezen, maar ook op de nadelen, die er aan kunnen zijn verbonden. Die nadelen of gevaren wil de minister echter ondervangen op de wijze, zoals door hem in de memorie van antwoord wordt aangegeven en hetgeen door een bijgevoegd schema duidelijk wordt voorgesteld. Daarbij komt, dat er naar het oordeel van de minister voor de doorvoering van zijn reorganisatieplannen

geen personeelsuitbreiding

nodig zal zijn, omdat de werkzaamheden reeds gescheiden worden verricht. Zelfs wordt de mogelijkheid in het vooruitzicht gesteld, dat de reorganisatie op den duur besparing van personeel kan geven. Hoewel wij dus zeker niet afwijkend staan tegenover de reorganisatieplannen van de minister, vinden wij het toch wel zeer teleurstellend, dat de chef van de generale staf heeft gemeend zijn ontslag te moeten vragen. Algemeen is men het er toch over eens, ook de minister zelf heeft daarvan in een persconferentie blijk gegeven, dat generaal

Van den Wall Bake

een zeer gewaardeerde kracht is, die zich in de korte tijd van zijn bevelhebberschap voor het land verdienstelijk heeft gemaakt. Wij zouden daarom, indien dit althans nog mogelijk is, de regering in overweging willen geven te bevorderen, dat voornoemde opperofficier zijn verzoek in nadere overweging neemt. Hiervoor achten wij te meer reden, omdat de minister in zijn memorie van antwoord heeft verklaard zich tot taak te stellen, door vermindering van de exploitatie-uitgaven in de komende twee jaren te kunnen komen tot de opbouw van de door de N.A.T.O. vereiste parate eenheden. Het wil ons voorkomen, dat er te dien aanzien toch wel

overeenstemming

zou kunnen worden bereikt tussen de minister en de generaal, die als één van de redenen van zijn ontheffingsaanvraag heeft aangegeven, dat er z.i. te veel middelen voor de marine en te weinig voor de landmacht zijn uitgetrokken, waardoor het volgens hem onmogelijk wordt, de door de N.A.V.O. vereiste twee divisies op te bouwen.

Wat voorts de plaatsing van de staatssecretarissen bij de staven betreft, delen wij het hier vertolkte gevoelen, dat het veel wenselijker ware wanneer staven en ministerie in één gebouw konden worden ondergebracht. Wij zien echter de uitvoerbaarheid hiervan niet in, omdat zulk een groot gebouw, voor zover ons bekend is, ontbreekt. Overigens achten wij het met het oog op een goede samenwerking en ter versterking van de onderlinge band een groot voordeel, wanneer de staatssecretarissen in direct contact staan met hun staven, als onderdelen van het ministerie. Dat de minister bij de benoeming van staatssecretarissen de voorkeur heeft gegeven aan personen, die op

militair gebied als ter zake deskundig

kunnen worden beschouwd, ontmoet bij ons geen enkel bezwaar. Wij zien hierin zelfs niet te onderschatten voordelen. Ten eerste, omdat niet ieder van de staatssecretarissen eerst langere tijd nodig heeft zich in te werken, en ten tweede, omdat bij het behandelen van allerlei militaire aangelegenheden de staatssecretaris bij het nemen van beslissingen niet afhankelijk behoeft te zijn van wat anderen hem adviseren. Bovendien is de minister zelf vier jaar lang staatssecretaris geweest, waardoor hij de nodige politieke ervaring heeft opgedaan.

Vervolgens, mijnheer de voorzitter, zouden ook wij gaarne van de minister vernemen, of hij het mogelijk acht, voor het geval de verticale organisatie in de praktijk niet mocht blijken te voldoen, terug te vallen op een andere, meer passende organisatie. Ten slotte zouden wij de minister willen vragen, of er behalve de heer Van den Wall Bake nog andere hoge officieren er van hebben doen blijken, dat zij van plan zijn het voorbeeld van voornoemde generaal te willen volgen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 januari 1964

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Defensie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 januari 1964

De Banier | 8 Pagina's