Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De beginselen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De beginselen

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

der Sfoofkundig Gereformeerde Partij

Artikel 1 van het beginselprogram der S.G.P.

^^nder hen, die zich destijds krachtig verzet hebben tegen de bestrijding door dr. Kuyper van de reeds eerder genoemde zinsnede van 21 woorden uit artikel 36 der N.G.B., nam prof. S. van Velzen hoogleraar aan de Theologische School te Kampen, een vooraanstaande plaats in. Verscheidene jaren toch voordat door een achttal personen in 1896 een gravamen tegen deze zinsnede werd ingediend op de Synode der Gereformeerde Kerken te Middelburg, heeft prof. van Velzen reeds in zake deze zinsnede met dr. Kuyper de strijd aangebonden, evenals dit later door prof. dr. Hoedemaker werd gedaan. Daar het van belang is om enkele punten uit die strijd naar voren te brengen, zullen wij er even bij moeten stil staan.

Vooraf zij vermeld, dat er door prof. Van Velzen een tweetal brochures over dit onderwerp is uitgegeven. De eerste heette: , , Open brief aan prof. dr. A. Kuyper in zake het ambt der overheid" (1883). Prof. Van Velzen was tot het schrijven ervan gekomen doordat dr. Kuyper in , , De Heraut" van 28 oktober 1883 een artikel aan de bekende zinsnede van artikel 36 had gewijd, waarin de schrijver onder meer schreef, dat hij het hoog tijd achtte om deze kwestie eens in het midden der gemeente neer te leggen, waarna hij de, , kind eren Gods in den lande'' de volgende vraag voorlegde:

, , Zoudt gij waarlijk willen, dat onze koning op het schavot b.v. alle godloochenaars en alle modernen en Groningers om hals liet brengen, of zoudt ge met ons van zo bloedig bedrijf gruwen? Welnu, ieder die met ons zegt: Ik zou er van gruwen! moet dan ook met ons t.egen deze zinsnede in art. 36 protesteren. En daarentegen, wie die zinsnede wil handhaven, moet dan ook eerlijk zijn en er voor uitkomen: Ik wil de ketters desnoods voor mijn ogeri sterven zien op het schavot.

Gezien de laatste zinsnede uit dr. Kuypers artikel liet prof. Van Velzen er geen gras over groeien, maar vatte onmiddellijk de pen op om in een , , Open brief' uiteen te zetten waarom hij dr. Kuyper in deze niet kon volgen. Daar laatstgenoemde inmiddels was voortgegaan met zijn bestrijding van de zinsnede uit artikel - 36, zag prof. Van Velzen zich genoodzaakt opnieuw hiervoor op te komen. Hij deed dit in zijn tweede brochure, welke als titel had: „Verdediging en toelichting van een zinsnede uit artikel 36 der Nederlandse Geloofsbelijdenis" (1884).

Vlfanneer wij deze brochure lezen, valt het al direkt op, dat Van Velzen zich bij de beoordeling van de betwiste 21 woorden uit artikel 36 uitsluitend wilde laten leiden door Gods Woord. Zo verklaart hij op blz. 35, dat de beantwoording van de vraag of voornoemde zinsnede behouden dan wel geschrapt of veranderd moet worden, enig en alleen afhangt van hetgeen de Heere in Zijn Woord tot ons spreekt met betrekking tot deze zaak. Onverbiddelijk wees hij daarom degenen af, die eisten, dat deze zinsnede in het licht der historie moest worden opgevat. Hij ging er mede accoord om de zinsnede met de historie te verdedigen, te bevestigen en te verklaren, maar niet om haar daarmede . te bestrijden. Doet men dit toch, dan zou men volgens hem aanstonds de gemeente van het rechte spoor afbrengen. Woordelijk schreef prof. Van Velzen hierover als volgt;

„De belijdenis is de uitdrukking van het geloof der gemeente. Dit geloof wortelt in Gods Woord, niet in uw opvatting of voorstelling van de historie. Die gemeente . vraagt slechts en moet slechts vragen, als zij naar haar belijdenis verwijst, haar overeenstemming in die belijdenis betuigt, met die belijdenis de dood wil ingaan, dat zij bij het licht van Gods Woord onderzocht worde. Niet als oudheidskenner, niet als geschiedvorser heeft iemand hier recht van spreken. De gemeente, die haar geloof belijdt, vraagt niet: wat hebben. sommige leraars in overoude tijden gezegd? of: wat zegt deze of gene geleerde van onze tijd? maar zij is waarlijk des Heeren gemeente, dan spreekt zij in overeenstemming met Gods Woord houdt dit Woord als haar enige geloofsregel en acht hen alleen ontvankelijk, die zich geheel aan dit Woord onderwerpen en daarom in de onderhavige zaak niet met een beroep op dehistorie, maar met het Woord tot haar komen".

t en tweede bewering, waarvan prof. Van, Velzen niets moest hebben, was deze, dat de betwiste zinsnede uit artikel 36 slechts verstaan moet worden in de geest des tijds, waarin de opsteller der Belijdenis of de hervormers geleefd hebben. Deze opmerking kan men in onze dagen nog steeds horen maken door hen, die afwijzend staan tegenover het onverminkte artikel 36 der N.G.B. Men zegt dan dat het ten tijde van Calvijn algemeen de gewoonte was om ketters te straffen door 76 te folteren en naar de brandstapel te verwijzen, en dat de hervormers zich van die gewoonte niet hebben kunnen losmaken. Calvijn en z'n geestverwanten waren, met andere woorden gezegd, nog te veel rooms, ze hadden zich nog niet voldoende van de roomse zuurdesem kunnen zuiveren. Prof. Van Velzen kwam tegen dergelijke valse voorstellingen met alle nadruk op. Hij schreef aangaande dit soort beweringen onder meer, dat ze de grote verlegenheid bewijzen van hen, die ze voortbrengen, en slechts dienst kunnen doen bij onkundige en oppervlakkige mensen. Ze deden hem denken aan de pogingen van sommige schriftverklaarders, die, om hun gevoelens ingang te doen vinden, één ofandere waarheid der Schrift bestrijden met te zeggen, dat de Heere en de apostelen zich naar de dwalingen van hun tijdgenoten hebben geschikt. Prof. Van Velzen liet zich hierover verder als volgt uit:

, , Tegen hen, die aan de hervormers de invloed van de tijdgeest, bij het verdedigen van hun geloof, ten laste leggen, mag met veel groter recht worden gezegd, dat zij door de tegenwoordige tijdgeest, door een ongelovige kritiek, door de revolutie, waarin zij opgekweekt werden, verbijsterd zijn. Hoe? Die gereformeerden van de zestiende eeuw zouden, waar zij hun geloof uitspraken — en dit deden zij ook in het 36ste artikel der Geloofsbelijdenis — zich van roomse traditiën niet hebben losgemaakt! Neen, zij werden niet door de vroegere gevoelens in hun Geloofsbelijdenis geïnfluenceerd (beïnvloed); zij spraken zelfs dat artikel uit, toen het scheen, dat zij daarmede een machtig wapen in de handen hunner verdrukkers en vijanden gaven; maar toch wilden en mochten en konden zij hun geloof niet verhelen, want Gods Woord gold bij hen bovenal. Ook hebben alle latere gereformeerde schrijvers de zinsnede — dit wordt door een ieder toegestemd — geheel eenstemmig verdedigd. Dit kan toch niet aan symphatieën met Rome worden toegeschreven. Wie daarom hier van zulke symphatieën spreekt, moet als. een onbevoegde beoordelaar worden afgewezen".

• rof. V. Velzen gaat verder in op de grote betekenis van de zinsnede van 21 woorden, er daarbij op wijzend, dat daarin niet gesproken wordt over geloof maar over godsdienst. We zullen hierop thans echter niet verder ingaan, daar dit punt later aan de orde komt.

Wij bepalen ons daarom nu tot een paar nieuw-testamentische teksten, welke door dr. Kuyper, en in navolging van hem later door de deputaten van de Synode der Gereformeerde Kerken, werden aangevoerd ter bestrijding van de vorengenoemde zinsnede.

Zoals wij tevoren aantoonden, werden deze teksten 'reeds door Calvijns ergste vijanden aangegrepen om hem te bestrijden, maar ook, dat Calvijn, alsmede Guido de Brés, het beroep op vorenbedoelde teksten totaal heeft ontzenuwd.

Prof. Van Velzen gaf blijk het ook in deze met dr. Kuyper niets eens te kunnen zijn. In verband met de door laatstgenoemde aangevoerde tekstwoorden: , ; Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld", merkte prof. Van Velzen op, dat de Heere Jezus wees op het karakter, de kenmerken en verplichtingen der onderdanen va, n het Godsrijk, maar geen geboden aan de overheid voorschreef. Nooit, aldus prof. Van Velzen, is door Hem het gebied der overheid betreden. Topn iemand hem daartoe wilde bewegep, zei Hij: , , Mens, wie heeft mij tot eèn rechter of scheidsman over u gesteld? " De Zaligmaker liet derhalve de overheid geheel in haar waarde als Gods dienares. Als zodanig handelt zij, dus niet als onderdaan van het Godsrijk of het koninkrijk der hemelen. De onderdanen mogen niet strijden met wereldse wapenen, maar wel met het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord. De overheid draagt echter het zwaard om de overtreders van Gods Wet te straffen. Zij moet de overtreding van deze Wet tegengaan. Zij heeft de roeping zowel de inbreuk op het eerste, als op het zesde, zevende en achtste gebod met al haar macht te bestrijden. Wie het eerste of enig ander gebod uitzondert, gaat willekeurig, naar eigen goedvinden te werk en plaatst zich boven de Wetgever. Aangezien nu afgoderij en valse godsdienst geheel in strijd zijn met het eerste gebod van de Wet des Heeren mag dus, aldus prof. Van Velzen, de overheid deze overtredingen niet gedogen. Is zij op dit punt toegevend, dan kan het niet anders of zij wordt er toe vervoerd eerlang al de geboden krachteloos te maken, daar er tussen alle geboden een onverbrekelijk verband bestaat. De overheid zal derhalve, indien zij haar roeping vervult, op haar gebied alle afgoderij en valse godsdienst bestrijden, maar niet het zwaard gebruiken op geestelijk gebied, daEir hier alleen het zwaard des Geestes wordt aanbevolen. Zij heeft zich derhalve volgens prof. Van Velzen, niet met gevoelens te bemoeien, ook niet met gevoelens met betrekking tot de godsdienst, evenmin als zij te maken heeft met de gevoelens over de eigendom.

Ook met betrekking tot de gelijkenis van het onkruid en de tarwe heeft prof. Van Velzen enige opmerkingen. Wij zullen niet uitvoerig ingaan op wat ten deze door hem in zijn brochure wordt vermeld, doch ons bepalen tot het weergeven van enige passages er uit. Zo schreef hij op blz. 70: „Niemand zal echter denken, dat het de bedoeling des Heeren was, dat rovers, doodslagers of dergelijke mensen ongestraft moeten blijven". In het vervolg wijst hij er op, dat in deze gelijkenis in het minst geen sprake is van de oveiheid, maar dat hierin aan de onderdanen van de Koning van het Godsrijk wordt voorgeschreven hoe zij zich te gedragen hebben. Dit neemt echter niet weg, dat de kerk haar verplichting vervullen moet. Zij behoort o.m. dewaarheid te spreken. Onkruid moet zij onkruid noemen. Tot aUen, die openlijk Jezus verwerpen, gelijk Hij zich geopenbaard heeft, moet zij zeggen: gij zijt onkruid, zizaniën: kinderen des bozen. In deze gelijkenis wordt volgens prof. Van Velzen niet geleerd, dat de overheid haar verplichting niet moet nakomen. Dit moet zij wel degelijk doen, zoals blijkt uit wat hierna in de brochure volgt:

, , De overheid heeft niet in last atheïsten, materialisten, pantheïsten en dergeüjken te doden, maar wel om tegen de overtreding van Gods geboden te waken, zowel van het eerste en tweede, als van de overige geboden!"

M ogeüjk zal nu niemand naar aanleiding van de laatste woorden van prof. Van Velzen vragen: Hoe staat het dan met Servet? Heeft hij diens terdoodbrenging dan afgekeurd? Het antwoord hierop moet beslist ontkennend zijn. In zijn tweede brochure heeft prof. Van Velzen nl. op blz. 13 en vervolg ook aan het over Servet gevelde vonnis de voUe aandacht gewijd. Uitvoerig heeft hij zelfs over deze aangelegenheid geschreven, daarbij gebruik makend van het werk van dr. P. Henry: , , Het leven van Johannes Calvijn, de grote hervormer", 'vertaald en ten dele bewerkt door dr. P.J. L. Huet, in leven predikant der Waalse gemeente te Amsterdam. De vorige ma.al hebben wij bij de gang van zaken betreffende het proces-Servet reeds vrij uitvoerig stilgestaan, zodat wij hierop thans niet behoeven in te gaan. Wij bepalen ons nu derhalve tot het weergeven van het oordeel van prof. Van Velzen over het doodvonnis, dat aan Servet op last van de Raad van Geneve voltrokken werd.

Na onder meer te hebben opgemerkt, dat Servet zijn gevoelens in een boek: „Over de herstelling van het Christendom" had blootgelegd en daarin de gewichtigste leerstukken der Christelijke kerk, die algemeen aangenomen en beleden werden, op de snoodste wijze voorgesteld, bespot, verfoeid en lasterlijk uitgekreten had, wees de schrijver er op, dat hij voornamelijk als godslasteraar ter dood veroordeeld was. Dat prof. Van Velzen het met dit vonnis eens was, blijkt wel overduidelijk uit een noot op bladzijde 16/17 van zijn tweede brochure, waarin hij schrijft:

, , Vóór de dag waarop het vonnis zou uitgesproken worden, schreef Calvijn nog aan Bullinger: , , Hoe het met de man zal aflopen, kan ik nog niet bepalen".

Nai de dood van Servet bekwam Calvijn eerst inzage van de belangrijkste documenten van het proces; en nauwelijks had hij vernomen hoedanig de uitspraak van de Raad was, of hij riep het consistorie bijeen en deed al wat in zijn vermogen was om verandering te krijgen in de aard der doodstraf. Geheel dit gedrag geeft getuigenis , dat de hervormer in plaats van bitter vijandig jegens Servet te zijn geweest, integendeel zich waarlijk christelijk heeft betoond. Als hij evenwel gesmaad wordt, moet het aan onkunde, vooroordeel of geestverwantschap met Servet toegekend worden.

Wie het nog lust, na het bovenstaande verhaal, zulk een mens als Servet voor te spreken, moet alle gevoel van braafheid en deugd ontzegd worden".

In de hier aangehaalde passage komt wel heel duidelijk openbaar, hoe door en door vals het is te beweren, dat Calvijn Servet heeft verbrand, zoals men dat meermalen kan vernemen en ook in de Tweede Kamer tegen de S.G.P. Kamerleden wel eehs is opgemerkt. Uit het bovenstaande blijkt toch onwedersprekelijk, dat Calvijn niet eens bij de uitspraak van het vonnis aanwezig is geweest en eerst daarna hiervan kennis kreeg.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 juni 1964

De Banier | 8 Pagina's

De beginselen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 juni 1964

De Banier | 8 Pagina's