Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

N.I.P.O. - onderzoek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

N.I.P.O. - onderzoek

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het valt tegenwoordig niet mee om te weten wat al die afkortingen betekenen. Wij lezen in de pers van O.E.E.C, van G.A.T.T., van E.E.G., ja er zou geen eind aan komen als we van al die afkortingen een volledige opsomming zouden gaan geven.

Hierboven wordt weer melding gemaakt van N.I.P.O. Dit is de afkorting van: Nederlands Instituut voor Publieke Opini^t Dit Instituut werd vlak na de laatste wereldoorlog, in september 1945, opgericht en houdt zich bezig met het peüen van de opninie of mening der burgers over bepaalde kwesties. Zo hebben er gewoonlijk geregeld opinie-peilingen plaats enige tijd voor de verkiezingen. Voornoemd Instituut zoekt dan een bepaald aantsd mensen van onderscheidene politieke richtingen uit en laat deze hun mening er over uitspreken welke partij men denkt te zullen winnen of verliezen.

Eiikele maanden geleden liet dit Instituut zelfs een onderzoek instellen naar aanleiding van de Prinses Ireneaffaire. We hebben toen een verslag van dat N.I.P.O.-onderzoek in , , 'De Volkskrant" gelezen, doch hebben er maar nooit in De Banier melding van gemaakt. En wel omdeze reden niet, dat wij tegen dergelijke N.I.P.O. verslagen altijd vrij sceptisch hebben gestaan. Het aantal personen, dat onderzocht wordt, is toch vanzelfsprekend altijd maar zeer beperkt, zodat het geraden is om zich uiterst voorzichtig met bdrekking tot de uitslag van zo'n onderzoek in te stellen. Dat we er nu even op ingaan vindt zijn oorzaak dan ook daarin, dat er zeer kortgeleden weer een N.I.P.O.-onderzoek heeft plaats gevonden', waarover irl de pers nogal wat te doen is geweest, nl. over het samengaan van de A.R. en C.H. in één partij. Voordat we hierop ingaan, zij dan eerst even vermeld, dat het N.I.P.O.onderzoek van enkele maanden geleden na het debat in de Kamer betreffende de zaak Irene, voor de S.G.P. als resultaat opleverde, dat als er toen Kamerverkiezingen zouden hebben plaats gehad, zij wel 8 zetels zou hebben verkregen.

Volgens de „Volkskrant" (R.K.) had men de mensen ook gevraagd waarom zij op de S.G.P. hadden gestemd, maar de reden' hiervan had men niet wiUen zeggen.

Dit is wel heel aardig, maar wij zullen er toch verstandig aan doen om op deze voor de S.G.P. zo gunstige uitslag maar niet te gaan bouwen. Temeer niet omdat de eerstvolgende Kamerverkiezingen — indien alles langs de normale weg gaat — nog een drietal jaren voor ons liggen, er heel wat in die tijd kan gebeuren, yoorts het aantal personen, dat aan dit onderzoek heeft deelgenomen toch eigenlijk geen juiste representatie van het hele volk was en er wdlicht ook velen onder de kiezers zullen zijn, die in 1967 de Irene-affair e al weer vergeten zijn of althans van de ontroering, die deze affaire bij hen teweeg bracht al weer bekomen zijn. Het zou dan ook wel zeer onverantwoordelijk zijn om op dit N.I.P.O.onderzoek te gaan bouwen en in de verspreiding van lektuur te gaan verslappen.

Ook de heer Beemink bleek niet ved waarde te hechten aa'n het N.I.P.O.onderzoek betreffende het eventueel samengaan van de A.R.P. en de C.H.U.

Over dit samengaan is al heel wat gesproken en geschreven. Op vergaderingen van de A.R., op die van de C.H., op die van de jeugdverenigingen der A.R.P. en der C.H.U., ja ook op vergaderingen uitgaande van de K.V.P. Het is toch geen geheim, dat de- roomsen dolgraag zouden zien, dat de A.R. en C.H. samen één partij zouden gaan vormen. Men begrijpt wd waarom, namelijk omdat dan de kansen sterk zouden stijgen voor het kunnen gaan vormen in ons land van een christen-democratische unie, waar ook verschddenen onder de A.R. hunkerend naar uitzien. Ook onder de C.H. trouwens zijn er, die zo'n Nederlandse C.D.U. gaarnezouden tot stand zien komen. Wij wijzen slechts op prof. van Niftrik, die algemeen doorgaat voor een geestverwant van de Bazelse oud-hoogleraar, prof. Barth. Het is dan ook wel zeer opmerkelijk dat prof. van Niftrik in 1958 nog sterk tegen een samengaan van A.R.P. en C.H.U. gekant was, maar in 1962 op dit punt geheel was omgezwaaid. Op het A.R. Partijconvent van 1961 toonde dr. Berghuis, de voorzittej: der A.R.P., dan ook zeer verheugd te zijn over de ommezwaai van prof. van Niftrik. Ook is het bekend, dat deze hoogleraar de rooms-katholieken er bij wU hebben. Mr. Beernink, de voorzitter der C.H.U. gaat echter veel voorzichtiger te werk.

Die houdt steeds weer de boot a£ als in de Unie het samengaan van A.R. en C.H. ter sprake wordt gebracht. Ook onlangs deed hij dit weer op een conferentie der C.H., waarbij hij als aanloop nam de uitslag van het N.I.P.O.-onderzoek, dat in begin juli 1964 plaats vond. Het moet gezegd worden, dat het Instituut dit keer een vlij groot aantal personen had gepolst. De proef vond plaats met 450 over heel Nederland verspreide mannen en vrouwen, tot wie het volgende werd gezegd: Er zijn in ons land verschillende protestants-christdijke politieke partijen. De twee grootste zijn de A.R.P. en de C.H.U. Er is al jaren af en toe sprake van dat deze twee partijen samen zouden moetan gaan om een grotere protestantse politieke partij te vormen. Dan volgde de vraag: , , Bent u voor of tegen zo'n samengaan van A.R.P. en C.H.U. in een nieuwe protestantschristelijke partij?

Heel veel ondervraagden nl. 55 pet. bleken over deze vraag geen oordeel te hebben. Van de aanhangers der A.R.P. en der C.H.U. echter, hadden er wel velen een oorded over Van de A.R. was dat 79 pet., van de C.H.U. 76 pet.

Worden de ondervraagden zonder oorded niet meegerekend, dan was 88 pet. der A.R. vóór één prot. ~chr. partij en van de C.H. 92 pet. Van C.H.-zijde werden echter tegen dit onderzoek ernstige bezwaren ingebracht. Mr. van Gelder deed dit in het C.H. Weekblad, de heer Kik-! kert in de C.H. Nederlander. Eerstgenoemde beschouwde het hele onderzoek als van nul en gener waarde, althans voor wat de mening van A.R. en C.H.U.-aanhangers betreft, de laatstgenoemde vond al evenzeer dit N.I.P.O.-onderzoek geen deugdelijk kompas om er in de C.H.U. op te'varen.

De heer Beemink was van hetzdfde gevoelen als zijn zo' even genoemde partijgenoten. Ook hij achtte het totaal onverantwoord om uit dit onderzoek de conclusie te trekken, dat er in de C.H.U. een sterke stroming zou zijn, die met de A.R.P. tot de vorming van één partij zou willen overgaan. Hij achtte het daarom het beste niet overhaast te werk te gaan en. zich voorlopig te bepalen tot een nauwere samenwerking van de A.R. en C.H. Kamerfracties.

Uit één en ander blijkt wel, dat er van een fusie der A.R.P. en C.H.U. vooreerst nog geen sprake is. In 1896 heeft de splitsing paats gevonden toen er een tweespalt ontstond tussen dr. Kuyper en De Savornin Lohman over het kiesrecht en sedertdien zijn beide groepen steeds verder van elkaar verwijderd. Dr. Kuyper werd de leider van de partij der „kleine luyden", terwijl in de partij van De Savomin Lohman de vroegere conservatieven een grote plaats innamen. Onder hen bevonden zich vele adellijke heren, die de C.H.U. nog wel heeft, maar in de Tweede Kamerfractie vindt men ze niet meer. Vóór de oorlog maakten baron van Boetzelaer van Dubbeldam en jhr. Rutgers van Rozenburg nog deel van de C.H. Tweede Kamerfractie uit, die beiden allesbehalve progressief waren, maar thans heeft deze fractie geen vertegenwoordiger van de mannelijke adel meer. De man heeft daar plaats moeten maken voor de vrouw in de persoon van freule Wttewaal van Stoetwegen, die sedert november 1945 zitting heeft en algemeen als progressief wordt aangemerkt, reden waarom zij meermalen , , de rode freule" werd genoemd.

Het bovenstaande artikel lag reeds enige tijd op de drukkerij. De vorige week, nl. in de N.H. Crt. van 26 augustus, werd andermaal een verslag van een N.I.P.O.-onderzoek gepubliceerd over dezelfde zaak nl. het samengaan van A.R.P. en C.H.U. Namen de vorige maal 450 onder-' vraagden aan de enquête deel, thans waren het er 1022. Het onderzoek wees uit, dat 88 pet. der A.R.-aanhangers een oordeel had over genoemde kwestie (in juni 79 pet.) en 84 .pet. van de C.H.U.-aanhangers Van hen, die een oordeel hadden was 92 pet. vande A.R.-aanhangers (vorige maal 88 pet.) en 90pet. der C.H.U.-aanhangers (vorige maal 92 pet.) voor samengaan. Er blijkt dus uit, dat beide enquêtes niet zoveel versehU in de uitslagen vertonen.

Het benieuwt ons wat Mr. Beernink en andere vooraanstaande C.H.-personen over de uitslag van deze tweede N.I.P.O.-enquete in het midden zullen brengen. Het zou ons niet verwonderen als zij ook hieraan geen waarde toekennen. Duizend personen is nog maar zeer weinig tegenover het totaal aantal leden der C.H.U. en nog veel minder t.o.v. het aantal op de C.H.U. uitgebrachte stemmen bij Staten- en Kamerverkiezingen. Indien er werkelijk zulk een sterk verlangen bij de C.H. naar samengaan met de A.R.P. leefde, zou dit toch op de jaarlijkse partijdagen tot uiting moeten komen. Volgens het N.I.P.O.onderzoek zou dit samengaan eigenlijk al een feit moeten geworden zijn, doch hiervan is geen sprake.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 september 1964

De Banier | 8 Pagina's

N.I.P.O. - onderzoek

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 september 1964

De Banier | 8 Pagina's