Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De beginselen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De beginselen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

der Staatkundig Gereformeerde Partij

37.

Artikel 1 van het beginselprogram der S.G.P. In wat vooraf ging hebben wij gewezen op een uitspraak van prof. Anema, die destijds lid der Eerste Kamer was. Toen namelijk in 1932 door de A.R. minister van Justitie, M: . Donner, een wetsontwerp was ingediend, waarbij werd voorgesteld het krenken der godsdienstige gevoelens door smalende godslastering strafbaar te stellen, werd bij de behandeling in de Eerste Kamer van dit wetsontwerp ook door prof Anema het woord gevoerd. Daar hierbij, zoals te begrijpenis, te berdekwam de vraag of het wel juist was om het krenken der godsdienstige gevoelens strafbaar te stellen en niet de godslastering als zodanig — iets wat door de S.G.P. fractie in de Tweede Kamer bij monde van ds. Zandt was voorgestaan — werd hierover ook door prof. Anema gesproken. Toekomende aan de be- Emtwoording van de zoeven genoemde vraag, zei hij:

, , Door aldus het principieel uitgangspunt te steUen, is alle straffen van godslastering als zodanig eens en voor al uitgesloten. Ik laat daar depractische bezwaren die daartegen bestaan, als^ de onontwijkbare omschrijving van het Godsbegrip, de bepaling der strafmaat, de wel onoplosbare moeilijkheid om het in wezen theologische begrip van godslastering om te zetten in een bruikbaar strafrechtelijk begrip, de kwestie van de opzet en wat dies meer zij. Mijn bezwaar tegen het • strafbaar stellen van godslastering als zodanig is van .algemeen principiële aard. Het is de taak der Overheid niet om zulk een strafbepaling te maken. Wie godslastering als zodanig wil strafbaar stellen, heeft de bedoeling stiraf te bedreigen tegen een belediging, die God wordt aangedaan, tegen het aantasten van wat de theologen Gods Naam noemen, wat in de taal van ons strafwetboek zou moeten heten een misdrijf tegen de waardigheid Gods. Maar de verhouding tussen God en mens valt buiten het terrein der Overheid, zoals wij haar kennen."

Na dan voorts te hebben opgemerkt, dat dit anders was in een theocratie als in Israël of in een Staat als het Rome van de keizertijd, waar de Overheid zichzelf goddelijke eer toekende dan wel in een land waar de overheid haar macht in dienst stelt van de Staatskerk, merkte prof. Anema op, dat in een Staatsorde als de onze een rechtelijke regeling van de verhouding tussen God en mens in elk geval een wanbegrip is. Hij liet hierop volgen:

, , De Overheid heeft de openbare or de te handhaven, zoals die In de volksziel verankerd ligt, maax niet zich aan te matigen om de verhoudingen tussen God en mens, in rechtsvormen te knellen, die daarvoor nid; gemaakt zijn. Alle aantasten van de Naam Gods als zodanig speelt zich af in de verhoudingen, die voor de Staat ontoegankelijk zijn en hem niets aangaan; het behoort niet tot de rechts-of Staatsorde, maar tot de religieuze.orde. De kerk heeft daartegen op te treden met haar tuchtrecht, dat intussen met wereldlijk strafrecht weinig of niets gemeen heeft; maar overigens heeft God de handhaving der religieuze orde in eigen hand gehouden, en de Overheid heeft daarvan af te blijven. Zij heeft in de menselijke verhoudingen de openbare orde te handhaven en daar, evenals de schennis van de zedelijke eerbaarheid, ook de schennis van de godsdienstige heiligheid te weren. Dat zulk een strafbepaling tot nu ontbroken heeft, is alleen daarmee te rechtvaardigen, dat de eerbied voor het godsdienstig leven over het algemeen bij ons volk in sterke mate aanwezig is.Verguizing van het heUige wordt in ons land algemeen als ergerlijk beschouwd, geheel onverschillig of men zelf het geloof in die heiligheid al of niet deelt; men wenst de godsdienst van' zich zelf niet aUeen, maar ook die van anderen geëerbiedigd te zien; heiligschennis druist in tegen onze volksgeest. Heeft zij niettemin plaats, of erger nog: wordt heiligschennis stelselmatig tot een politiek strijdmiddel geproclameerd en aangewend, dan is er recht en plicht voor de Overheid om in te grijpen.

Stelsdmatig sacrilegium publicum kan geen volk, dat zich zelf respecteert, in zijn midden gedogen. Zo staat de zaak principieel. Evenwel: van het beginsel tot de concrete rechtsnorm is een moeilijke stap, dat heeft de Minister ook ondervonden. Het •komt mij voor, dat de Minister en ik, wat het beginsel betreft, vrijwel op hetzelfde standp\int staan. Al argumenteert hij zijn principieel uitgangspunt op enigszins andere wijze dan ik het mijne, wij achten beiden het straffen van godslastering als zodanig verwerpelijk en handhaving van de openbare orde het leidend motief en dat is, zie ik wel, de hoofdzaak. Terwijl ik voor mij in de openbare orde het beginsel der godsdienstige eerbiedwaardigheid zou willen handhaven, en daarom wering van openbare heiligschennis verlang, wU de Minister in de openbare orde de godsdienstige gevoelens der burgers, de individuele godsdienstige vrijheid handhaven en hij beperkt zich daarbij tot wering van één bepaalde vorm van krenking daarvan, toegebracht door smalende godslastering."

Prof. Anema verklaart dan voorts, dat, hoewel de Minister er wel in geslaagd is vele bedenkingen weg te nemen, hijzelf niettemin niet geheel bevredigd was. Hij zou aan een andere redactie verre de voorkeiu- hebben gegeven nameUjk deze: , , Hij, die In het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding zich uitlaat op een schimpende of smalende wijze, die krenkend is voor de godsdienstige eerbiedwaardigheid, wordt, als schuldig aan heiligschennis, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 6 maanden of geldboete van ten hoogste f 250, -."

Uit wat prof. Anema in 193^ naar voren bracht — het is te vinden in de Handelingen der Eerste Kamer 1932/1933, blz 39 t/m 41 — blijkt wd overduidelijk, dat hij in geen geval wüde weten van de strafbaeirstelling der godslastering als zodanig. De overheid mag volgens hem niet treden in de verhouding tussen God en mens. Om principiële redenen derhalve verzette prof. Anema zich tegen de strafbaarstelling der godslastering als zodgmig. De overheid heeft volgens hem slechts de openbare ordetehandhaven, zoals die in de volkszid verankerd ligt

Met dit antirevolutionaire beginsd heeft de S.G.P. zich nimmer kunnen verenigen. Zij heeft steeds voorgestaan en zij staat dit nog voor, dat waar de Overheid Gods dienaresse is en derhalve gebonden is aan de beide Tafelen van Gods Wet, zij de dure roeping heeft om de godslastering als zodanig strafbaar te steUen. Calvijn heeft eens zo kernachtig in een brief aan één der toenmalige koningen er op gewezen, dat waar een hond als zijn meester wordt aangevallen begint te bassen en te bijten, het dan toch wel in vieel hogere mate de plicht van de overheid is om in te grijpen als de eer van de Allerhoogste Majesteit wordt aangerand. Ook werd door hem in zijn tractaat met betrekking tot Servet gewezen op de heidense koning Nebucadnezar, van wie niet kan worden gezegd, dat hij een theocratisch koning was, maar die toch bevel gaf, dat alle volk, natie en tong, die lastering sprak tegen de God van Sadrach, Mesach en Abednego, in stukken gehouwen en zijn huis tot een drekhoop moest worden gesteld. De maatregel door deze hddense koning afgekondigd in zake lastering van de levende God vormt wd een zeer schrille tegenstelling met het beginsel der antirevolutionairen, die zich van het onverminkte artikel 36 trachten af te maken door steeds maar er mede te komen aandragen, dat de daarin vc rko mende zinsnede van 21 woorden o Lid - testamentisch IS en gebaseerd op Israels theocratie. De persoon van de heidense koning Nebucadnezar leert het echter wel anders. Zeer terecht merkt Calvijn in verband met deze koning op, dat het toch wel vaststaat, dat de overheden, die met Gods Woord bekend zijn en de waarhdd Gods duiddijk hebben vernomen, dubbd schuldig staan aan de sdiandelijke traaghdd als ze niet steeds met vuur voor die waarheid hebben gestreden, en ongestraft hebben geduld dat God gdasterd en beledigd werd, terwijl daarop in Babd de doodstrEif stond.

Prof. Anerna zdde het beginsel voor te staan, dat de overheid slechts de openbare orde te handhaven heeft. Wanneer wij nu letten op wat Mr. Verplanke schreef in zijn tevoren genoemd artikd over „Artikel 36 op drift", dan kunnen wij zeggen: , , Zo leermeester, zo leerling." Mr. Verplanke toch, die aan de, , Vrije Universiteit" te Amsterdam heeft gestudeerd en daar ongetwijfeld prof. Anema als leermeester heeft gehad, verkondigt al predes hetzdfde. Hij doet dit naar aanleiding van het minderheidsrapport van ds. Slagboom en. de heer Van Dalen, die in dit rapport hebben gestdd, dat de overheid tot taak heeft in de burgerlijke samenleving het recht Gods, zoals dit is gestdd in de beide tafelen van de Wet des Heeren, te handhaven en het Koninkrijk Gods en de ware dienst van God voor te staan, en wat zich in het openbaar tegen God en Zijn dienst verheft, tegen te staan, nxa.w. alles voor te staan en te beschermen wat dat Koninkrijk bevordert en alles tegen te staan wat aan de komst van het Koninkrijk in de weg staat.

Mr. Verplanke nu. is het hiermede niet eens. Wat ons niet verwondert, daar hij niet antirevolutionair zou zijn als hij het er wel mee eens was. Hij heeft nl. tegen het zoeven genoemde uit het minderheidsrapport de bedenking, dat daarin geen rekening is gehouden met de innerlijke beperktheid van de overheidstaak. De overheid heeft geen absolute bevoegdheden tot handhaving van de Wet Gods, aldus Mr. Verplanke, maar moet zich laten •leiden door het publiekrechtdijk criterium van het algemeen belang. Dat zulks in zijn effect paralld kan lopen met een religieus criterium, is een andere zaak, maar het uitgangspunt moet blijven: het veiligstellen van de publieke rechtsorde, niet van het Koninkrijk Gods in zijn voUe omvang. Men ziet, dat Mr. Verplanke het in deze geheel met prof. Anema eens is. De overheid behoort volgens hen de publieke rechtsorde Veüig te stdlen, waarbij zulks in zijn effect wel parallel kan lopen met een rdigieus criterium, dus bijv. het strafbaar stdlen van het krenken der godsdienstige gevoelens door smalende godslastering, maar niet de godslastering als zodanig, of in het algemeen uitgedrukt, niet de handhaving en naleving van de eerste tafel van Gods Wet, volgens welke godslastering als zodanig wel degdijk strafbaar behoort te worden gestdd, waarbij de wijze van straffen geheel aan de overheid dient te worden overgelaten.

Mr. Verplanke brengt in het slot van zijn artikel ook nog ter sprake wat de A.R.P. in haar nieuwe Beginselen Algemeen Staatkundig Program zdfstandig heeft geformuleerd. Bedodd zal wel zijn wat in de „Inleiding" op dit program wordt gezegd namdijk, dat volgens haar overheid' en volk de macht, die aan Jezus Christus is gegeven, behoren te erkennen en daarom de plicht hebben „Gods geboden voor het staatsieven te betrachten"

Wanneer wij er echter op letten, dat de antirevolutionairen krachtens beginsel van strafbaarstdling der godslastering als zodanig niets willen weten; dat zij ook al krachtens beginsel afwijzend staan tegenover het verbieden van openbare ongeloofspropaganda en al evenzeer krachtens beginsel, afgedacht van de openbare orde, van oordeel zijn, dat de processies als uitingen van afgoderij door de overheid niet mogen worden geweerd. dan moeten wij wel tot de conclusie komen, dat aan de voornoemde passage uit de „Inleiding" op het nieuwe antirevolutionaire beginselprogram met betrekking tot de eerste tafel van de Wet Gods niet de minste waarde kan worden toegekend.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 augustus 1964

De Banier | 8 Pagina's

De beginselen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 augustus 1964

De Banier | 8 Pagina's