Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wetsontwerp Verzekering Van uitzendkrachten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wetsontwerp Verzekering Van uitzendkrachten

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ir. van Dis

Hd hierboven genoemdewetsontwerp beoogt onder meer wijzigingen aan te brengen in de Ongevallenwd 1921, de Land-en TuinbouwongevaUenwd 1922, de Zeeongevallenwd 1919, de Werklooshddswd, de Ziektewd en de Algemene Kinderbijslagwet. Dod hiervan is om personen, die door tussenkomst van uitzendbureaus bij derden werkzaam zijn en die tot op heden buiten de verzekeringsplicht vallen, hieronder te brengen.

De vraag dod zich nu voor of dit ten rechte of ten onrechte geschiedt. Ter beantwoording van deze vraag mod worden nagegaan of de hierbij betrokken personen al dan niet als in loondienst zijnde moeten worden aangemerkt. Zijn zij wd in loondienst, dan valt er met de bestaande sociale verzekeringswetten in de hand niet aan te ontkomen, dat zij inderdaad verzekeringsplichtig zijn, vanzelfsprekend met het recht om van deze verzekering te worden vrijgestdd wanneer zij dit om principiële redenen wensen.

Zijn zij echter nid als in loondienst zijnde te beschouwen, dan gaat hd nid aan en is hd zelfs tegen de wd. om hen onder de verzekeringsplicht te brengen. In het laatste geval is dus verzet tegen een dergdijk voorstd gebed op zijn plaats en zdfs geboden. Dit verzet bied dan ook niet uit. Volgens hd bovengenoemdewetsontwerp toch zullen alle uitzendkrachten onder de verzekeringsplicht worden gebracht, ongeacht of de omstandigheden, waaronder zij werk verrichten, als arbdd in loondienst moet worden beschouwd of niet.

Hd verzet hiertegen kwam allereerst van de hierbij bdrokken uitzendbureaus, die hun bemiddeling aanbieden aan personen om hen bij ondernemingen aan tijddijk werk te hdpen. Hun bezwaren richtten zich uitsluitend tegen hd willen brengen onder de verzekeringsplicht van die krachten, waarvan vaststaat, dat zij geen arbdd in loondienst verrichten! Dit komt namelijk in deze tijd van grote schaarste aan arbeidskrachten vedvuldig voor. Er zijn b.v. tal van gehuwde vrouwen, die er wat wülen bijverdienen, maar dan gedurende een zeer beperkt aantal uren per dag of per week, en zo, dat zij hun volle vrijheid behouden.

Zij willen derhalve nid gebonden zijn aan vastgestdde werktijden, omdat zij steeds in de allereerste plaats gereed willen staan voor hun gezin op elk ogenblik, dat dit nodig is, of omdat ze om andere persoonlijke redenen hun tijd willen gebruiken.

\'an deze personen gddt dus niet, dat zij in loondienst werkzaam zij nop een arbd ds overeenkomst, aangezien hierbij van een vrijhdd als zij wensen te hebben, geen sprake kan zijn. Dergelijke gevallen zijn zoals te begrijp en is, meerdere malen aan de beoordeling van de Centrale Raad van Beroep voorgdegd. Hd resultaat hiervan was dan steeds, dat dit rechtscollege het aanwezig zijn van loondienst ontkende en op grond hiervan verklaarde, dat de betrdfende persoon niet onder de verzekeringsplicht vid.

Daarentegen werd door de Centrale Raad van Beroep in andere gevallen wd loondienst geconstateerd, wanneer namdijk de werktijden van die aard waren, dat er praktisch geen of weinig verschil was met anderen, diezonder tussenkomst van een uitzendbureau in loondienst werkten. Dat dezen dan als verzekeringsplichtig werden aangemerkt, ligt voor de hand. Daartegen maakten de uitzendbureaus dan ook geen enkel bezwaar.

Hun bezwaren richtten zich uitsluitend tegen hd voorstel der regering in zover daarin ook personen onder de verzekeringsplicht worden gebracht, die volgens de wet niet in loondienst zijn en dus nid verzekeringsplichtig zijn Dit standpunt werd door juristen als Mr. M.V. van der Woude en Prof. Mr. N. van Esveld gededd. Laatstgenoemde bijv. schred in het sociaal maandblad „Arbeid" naar aanleiding van deze materie, dat de uiterst schaarse jurisprundentie duidelijk aangeeft waar en hoe de oplossing moet worden gezocht. Namelijk aldus, dat de uitvoerinusorganen de moeite moeten nemen de uitzendverhoudüigen van geval tot geval te onderzoeken en naar bevind van zaken al of niet verzekeringsplicht vast te stellen.

Bij de openbare behandeling in de Kamer ontbrak het evenmin aan ernstige kritiek op hd wetsontwerp, voorzover dit betrekking had op de gemakshalve zo te noemen uitzendkrachten. Vrijwd door aUe fracties werd aan de discussie dedgenomen. Van de zijde der KVP was hd de heer Schoemaker, die zelfs met een amendement drdgde indien de Minister nid bereid zou zijn om aan zijn wensen tegemoet te komen. Hoewel de Minister het wetsontwerp ongewijzigd handhaafde, diende de heer Schoemaker echter het aangekondigde amendement niet in.

Hij nam genoegen met de opmerking van de Minister, dat gehuwde vrouwen, studenten en scholieren, de zgn. gelegenheidswerkers, al onder de uitzonderingsbepalingen van de Werkloosheidswet en de Ziektewet vallen. Ten aanzien van de Ongevallenwet echter zag de Minister geen reden om gelegenheidswerkers buiten de verplichte verzekering te laten.

De heer Tilanus (C H) nam hiermede echter geen genoegen. Hij diende een amendement in, mede ondertekend door nog twee leden van de VVDfractie en Ir. van Dis, ten doel hebbend de gelegenheidswerkers uitdrukkelijk buiten de werking der bovengenoemde sociale verzekeringswetten te houden. Dit amendement kon echter geen meerderheid verkrijgen. Het werd verworpen met 58 tegen 27 stemmen.

Onder de 27 voorstemmers behoorden de leden van de fracties der C H U, VVD, SGP, BP, GPV, en van de A R-fractie alleen de heer Schakel.

Het wetsontwerp zelf werd daarop aangenomen bij zitten en opstaan. De VVD, de SGP, de BP en GPV stemden tegen.

Thans laten wij de rede volgen, welke namens de SG P-fractie bij dit wetsontwerp werd gehouden

Ir, Van Dis sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Het onderhavige wetsontwerp confronteert ons weer met de verplichte sociale verzekeringswetgeving. Hoe wij daartegenover staan, is de Minister en de Kamer genoegzaam bekend, en het zou ook buiten het raam van dit wetsontwerp vaUen hierop nader in te gaan. Ik zal daarom volstaan met te verklaren, dat wij om

principiële, staatsrechtelijke en financiële

redenen steeds bezwaar tegen dit soort van wetgeving hebben gehad en dat wij reeds vóór de oorlog de voorkeur gaven aan een omslagstelsel. De Regering en de Kamer hebben dit echter steeds afgewezen, zodat het verzekeringssysteem in de sociale wetgeving gehandhaafd bleef met insluiting evenwel van demogelijkheid voor gewetensbezwaarden tegen verzekering, hiervan te worden vrijgesteld, door in plaats van premie belasting te betalen, waardoor de verantwoordelijkheid anders komt te liggen.

Bij de uitvoering der sociale verzekeringswetten behoort echter strikte rechtvaardigheid te worden betracht. Dat dit steeds is gebeurd, moet door ons ten sterkste worden betwist, juist met betrekking tot het onderhavige wetsontwerp. Het is toch een niet te weerspreken feit, dat het voorkwam en nog voorkomt, dat van personen, die allen in loondienst werkzaam waren en nog werkzaam zijn en die derhalve volgens de wet ook onder de verzekeringsplicht vallen, slechts een deel als verzekeringsplichtig werd aangemerkt en een ander deel niet. De personen, die tot dit andere deel behoren, zijn dan zij, die door tussenkomst van een uitzendbureau bij derden werkzaam zijn, maar voor wie de omstandigheden, waaronder zij werken, zodanig zijn, dat zij niet te onderscheiden zijn van hen, die niet door tussenkomst van een uitzendbureau bij derden werkzaam zijn.

Het is te begrijpen, dat dit tussen deze beide groepen een gevoel van

discriminatie

verwekt en dat de ene groep zich ten opzichte van de andere groep onrechtvaardig behandeld acht, daar de eerstgenoemde wel premies moet op­ brengen, doch de tweede niet, terwijl zij beide in loondienst zijn.

zij beide in loondienst zijn. De Minister wil nu in deze toestand verandering brengen, door in het onderhavige wetsontwerp alle personen, die door middel van een uitzendbureau bij derden werkzaam zijn, over één kam te scheren, door ze allen onder de verzékeringspUcht te brengen. Ook dus die personen, van wie de Centrale Raad van Beroep nadrukkelijk en zelfs meermalen heeft .beslist, dat zij niet in loondienst werkzaam zijn en dat zij derhalve ook niet verzekeringsplichtig zijn.

Om slechts op één beslissing van de Centrale Raad van Beroep de aandacht te vestigen, zij gewezen op die van 14 december 1954, waarin voornoemd College uitsprak:

, , dat in het onderhavige geval niet was bedongen, dat een door voornoemde typiste aanvaarde opdracht ook zou worden volbracht en dat er ook overigens geen verplichting bestond een opdracht te volbrengen; dat, aangezien voornoemde typiste het recht had haar werk voor gedaagden op elk willekeurig ogenblik naar eigen believen neer te leggen, zodat er zelfs sprake was van een zeer korte opzegtermijn, niet kon worden aangenomen, dat zij haar arbeid voor gedaagden heeft verricht krachtens een burgerrechtelijke overeenkomst, ook niet krachtens zulk een overeenkomst met zeer los verband".

Uit deze beslissing van de Centrale Raad van Beroep blijkt overduidelijk, dat het niet aangaat om personen, wie dit ook mogen zijn, tot

scholieren en studenten

die in de vakantie wat wiUen verdienen, toe, toch onder de verzekeringsplicht te laten vallen, terwijl van hen niet kan worden gezegd dat zij in loondienst werkzaam zijn. Zij zijn namelijk niet in loondienst, omdat zij vrij willen blijven en derhalve het recht willen behouden om zich op elk willekeurig, door henzelf te bepalen ogenblik aan hun werkzaamheden te onttrekken. Het element van ondergeschiktheid, dat aan een arbeidsovereenkomst is verbonden, ontbreekt bij hen ten enermaale. Het komt ons daarom hoogst onredelijk en onbillijk voor, ook deze categorie van personen onder de in het w.o. vermelde sociale verzekeringswetten te laten vallen.

Warmeer de Minister aan de uitvoeringsorganen der sociale verzekering opdracht zou hebben gegeven om alleen die personen, welke door tuusenkomst van uitzendbureaus bij derden werkzaam zijn, als verzekeringsplichtigen te beschouwen, van wie vaststaat dat zij in

loondienst

zijn, maar alle anderen niet, dan zou dit te verstaan zijn. Dan zou de Minister handelen zoals de wet hem verplicht. Dit recht wordt door het bestuur van de Algemene Bond van Uitzendbureaus dan ook niet betwist.

Het wordt integendeel zelfs door voornoemd bestuur als volkomen redelijk beschouwd, omdat de Minister voor een rechtvaardige uitvoering der wetten heeft zorg te dragen. Dit kan echter nu reeds gebeuren. Een w.o. als het onderhavige is hiervoor in het geheel niet nodig. De Centrale Raad van Beroep heeft toch nimmer uitgesproken, dat allen, die door middel van een uitzendbureau bij derdenwerkzaamzijn, niet als in loondienst zijnden kunnen worden beschouwd en daarom niet verzekeringsplichtig zijn. Had deze Raad dit wel gedaan, dan zou hij in strijd hebben gehandeld met het recht en met twee maten hebben gemeten ten aanzien van de in loondienst zijnde personen, die wel of niet door tussenkomst van uitzendbureaus werkzaam zijn. Dat de

Centrale Raad van Beroep

dit nimmer heeft gedaan, kan wel overduidelijk blijken uit de door hem genomen beslissingen, zoals o.m. die van 30 januari 1953, waarin aangaande een uitzendtypiste werd uitgesproken, dat het inschakelen van een uitzendbureau allerminst wil zeggen, dat er geen loondienst in het spel is. Wanneer de Minister dan ook in de memorie van toelichting spreekt van een uitzendconstructie met het oogmerk de toepassing van de sociale verzekeringswetten te ontgaan, dan menen wij dat hiervan geen sprake behoeft te zijn. De Minister erkent voorts dan ook zelf in de memorie van toelichting, dat er personen zijn, die alleen een andere arbeidsverhouding dan een arbeidsovereenkomst aangaan, omdat zij prijsstellen op eenzekere mate van vrijheid. In plaats nu van deze buiten de verplichte verzekering te laten, merkt hij — op advies van de Sociale Verzekeringsraad — op, dat deze personen onder de verzekeringsplicht moeten worden gebracht om hen

tegen zichzélf te beschermen.

Een dergdijkewijzevanhandelenachten wij toch wd uitermate onbillijk. De desbetreffende personen zijn niet in loondienst en voldoen dus ook niet aan de termen om onder de verzekeringsplicht te vallen, maar desniettegenstaande wil de Minister de verzekeringsplicht toch maar op hen van toepassing doen zijn om hen tegen zichzelf te beschermen, terwijl zij daar zelf hdemaal geen prijs op stellen. Dit blijkt wd zeer duidelijk uit een tweetal bij de Kamer ingediendeadressen, één van de Vereniging van Steno-typistes en één van de „Stichting tot behartiging van debelangen van dein vrij beroep op kantoor werkende vrouw".

Op die manier kan men de gehde bevolking ook wd onder de ongevallenof de brandverzekering gaan brengen om hen tegen zichzelf te beschermen, zodat er van de vrijhdd niets meer overblijft en alle verantwoorddijkheidsbesef wordt uitgedoofd. Wij kunnen ons dan ook md de in het wetsontwerp voorgestelde maatregd met betrekking tot personen die doormiddd van uitzendbureaus zijn tewerkgestdd, maar die niet in loondienst zijn, nid: verenigen. Bij de personen, die hiervan straks de dupezullenworden, heeft dit voorstd dan ook — wat zeer begrijpdijk is —

sterke verontrusting

en grote ontstemming teweeg gebracht. Men maakt in die kringen de Minister er onder meer een verwijt van, dat hij nid in het bezit is van betrouwbaar cijfermateriaal omtrent de samenstelling van de groep die door hd aannemen van dit w.o. zal worden getroffen, terwijl volgens hen de uitzendbureaus door de Minister nimmer zijn benaderd om hem deverlangde inlichtingen te verstrekken.

Met hd oog hierop zou het toch wd sterk aan te bevden zijn, wanneer de Minister zich eerst nader opdehoogte lid stellen over de nodige cijfers door de bevoegde instanies. Volgens de Sociale Verzekeringsraad zou een belangrijk ded der door middd van uitzendbureaus te werk gestelde personen hun totale inkomen met deze 'werkzaamheden verdienen. De hierbij bdrokkenen ontkennen dit echter ten stdligste In hd adres van de vorengenoemde

Stichting

wordt dienaangaande vermdd — zij waren zeer nauwkeurig: decijfers werden tot op honderdste procenten versterkt — dat van de bijna 2600 uitzendtypistes er in 1964 30, 45 pet. niet langer hebben gewerkt, dan vier weken; 56, 37 pet. heeft minder dan duizend gulden verdiend, 75, 51 pet minder dan f 2000, — en 87, 29 pet. minder dan f 3000, —. Een inkomen van f 5000, — of meer werd slechts door 2, 16 pet. der uitzendtypistes bereikt.

Uit deze cijfers blijkt derhalve, dat slechts een aantal van 2—13 pet. als in loondienst zijnde kan worden beschouwd en onder de wettdijke verzekeringsplicht zou vallen. Het is derhalve onreddijk om ter wüle van dit betrekkdijk kldne aantal de overigen, die 87—98 pet. vertegenwoordigen, ook bij de verplichte verzekering onder te brengen.

Dat er van die zijde tegen dit wdsontwerp verzet wordt aangetekend, is dan ook begrijpdijk. Dit geschiedt wdnid om principiële redenen, die bij ons bestaan, maar om financiële redenen, die ook door ons steeds tegen het sodale verzekeringssysteem zijn ingebracht.

Op de hierbij betrokkenen zullen namdijk weer

nieuwe lasten

worden gdegd, wat tot gevolg zou kunnen hebben, dat zij met werkenzullen ophouden, hetgeen maatschappelijk gezien, in deze tijd van groot tekort aanarbddskrachten, voor het bedrijfsleven zeer nadelig moet worden geacht.

Bovendien zullen de lasten van de uitzendbureaus verzwaard worden, waardoor vooral de kleineren onder hen, die het merended uitmaken, zwaar getroffen worden.

Het is bovendien ook zeer dubieus, of de hierbedoelde krachten er wd ooit enig profijt van zullen hebben, als zij onder de verzekeringsplicht zuUen worden gebracht. Om bijvoorbeeld voor een uitkering krachtens de Werklooshddswd in aarmierking te komen, moet men

onvrijwillig werkloos

zijn, wat bij iemand, die zijn vrijhdd om te werken wenst te behouden, is uitgesloten. Voorts is de werkperiode van deze personen zeer beperkt. Als zij beneden de bij de wet voorgeschreven 78 dagen per jaar blijven, dan krijgen zij nimmer een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.

In hd geval van de Ziektewet ligt de zaak al nid ved anders, daarzijmeer niet dan wd in het bedrijfsleven werkzaam zijn Zij zullen dus zdden voor een uitkering krachtens de Ziektewd in aarmierking komen. Het heeft er dan ook ved van, dat deze wet moet dienen om van bepaalde personen, die rechtens buiten de verzekeringsplicht vallen, premie te kunnen gaan heffen. Tot slot wU ik er bij de Minister ten sterktste op aandringen om deze uitzendkrachten, die als niet in loondienst zijnde te beschouwen zijn, buiten dit wetsontwerp te laten. Warmeer echter, zoals reeds is aangekondigd, een amendement mocht worden ingediend, waarvan de strekking zijn zal, die ik zoeven heb aangegeven, dan zullen wij onze stem aan dit wdsontwerp kunnen geven. Ik hoop echter, dat dit niet nodig zal zijn, maar dat de Minister een zodanige verklaring zal geven, dat wij gerust gestdd worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 mei 1965

De Banier | 8 Pagina's

Wetsontwerp Verzekering Van uitzendkrachten

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 mei 1965

De Banier | 8 Pagina's