Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BELASTINGVERHOGINGEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BELASTINGVERHOGINGEN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

REDE VAN Ir. VAN DIS

De vorige week behandelde de Tweede Kamer een wetsontwerp, waarin werd voorgesteld enkele belastingen te verhogen, om hiermede de bestedingen in verband met de onlangs plaats gehad hebbende loonsverhogingen enigermate te beperken. Die verhogingen hadden betrekking op het invoerrecht van benzine, waardoor de benzineprijs met 4 cent per liter zal stijgen, voorts op de belasting van motorrijtuigen, die geen benzine maar andere brandstof verbruiken, en voorts op de omzetbelasting van sigaretten. De beide eerste belastingverhogingen zullen opdebenzineverbruikers en houders van bovengenoemde motorrijtuigen een zwaardere belasting leggen van 75 miljoen gulden per jaar. De verhoging van de omzetbelasting zal op de gebruikers van sigaretten een last leggen van 45 miljoen, terwijl daarbovenop nog een bedrag komt van 90 miljoen als gevolg van de prijsverhoging. Een pakje sigaretten van één gulden zal hierdoor komen op f 1, 25.

Vooral de beide eerstgenoemde belastingverhogingen gaven onderscheidene sprekers aanleiding zich daartegen te verzetten. Ook de S.G.P. fractie kon zich hiermede maar moeilijk verenigen, omdat de belastingdruk in ons land reeds zo uitermate zwaar is en er nog helemaal niets van bekend is, wanneer de belastingen verlaagd zullen worden. Aangezien de rede, welke namens de

fractie der S.G.P. tegen dit wetsontwerp door Ir. Van Dis werd gehouden, de bezwaren genoegzaam belicht, zullen wij het bij deze inleidende woorden laten en de rede laten volgen. Ir. Van Dis sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter. De in het onderhavige wetsontwerp voorgestelde maatregelen ontmoeten bij ons ernstige bezwaren. Om te beginnen stuit het ons al zeer tegen de borst, dat de Regering in plaats van te komen - met voorstellen tot verlaging van de zware belastingdruk, zoals men had mogen verwachten volgens het akkoord van Wassenaar, waarbij na de woningbouw aan het verminderen van de zware belastingdruk prioriteit zou worden gegeven, gekomen is met deze maatregelen, welke een verzwaring van de belastingdruk inhouden. In de memorie van antwoord wordt dit bezwaar door de Regering niet ontkend. Zij erkent zelfs dat in het structurele regeringsbeleid door de werking van de progressie zonder tariefswijzigingen wel belasüngverlagingen, doch geen belastingverhogingen passen. Desniettemin stelt zij toch de zoeven genoemde belastingverhogingen, waarvan de opbrengst voor de Staat op f120 miljoen wordt geschat, voor. Om dehierbij betrokkenen te troosten wordt dan het bijltje tevoorschijn gehaald, waarmede de Staatssecretaris van Financiën, de heer Van den Berge, al zo menigmaal heeft gehakt, namelijk het bijltje van de

tijdelijkheid.

In de memorie van antwoord wordt dienaangaande opgemerkt, dat het daarom ook is, dat wordt voorgesteld de onderhavige verhogingen een tijdelijk karakter te geven, door ze te binden aan de betrekkelijk korte termijn van een jaar. De ervaring, welke met dit soort van toezeggingen is opgedaan, stelt ons echter allerminst gerust. Die ervaring leert ons namelijk, dat op dat ene jaar gewoonlijk een verlenging volgt met nog een jaar, waarna dan nog eens eenjaar wordt toegevoegd. Minister Hofstra vond het toen maar beter om er direkt een verlenging met twee jaar van te maken, maar dat kostte hem toen zijn ministeriële hoofd, waarbij het gehele Kabinet-Drees in zijn val werd meegesleept. Niet zodra echter kwam Minister Zijlstra met zijn Staatssecretaris de heer Van den Berge aan het het hoofd van Financiën, of het was met het tijdelijke karakter al zeer spoedig gedaan. De als tijdelijk aangekondigde belastingen werden na — als ik het wel heb — eerst met twee jaar te zijn verlengd, in vaste verhogingen omgezet.

Dat het met de voorgestelde maatregelen dezelfde kant opgaat, blijkt wel overduidelijk uit de nota van de Regering naar aanleiding van het eindverslag. Daarin wordt toch door de bewindsleden medegedeeld, dat de voorgestelde tijdelijkheid niet betekent, dat de verhogingen per se te zijner tijd zullen vervallen, omdat het tijdelijk karakter van de maatregelen met name ook deze betekenis heeft, dat de Staten-Generaal in het gemeen overleg met de Regering t.z.t. kan beslissen over een eventuele inbouw van de verhogingen in een structureel belastingplan. Hier wordt door de bewindslieden dus onomwonden verklaard, dat het zeer goed mogelijk is, dat deze.tijdelijke verhogingen in blijvende zullen worden omgezet. Wel wordt hieraan toegevoegd, dat de tijdelijke verhogingen alsdan moeten worden gecompenseerd met structurele belastingverlagingen, maar dit ligt o.i. nog te zeer in het duister om hierop te gaan bouwen. Voorts vragen wij ons af, of deze

belastingverhogingen

wel zo nodig zijn. Ze worden door de Regering aangekondigd als maatregelen ter voorkoming van te grote bestedingen. Wanneer wij echter in aanmerking nemen, dat sedert het tijdstip, waarop deze maatregelen het eerst werden aangekondigd, de prijzen van zeer vele artikelen reeds zijn gestegen, wat remmend werkt op de bestedingen, dan vragen wij ons af, of deze fiscale maatregelen, die tezamen 120 min meer lasten op de contribuabelen zullen leggen, nog wel zo nodig zijn. Hier komt nog als bezwaar bij, dat de voorgestelde maatregelen slechts voor enkele groepen gelden, nl. de gebruikers van benzine, de houders van motorrijtuigen, die niet op benzine lopen en de verbruikers van sigaretten. De gebruikers van alcoholhoudende dranken, van televisietoestellen, om maar enkele voorbeelden te noemen, worden geheel vrij gelaten. Aangaande de alcoholaccijns merken de bewindslieden op, dat deze in Nederland reeds hoger is dan in landen als Italië, Frankrijk en Duitsland, maar in België, één der Beneluxpartners, is deze toch nog veel hoger dan in Nederland. De Regering heeft in de memorie van toelichting de verhoging van de omzetbelasting op sigaretten verdedigd, door erop te wijzen, dat hierdoor een voor de gezondheid schadelijk artikel wordt getroffen, maar geldt dit niet evengoed voor alcoholhoudende dranken? Wanneer men echter over de omzetbelastingverhoging voor sigaretten al zou kunnen heenstappen, omdat het hierbij om een genotsmiddel gaat, bij de benzine is ^let heel anders gesteld. Bij dit onmisbare produkt voor het bedrijfsleven zal van bestedingsbeperking dan ook wel geen sprake zijn. Dit is zelfs niet te wensen, want als het benzineverbruik omlaag zou gaan, zou dit wijzen op een

verminderde activiteit

van het vervoer, wat voor het bedrijfsleven en dus voor ons gehele land nadelig zou zijn. De kosten der vervoersbedrijven zullen echter door deze belastingverhoging op benzine en door de verhoging der motorrijtuigenbelasting voor motorrijtuigen die andere brandstoffen dan benzine verbruiken gaan stijgen, hetgeen prijsstijging tengevolge zal hebben, waardoor de concurrentiepositie ten opzichte van het buitenlandse vervoer zal worden verzwakt, en dat terwijl het vervoer in E EG-verband zich reeds in zulk een uiterst moeilijke positie bevindt! Vervolgens dient te worden bedacht, dat het gebruik van personenauto's in zeer vele gevallen geen luxe is, maar een zakelijk karakter heeft. De kosten van het benzineverbruik worden derhalve voor rekening gebracht van de bedrijven of zaken, waarvoor die personen werken. Deze kostenverhoging zal dus ook moeten leiden tot verhoging der prijzen. Dit geldt nog zo veel te sterker voor het beroepsgoederenvervoer, dat in het economisch leven zulk een gewichtige rol vervult. De bij dit vervoer betrokken ondernemingen zullen evenzeer de meerdere kosten ten gevolge van de verhoging van de motoriijtulgenbelasting in de prijzen moeten doorberekenen, vooral nu deze ondernemingen er economisch over het algemeen genomen slecht voorstaan. Uit de telegrammen, die de heer Lucas vanmiddag heeft voorgelezen is dan ook genoegzaam gebleken, dat die doorberekening in de tarieven hoogst noodzakelijk is. Wij dringen er daarom bij de bewindslieden ten sterkste op aan ten deze de bestaande onzekerheid weg te nemen. Stijging der vrachtprijzen zal zich echter ook in de prijzen van allerlei eerste levensbehoeften doen gevoelen. Het komt ons daarom met het oög op de verhoging van het invoerrecht op benzine en van de motorrijtuigenbelasting niet juist voor, wanneer de Regering in de memorie van toelichting verklaart, dat genoemde verhoging van indirekte belastingen vrijwel geen invloed zal hebben op de prijs van de eerste levensbehoeften. De Regering kan nu wel trachten door haar prijsbeleid prijsverhoging tegen te gaan, maar wij betwijfelen sterk of dit op den duur zal gelukken. Wanneer de Overheid zelf voorgaat in

drastische verhogingen,

zoEils bijv. bij de Posterijen, waar men van plan is voor treinbrieven de portokosten ongehoord sterk te verhogen, terwijl de extra kosten voor expressebrieven reeds met 50 procent verhoogd zijn, dan is het toch wel uitermate onredelijk het bedrijfsleven wel kostenverhogende belastingen op te leggen, maar het te verbieden de kosten door te berekenen in de prijzen. Om alle misverstand weg te nemen, zij erop gewezen dat wij voorstanders zijn van zo laag mogelijke prijzen, en dat vooral met het oog op hen, die tot de dusgenaamde , , vergeten groepen" behoren, die dus van een klein inkomen moeten zien rond te komen en voor wie de toestand steeds benarder wordt. Met het oog hierop had de regering ervoor moeten waken dat de kostenverhogingen niet boven de overeengekomen basis waren gestegen, daar hierdoor de prijzen des te meer de hoogte zijn ingegaan. Onder het vorige Kabinet waren loonsverhogingen toegestaan, mits deze in overeenstemming waren met de stijging van de produktiviteit. Onder dit Kabinet is die verhouding echter geheel doorbroken, met het gevolg dat een groot gedeelte der loonsverhogingen door de prijsverhogingen te niet is gedaan en tegen het einde van dit jaar of in 1965 een

vermindering van werkgelegenheid

te verwachten is, waardoor vele arbeiders werkloos dreigen te worden. ' Bovendien laat de Regering toe dat de staatsuitgaven elk jaar maar met grote bedragen worden opgevoerd. Subsidies voor allerlei vermakelijkheden lopen jaarlijks met miljoenen de hoogte in. Laat de Regering beginnen hierin eens het mes te zetten, alsmede in de honderden miljoenen, die worden vergooid aan de Verenigde Naties en die jaarlijks via de V.N, in de bodemloze put van de onontwikkelde gebieden gesmeten worden, terwijl hier te lande de vergeten groepen in zorgvoUe omstandigheden verkeren en het bedrijfsleven met nieuwe lasten wordt bezwaard. Al die prijsverhogingen tengevolge van belastingverhoging lokken nieuwe looneisen uit, waarmede niet zo lang geleden reeds is gedreigd. Ten aanzien van de benzineprijs wordt voorts in merkt, dat het bijzonder invoerrecht op benzine sinds 1957 niet is aangepast, maar het is dan toch zo gesteld, dat het bijzonder invoerrecht sedert de oorlog reeds drie keer werd verhoogd en dat de benzineprijs thans voor meer dan de helft uit belasting bestaat. De bewindslieden hebben voorts opgemerkt, dat de benzineprijs in Nederland lager is dan in andere Europese landen. Wij achten dit echter geen deugdelijk argument om de belasting op benzine maar weer eens te gaan verhogen, waardoor de prijs van benzine hoger wordt en de concurrentiepositie slechter. De benzineprijs moge dan in andere Europese landen hoger zijn dan hier te lande, daartegenover staat dat in ons land de belastingdruk

veel zwaarder

is dan die in andere Europese landen. Tenslotte willen wij nog opmerken, dat het wegvervoer en het wegverkeer nu reeds aan bijzondere belastingen meer dan het dubbele betalen van wat aan verkeersvoorzieningen wordt besteed. Ook uit dit oogpunt moeten wij het in strijd achten met de rechtvaardigheid om nu juist deze beide takken weer zwaarder te gaan belasten. Hierbij zullen wij het laten. Alleen wens ik mij nog aan te sluiten bij wat de vorige spreker de heer Joekes heeft gezegd, nemielijk dat wij ons standpunt zullen bepaden, wanneer de Regering heeft geantwoord en wanneer wij van haar mogen horen, dat op zo kort mogelijke termijn te verwachten is dat zij komt met een wetsoritwerp tot ingrijpende verlaging van de inkornsten- en loonbelasting.

Bij de REPLIEKEN die door alle sprekers zeer kort gehouden werden, maakte Ir. Van Dis nog de volgende opmerkingen:

Mijnheer de Voorzitter! De Minister heeft verklaard, dat het beleid der Regering er op gericht is ten spoedigste met een wetsontwerp ter verlaging van de inkomsten- en loonbelasting te zullen komen. De datum, waarop die verlaging zal ingaan, heeft de Minister echter geheel in het midden gelaten. Deze verlaging hangt dus nog geheel in de lucht. Het is mogelijk, dat zij nog vóór of in 1967 zal ingaan, maar het is ook zeer goed mogelijk, dat het nog langer zaJ duren. Ja, het is zelfs niet uitgesloten, dat er van verlaging helemaal niets komt. Gezien deze onzekerheden is het voor ons wel zeer bezwaarlijk aan het voorstel tot verhoging van de benzine- en motorrijtuigenbelasting onze medewerking te verlenen. En dat temeer daar de Staatssecretaris niet heeft kunnen tegenspreken, dat het bijzonder invoerrecht sedert de oorlog reeds driemaal is verhoogd, de benzineprijs thans voor meer dan de helft uit belasting bestaat en evenmin heeft kunnen weerleggen, dat al is de benzineprijs in andere Europese landen hoger dan hier, daartegenover staat, dat in ons land de belastingen veel hoger zijn dan in die landen.

Voordat de voorstellen in stemming kwamen werd er eerst nog gediscussieerd over een motie van de heer Peschar (P.v.d.A.). Aangezien de meerderheid der Kamer van oordeel was, dat de inhoud dezer motie buiten de strekking van het onderhavige wetsontwerp viel, werd zij verworpen. Een poging om de belastingverhoging ten aanzien van de motorrijtuigen die geen benzine verbruiken, af te stemmen, mislukte.

De A.R., C.H., S.G.P. en 21 leden der K.V.P. fractie steunden deze poging, maar zij werd met 69 tegen 57 stemmen onmogelijk gemaakt. De belastingverhogingen werden tenslotte bij zitten en opstaan aangenomen. Hoofdelijke stemming had er niet plaats. De S.G.P.-Kamerleden volgden de koers welke bij dit soort wetsontwerpen steeds werd gevolgd door ds. Zandt, die zich, gezien de reeds zo enorm hoge belastingen, nimmer met voorstellen tot belastingverhoging verenigen kon, temeer, daar de Regering anderzijds de uitgaven niet krachtig beperkte, maar die steeds, zoals onder meer die voor toneel, dans, sport en televisie, verhoogde.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 maart 1964

De Banier | 8 Pagina's

BELASTINGVERHOGINGEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 maart 1964

De Banier | 8 Pagina's