Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Drank- en Horecawet

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Drank- en Horecawet

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van ds. Abma

De eerste Drankwet, welke beoogde het sterk toegenomen drankmisbruik tegen te gaan, dateert van 1881. Zij was er allereerst op gericht het aantal gelegenheden tot drankverkoop te verminderen. In 1904 en 1931 is dit streven met kracht voortgezet en werden ook aan de aard der inrichtingen en het zedelijk gehalte der ondernemers verdere eisen gesteld. Wat het resultaat van de Drankwet betreft, kan worden vermeld dat onder haar werking het aantal gelegenheden tot drankverkoop sterk is verminderd. In 1883 bedroeg het aantal vergimnlngen ruim 32.000, maar in 1960 was dit aantal teruggelopen tot ongeveer 17.000, wat neerkomt op een vermindering per 10.000 inwoners van 78 tot 16, dus met circa 80 %. Vervolgens had deze Drankwet tot gevolg, dat de openbare dronkenschap sterk beteugeld werd, zodat thans zelfs van uitzonderingen kan worden gesproken als men op de openbare weg dronkaards aantreft.

Het kan derhalve niet worden ontkend, dat de oude Drankwet met zijn maximum aantal vergunningen gunstig heeft gewerkt.

Dit blijkt voorts ook uit de cijfers betreffende het alcoholverbruik per hoofd der bevolking in liters per jaar. Deze cijfers, die we niet alle zullen vermelden, doen zien dat het verbruik van sterke drank (50 % alcoholgehalte) in de jaren 1876— 1880, 9, 8 liter bedroeg. In 1886—1890 was dit cijfer gedaald tot 8, 9, om dan steeds verder te dalen tot 7, 6 in 1904, tot 5, 6 in 1914, tot 2, 2 in 1924 en tot 1, 6 in 1934. Ook in 1939 stond dit cijfer op 1, 6, doch na de oorlc^ vertoonde zich een stijging tot 3, 2 in 1949, waarna het weer terugliep tot 2, 3 in 1954, tot 2, 1 in 1959, om vervolgens in 1960 weer wat toe te nemen tot 2, 3.

Over het algemeen kan dus worden gezegd dat het alcoholverbruik sedert de tachtiger jaren beduidend is afgenomen. Het verbruik van bier vertoont in voornoemde tijdsperiode grotere schommelingen. Was het cijfer per hoofd der bevolking in liters bier In 1886—1890 sedert 1875 iets gestegen van 24, 6 tot 25, 5, in 1904 was het gestegen tot 41, 7, om daarna weer af te nemen tot 37, 9 in 1914, in 1929 tot 28, en in 1939 tot 16, 2. In 1960 was het echter weer opgeklommen tot 23, 9. Het verbruik van wijn schommelde van 1886—1890 van 2 over 1, 1 (1914) tot 1, 9 in 1960.

Dat de verenigingen tot bestrijding van het alcoholkwaad in de loop der jaren ook nuttig werk hebben verricht naast de Drankwet, behoeft nauwelijks te worden vermeld. Toch mene men niet dat het alcoholgevaar voorgoed geweken is. Zelfs de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, de heer Veldkamp, die de Drankwet aan een algehele vernieuwing heeft onderworpen, waarbij gebroken werd met stelsel der maximum-vergunningen, heeft dit erkend. In de Memorie van Toelichting op zijn wetsontwerp schreef hy dienaangaande, dat ons huidige „cultuurpatroon" een aantal desintegrerende (ontbindende) krachten vertoont, welker gevaarlyke invloed niet mag worden onderschat. Ook wees hy er op, dat milieufactoren, die tot navolging nopen, en het streven zich te bevryden van de vele maatschappeiyke bindingen, een schadeUjke werking kunnen uitoefenen. Vervolgens vestigde hy er de aandacht op, dat ook de gestegen welvaart en het nauwere contact met landen waar het alcoholverbruik groter is, tot vergroting van het gebruik ten onzent kunnen leiden.

Men zou nu verwachten dat de minister in ieder geval het goede uit de bestaande Drankwet, nameiyk het beperken van het aantal gelegenheden tot drankverkoop, in zyn wetsontwerp zou behouden hebben, doch hy deed dit niet.

Wat de oude Drankwet van 1881 betreft, kan niet worden ontkend dat daaraan nog zeer ernstige bezwaren kleefden. Zo beperkte zij zich alleen tot het tegengaan van nieuwe drankgelegenheden, maar zy liet de lokaliteiten, waar reeds sterke drank werd verkocht, bestaan.

Zelfs mochten deze aan anderen worden overgedaan, zodat met de verkoop van sterke drank op grote schaal werd doorgegaan. In 1904 echter werd in de oude Drankwet een belangrijke verbetering aangebracht. Het systeem van een maximum aantal vergunningen bleef behouden, maar de vergunning werd nu gebonden aan de persoon van de vergunninghouder. Overleed deze, dan verviel de vergunning, zodat men van een uitstervingssysteem kan spreken. Nieuwe vergunningen werden, behalve aan de weduwe, niet meer verleend zo lang 't aantal bleef boven het maximum. Daalde het aantal vergunningen hier beneden, dan werd de vergunning verleend in volgorde van een lyst van aanvragers.

Ditzelfde systeem werd in de Drankwet van 1931 overgenomen met een zodanige wyziging, dat een vergunning eenmaal op de echtgenoot of een kind kon worden overgeschreven. Voorts werd dit stelsel toen mede van toepassing op de verloven voor de verkoop van zwakalcoholische dranken, die reeds in 1904 onder de werking van de wet waren gebracht om ontduiking te voorkomen.

Volgens de minister past de wet van 1931 echter niet meer in de huidige omstandigheden. Te ontkennen valt niet, dat er ook aan de bestaande wet bezwaren verbonden zyn. Er hebben nameMjk op grote schaal klandestiene verpachtingen plaats. Het verhandelen van vergunningen is wel verboden, maar in de praktyk heeft dit toch veelvuldig plaats. Zodoende ontstond de toestand, dat zy die de vergunning overnamen, het bedryf voortzetten onder de naam van de eigenaar, terwijl zy zelf nimmer een drankgelegenheid hebben beheerd. Het aantal personen, dat op die manier een inkomen geniet uit een niet door henzelf geleide onderneming, is niet gering. Er moeten er wel ongeveer tienduizend in ons land zijn, die hieronder vallen.

Minister Veldkamp is echter te ver gegaan door nu ook met het maximumstelsel te breken. Zijn voorganger deed dit niet. Deze had de vergunningen overschrijfbaar en daarmede verhandelbaar willen maken, zodat de vermogenswaarde van de vergunning werd erkend. Deze minister handhaafde echter, zoals opgemerkt, het maximumstelsel, wat dus ook door minister Veldkamp had kunnen worden gedaan. Deze kwam echter met een geheel nieuw ontwerp. Volgens dit ontwerp mag ieder, die maar aan bepaalde wettelijke voorwaarden voldoet (vestigingswet en nog andere bepalingen) een café, slijterij, restaurant of hotel beginnen.

Dit nu stuitte bij onderscheidene sprekers op ernstige bezwaren, daar zij van het loslaten van het maximumstelsel een toeneming, zelfs 'n verdubbeling vreesden van het aantal lokaliteiten waar sterke drank wordt verkocht. Dit bezwaar was in het Voorlopig Verslag reeds kenbaar gemaakt, maar de minister stapte er wat al te gemakkelijk over heen. Voor hem, aldus schreef hij in de Memorie van Antwoord, bestond die vrees niet, daar hij van gevoelen was, dat zo er al enige vermeerdering zou komen, het al spoedig zou blijken dat de spoeling te dim werd en dat men er dan wel van af zou zien meer drankgelegenheden te gaan exploiteren.

Voorts was de minister de gedachte toegedaan, dat de vergunninghouders voldoende verantwoordelijkheidsbesef hebben om hun klanten te waarschuwen als zij bemerken zouden dat deze te ver gingen. Het gelukte de minister echter niet om de S.G.P.-fractie te bewegen haar stem aan dit wetsontwerp te geven, ook al waren er door middel van amendementen hier en daar enkele verbeteringen in aangebracht. De grondslag van het wetsontwerp bleef echter onveranderd. Evenals de S.G.P.-fractie konden ook andere fracties of enkele leden van fracties om dezelfde reden niet voor het wetsontwerp stemmen. Hiertoe behoorden de P.v.d.A., de P.S.P., de C.P.N., het G.P.V. 2 leden van de A.R. fractie en 2 leden der C.H. fractie. De fractie der Boerenpartij stemde ook tegen, maar zoals uit de verklaring van de heer Harmsen bleek, omdat zij vreesde dat de kleine drankgelegenheden zouden moeten verdwijnen en overgenomen worden door het grootwinkelbedrijf. Het wetsontwerp werd evenwel aangenomen met 72 tegen 52 stemmcH. Na deze toelichting laten wij thans de rede volgen, welke namens de S.G.P.-fractie door Ds. Abma werd gehouden.

Ds. ABMA sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter! Toen in de vorige eeuw in het Engelse parlement een soortgelijke wettelijke regeling aanhangig was, werden bezwaren te berde gebracht, die ook heden hier klinken en, laten wij hopen, weerklank vinden. Door de uitbreiding van verkooppunten voor alcoholische dranken vreesde men ook destijds een veelvuldiger gebruik, of liever gezegd toenemend misbruik.

De verantwoordelijke bewindsman zei op geringschattende toon, dat dronkenschap z.i. niet afhankelijk was van het aantal herbergen. Bij mij thuis, zei hij, hebben wij 100 bedden staan, en het is mij nooit opgevallen dat daardoor meer geslapen wordt.

Wij hebben geen inzicht in het aantal bedden, waarover onze bewindslieden beschikken. Evenmin is ons bekend of de minister gebruik wil maken van het argument van de Engelse collega, maar ik wil alvast opmerken dat onze fractie zich door dit argument

niet uit het veld wil laten slaan. In de memorie van toelichting gewagen de bewindslieden van een gunstig resultaat van de Drankwet van 1881, 1904 en 1931. Met erkentelijkheid wordt gesproken over de geestelijke en zedelijke stromingen, die het terugdringen van het drankmisbruik naarstig hebben aangevat. Met ere, zo lees ik, moet verder melding worden gemaakt van de voortdurende activiteit van organisaties tot bestrijding van het alcoholkwaad, en tevens op de invloed van kerken en andere instellingen op geestelijk gebied, die ongetwijfeld het normbesef in gunstige zin hebben beïnvloed. De minister erkent volmondig dat wij niet de illusie moeten koesteren, dat er in Nederland geen alcoholvraagstuk meer zou bestaan. Wij vragen ons af na dit eresaluut aan bestrijders van drankmisbruik, na de erkenning dat het gevaar nog wel degelijk bestaat, of het de geachte bewindslieden niet te denken geeft, dat

juist die organisaties, kerken, instellingen, door hem met zoveel lof vermeld, met kracht zich keren tegen de strekking van het onderhavige wetsontwerp. Wij kunnen ons levendig voorstellen dat men zich In kringen, die hun spcjren hebben verdiend om het alcoholmisbruik tegen te gaan, afvraagt of men voor een groot deel weer opnieuw moet beginnen met die lofwaardige activiteit. Wordt wat zij zo moeizaam hebben bereikt, nu weggespoeld? Ook in de strijd voor de veiligheid van het verkeer is het tegengaan van alcohol by snelverkeer één van de allerbelangrijkste fronten. Aanneming van dit wetsontwerp zou de tegenstrijdigheid kunnen oproepen, dat de Regering enerzijds bevordert wat men anderzijds drastisch wil beteugelen. Het is ons gebleken dat de minister een tegenwicht zoekt in de eisen van zedelijkheid, bekwaamheid e.d. voor tappers en slijters. Dit is natuurlijk maar betrekkelijk. Wanneer het aantal gelegenheden van drankverstrekking toeneemt door een ruimere mogelijkheid om een vergimning te verwerven, zal de concurrentie ook duchtig meespreken. Nog niet zo lang geleden vond een

militair de dood door overmatig gebruik. Het is niet gebleken dat degene, die de drank verstrekte, dit trachtte te verhinderen. Niet overtuigend is het argument, dat het niet passend is, dat mensen, die zich, om een vergunning in de wacht te slepen, energie, tijd en geld moesten getroosten, later belemmeringen in de weg worden gelegd om de taak te vervullen, waarvoor ze zich bekwaamd hebben. Elders is het toch ook zo, dat vele diploma's, akten en bullen niet direct op die wijze kunnen worden benut als beoogd is? De bewindslieden beschouwen het drankmisbruik van de vorige eeuw in het licht van de toenmalige omstandigheden. Of b.v. geringe intellectuele ontwikkeling zo'n doorslaggevende factor is, kan men aanvechten.

Grote geesten toch hebben ook een slechte reputatie.

We mennen dat de geschetste sociale wanverhoudingen en het drankmisbruik in een wisselwerking stonden. Trouwens, we moeten die sociale verhoudingen niet slechts van belang achten voor het gebruik van drank, wanneer ze het aspect tonen van armoede. Christus stelt naast de zorgvuldigheden, die van invloed zijn op de aanvaarding van het Evangelie en op het gedragspatroon, ook de verleiding van de rijkdom. Zo is het begrijpelijk dat in het boek „Spreuken" Agur de bede uitspreekt: „Armoe of rijkdom geef mij niet". Hij is beducht zowel voor de zatheid als voor de gevaren van de ontbering. Misschien zou het aspect van de verleiding van de rijkdom momenteel meer actueel kunnen zijn. Trouwens, de situatie van betrekkelijke overvloed kan vrij onverhoeds overslaan in die van gebrek. Dat behoeft hier geen betoog. De cijfers van

stijgend drankgebruik de laatste jaren wijzen hierop. Ook is een gevaar de reclame, die betoogt dat een gezellig leven identiek is met eten en dringen en vrolijk zijn.

Mijnheer de Voorzitter! Daarom wilen wij de tendens van het maximumstelsel handhaven. In ons beginselprogram hebben wij gesteld dat de overheid moet medewerken aan bestrijding van de drankzonde en het alcoholisme. Wanneer aan de huidige Drankwet technische bezwaren Ideven, is het toch mogeiyk dat deze worden ondervangen, zonder aan de gunstige werking van die wet afbreuk te doen? Ook van de loslating van de onderscheiding „vergunningen" en de z.g. „verloven A" duchten wy

toeneming van drankgebruik Zelfs de verkoop van de zwakalcoholische dranken moet niet worden verruimd. Immers, het gebruik van deze dranken is voor velen een aanloop. Amendementen, die de strekking hebben het drankmisbruik zo veel mogeiyk afbreuk te doen, zullen ónze steun hebben.

Ik bezigde zojuist het woord „drankzonde" De overheid heeft de roeping de zonde, als een schandvlek van de natie, af te breken door gerechtigheid, in de vorm van een rechtvaardige wetgeving, die het kwaad beteugelt. Uitbreiding van verkoopgelegenheden behoort niet tot het rijk van de onmogeiykheden, indien dit ontwerp wet wordt. Meer verkooppunten brengen misschien letteriyk wel, maar niet geesteiyk en zedeiyk meer lichtpunten, wy zyn niet primair voor het z.g. maximumstelsel, maar wel primair voor een minimumstelsel, waardoor nameiyk het drankmisbruik tot het uiterste wordt beperkt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 maart 1964

De Banier | 8 Pagina's

De Drank- en Horecawet

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 maart 1964

De Banier | 8 Pagina's