Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen kwamen zij te Mara; doch zij konden het water van Mara niet drinken, want het was bitter; daarom werd derzelver naam genoemd Mara. Toen murmureerde het volk tegen Mozes, zeggende: Wat zullen wij drinken? Hij dan riep tot de Heere; en de Heere wees hem een hout, dat wierv hij in dat water; toen werd het water zoet. Exodus 15 : 23—25a

Wat was het voor het volk van Israël een vreugde toen het de Rode Zee was doorgetrokken. Het was alles één juichtoon vanwege het wonder Gods. Dat gaf het volk ook moed om de woestijnreis aan te vangen. Met diezelfde God durfden zij de reis wel te wagen.

Maar wie had kunnen denken dat het zure zó dicht bij het zoete lag? Het eerste station, waar het volk terecht kwam, heette Mara. Ze dachten daar een verkwikking te vinden om hun dorst eens heerlijk te lessen, doch ze hadden de mond nog niet vol van dat water, of ze spuwden het meteen al uit. Mara, Mara; bitter, bitter! Niet te drinken. En dat terwijl zij smachtten van dorst. Nog maar drie dagen op reis, en dan al zulk een tegenslag. Denk het eens in: niets te drinken! Daar zit de dood achter. Eigenlijk proefden zij in de bitterheid van dat water tegelijk de bitterheid van de dood. Ze moesten drinken, maar ze konden niet drinken. En hadden zij geweten dat er een Elim achter het Mara lag, dan was het nog wel meegevallen, want dan hadden ze nog doorzicht gehad, maar de Heere liet achter dat Mara geen Elim zien. Wat doet ge nu, o Israël, met al uw beloften? Die waren er wel, maar zij hadden er geen houvast meer aan. Met dat grote wonder van de Rode Zee konden zij te Mara niets doen. Met het verleden kan de kerk des Heeren zich niet helpen, ook al is het nog maar drie dagen geleden. Het was wel dezelfde God. Ook te Mara. Hadden ze dat nu maar eens geloofd. Wat zou Gods Naam daarin verheerlijkt zijn geworden. Want de Heere wordt er zo groot in gemaakt om eens te geloven met blinde ogen. Dat wil zeggen: zonder dat het bezien kan worden wat er van komen moet. Maar toen de voorraad ophield, hield ook het geloof op. En ze keken naar dat bittere water, in plaats van naar boven. Intussen is deze gang ook voor de kerk van het Nieuwe Verbond niet vreemd. Toen zij geloven mochten dat de Heere hen getrokken had uit de slavendienst der zonde, wat was er toen een blijdschap in de Heere. Nooit hebben zij zulk een vreugde gekend dan toen zij geloofden dat God naar hen had omgezien. Als de Heere het licht maakt, wie zal het dan duister maken? Maar dan meent dit kind Gods dat het niet meer donker zal worden en dat het zo nu voort zal gaan. Doch als de weg eens donker wordt, wie zal het dan licht maken? Ze denken dan dat het niet meer licht kan worden.

De Mara's kunnen zo bitter zijn. Een Mara van ziekte. Een Mara van rouw. Een Mara van een verborgen kruis. Een Mara van geestelijke verlating. Of zo veel andere dingen, die zo bitter smaken, dat we zeggen: Ik kan het niet drinken; ik kan het niet dragen. Dat is te wrang. Dat is te veel. Dat is te zwaar.

En toch was het dezelfde God, ook in Mara. Het was geen toeval, dat het water daar zo bitter was. God Zelf had dat water slecht gemaakt. Zo handelt God met Zijn volk. De Here spaart het vlees niet. De reis gaat nu eenmaal door de woestijn. En daar moet het getrokken volk aan eigen hulpeloosheid ontdekt worden. Ze moeten weten dat er op die reis alleen van wonderen te leven valt. Ze moeten leren, dat zij zelf niet anders dan de dood kunnen vinden, ook al staan ze bij een waterbron. Anders kan God niet aan Zijn eer komen, want de Heere wordt alleen verheerlijkt door degenen, die van wonderen moeten leven.

Doch niet alleen opdat het volk zijn afhankelijkheid zou leren kennen, maar ook opdat het in de woestijn zelfkennis zou krijgen van hun slecht bestaan, is dat water hier bitter. Want wanneer het alles goed gaat, dan kan het zijn alsof er geen vijandschap, tegen God in het hart woont. Maar wanneer het slecht gaat, dan is het om van zichzelf te schrikken, zó veel verdorvenheid er dan uit het mensenhart kan opkomen.

Tenminste, zo was het bij het volk van Israël. Ze waren nog maar net uit het slavenhuis van Egypte door de Heere verlost, en nu staan ze hier met gebalde vuisten tegen de hemel. O zeker, niet direct tegen de hemel. Dat durft een godsdienstig mens niet zo vlug. Maar ze murmureren tegen Mozes. Mozes heeft het gedaan.

Och, wie heeft het allemaal niet gedaan als het verkeerd gaat in ons leven? Maar in de grond der zaak is het toch niet anders dan opstand tegen de Allerhoogste. En zeg nu niet dat het merendeel van dat volk onwedergeboren was, want in de wedergeboren mens op zichzelf wonen geen betere dingen. Wie door God bekeerd wordt, is daarmede niet klaar. Ze mogen met het volk van Israël denken dat het dan zo voort zal gaan, maar ze moeten zichzelf leren kennen als een hulpeloze en een afkerige in zichzelf, die nooit in het Kanaan zou kunnen komen als de Heere hen niet had getrokken omdat Hij het wilde. En in die zelfkennis moeten ze tegelijk de Heere leren kennen. dat zij met een God te doen hebben die ze niet alleen heeft getrokken — dan was het nog verloren — maar die ze ook vasthoudt in Zijn trouw, ook wanneer zij trouweloos worden. Daarom is niemand klaar met zijn bekering, want met de bekering begint de dagelijkse bekering pas. Verstaat u dat?

Toen zei Mozes niet: Ik bedank er voor om met zo'n volk op te trekken! Neen, maar hij riep tot de Heere en werd een voorbidder voor zijn volk. Een murmurerend volk, een biddende Mozes. En in Mozes vinden we hier de Christus, Die altijd leeft om voor Zijn volk te bidden. Door Zijn voorbede wordt een wrevelig volk gedragen. O kerk des Heeren, als deze voorbiddende Hogepriester er niet was, dan zou het reeds te Mara, aan het begin van de reis, rechtvaardig omkomen worden, ondanks dat ge uit het slavenhuis der zonde waart uitgevoerd.

Driebergen Ds. F. Bakker

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 januari 1964

De Banier | 8 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 januari 1964

De Banier | 8 Pagina's