Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Staten van Zeeland

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Staten van Zeeland

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Nadat de leden van Gedeputeerde Staten bij de behandeling van de Provinciale begroting voor 1965 de sprekers in eerste termijn hadden beantwoord, vonden de replieken plaats. Ook de heer Adelaar nam hieraan deel.

Spreker begon met op te merken, dat hij na de uitvoerige uiteenzettingen en de heldere betogen vanuit het college kort kon zijn. Hij wilde slechts enkele opmerkingen maken en waar nodig, gerezen misverstanden trachten weg te nemen. De heer van den Bos (A.R.) heeft in zijn betoog over de financiële positie ons wel duidelijk gemaakt, aldus spreker, dat wij niet moeten verwachten, dat een herziening zal kunnen plaatsvinden van de uitkeringen uit het Gemeentefonds voor 1965, zoals dat ook voor 1964 is gebeurd. Hij heeft helaas de sprekers, die de financiële positie van de provincie ongunstig inzagen, gelijk moeten geven. Toen spreker dat zo allemaal hoorde, waarbij nog kwam hetgeen de heer van den Bos vertelde over de leningenpot van f 209 miljoen voor alle provincies en de te verwachten hogere rentestand, dacht spreker, dat er met deze begroting en de vooruitzichten op monetair gebied binnenkort wel eens van een ontwikkelingsbeperking kon worden gesproken, wanneer de omstandigheden zich niet snel in gunstige zin wijzigen.

Over het algemene subsidiebeleid had spreker bij de algemene beschouwingen enkele vragen gesteld. Hij had e indruk, dat hierop niet uitvoerig is ingegaan. Spreker had gezegd, dat ij een algehele herziening van het ubsidiebeleid had verwacht. Daarop s door de heer van den Bos wel even eattendeerd, maar hij is er niet verer op ingegaan. Spreker zou daarver toch wel graag iets meer weten. at de zorg voor de sociaal zwakkeen bij de overheid ligt, onderschrijen wij met wellicht alle groeperinen in deze staten. Dat deze zorg echer in die mate bij de gemeenten zou iggen, als door het college van gedeuteerde staten wordt voorgesteld in e begeleidingsbrief, is éénpunt, waar ij nog min of meer gereserveerd teenoverstaan, aldus spreker. Daar­ over willen wij ons pas definitief uitspreken, wanneer het definitieve antwoord van de afdeling Zeeland van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, die toch ten nauwste bij deze zaak is betrokken, binnen is. Wij hebben begrepen, dat na de brief van 13 december 1963 door deze afdeling niet nader is gereageerd, wat ons ten zeerste spijt. Wij hopen, dat birmenkort alsnog klaarheid in deze materie komt. Spreker had naar aanleiding van vraag 1 in het algemeen verslag bij de algemene beschouwingen de vraag gesteld: welke stimuleringsuitgaven kunnen volgens het college niet worden gedaan? Waarschijnlijk is op dit punt een klein misverstand gerezen. Uit het antwoord van de heer van den Bos concludeer ik, dat hij meende, dat ik zou hebben gevraagd, welke uitgaven met stimeleringsuitgaven worden bedoeld. Bij ons is de vraag gerezen, of hiermede uitsluitend de uitgaven worden bedoeld, die ook in vraag en antwoord 35 van het algemeen verslag nader worden aangeduid, namelijk die voor de leefbaarheid van de provincie.

Spreker was de heer van Poelje (P. v.d.A) erkentelijk voor de nadere uiteenzetting ten aanzien van de 90 m-boot. Wij hopen, dat de beslissing hierover spoedig zal afkomen eneven gunstig mag zijn als de reacüe op de plannen voor de dubbeldekkers. Hiermede belanden wij bij hetgeen zojuist door de vorige spreker naar voren is gebracht. Namens Gedeputeerde Staten heeft de heer van Poelje tot uitdrukking gebracht, dat het zeer noodzakelijk zou zijn een uurdienst op zondag in te voeren. Hij heeft het tevens betreurd, dat de minister hierop nog geen gunstige toezegging heeft gedaan en ook geen argumenten heeft aangevoerd, die het uitblijven van deze toezegging verklaren. De heer van Poelje heeft die wens van een uurdienst op zondag op het veer Vlissingen-Breskens gemotiveerd met de woorden: Het is nu eenmaal een eis van deze tijd.

Het zal u niet verwonderen, dat onze fractie op het standpunt staat, dat er hogere eisen zijn dan eisen van deze tijd. Wij hebben in de eerste plaats rekening te houden met de hoogste eisen, namelijk die ons in Gods Woord worden voorgehouden. Bij het eind van de algemene beschouwingen over de begroting 1964 is ook namens onze fractie door mij naar voren gebracht, dat de provinciale overheid in dit opzicht een dubbele verantwoordelijkheid heeft. Daarom kunnen wij met het voorstel om op zondag een uurdienst in te voeren, wat dus een vermeerdering van de vaarten inhoudt, niet akkoord gaan.

De heer Adelaar merkte voorts op, dat hij het standpunt zijner fractie ten aanzien van de extra diensten op andere veren bij de behandeling van de begroting voor 1964 reeds uitvoerig had uiteengezet en dit dus nu geen nadere toelichting behoefde. Hij wilde alleen nog opmerken dat dit geen verwijt betekent ten aanzien van de uitvoering van de provinciale stoombootdiensten, Ondanks de bezwaren, die wij tegen de zondagsdiensten hebben ingebracht, heb ik gisteren voldoende tot uitdrukking gebracht, dat wij voor de stoombootdiensten alle waardering hebben. Op een zaterdag, enkele maanden geleden, werd ik ermee geconfronteerd, dat de rij van wachtenden bij het veer Kats-Zierikzee zo groot was, dat de , , Oosterschelde" hen niet allen tegelijk naar de overkant kon brengen. Daar werd toen medegedeeld, dat de , , Noord-Beveland" niet zou worden ingezet, omdat men dat op zaterdag nooit deed. Wanneer men dit naast elkaar plaatst — niet om een vergelijking te maken, want die zou in alle opzichten mank gaan — dan zou men de indruk krijgen, dat de zaterdag boven de zondag wordt gesteld en dat het belangrijker wordt geacht om een vrije zaterdag te hebben dan een vrije zondag. Het is onze diepste overtuiging, dat het een eis is, dat zowel de overheid als de onderdanen, ongeacht de tijd waarin wij leven, aan Gods Wet gehoorzamen.

Er is een klein misverstand gerezen ten aanzien van ons standpunt, zoals dat naar voren is gebracht in vraag 65 van het algemeen verslag. Ik meen, dat de heer van Poelje heeft begrepen — en dat is absoluut niet juist — dat wij de activiteiten van het college met betrekking tot de visserijproblemen in het verleden niet op prijs zouden hebben gesteld. Sprekers vraag had de strekking: moeten wij in de toekomst lijdelijk toezien, nu de regeringsbeslissing zo teleurstellend voor onze provincie is? Ik ben blij, dat de heer van Poelje heeft gezegd, dat dit niet de bedoeling is. Ik heb uit zijn antwoord begrepen, dat het college nog steeds met deze zaak bezig is.

De heer van Poelje heeft ook aandacht geschonken aan de bezwaren, die in mijn fractie leven ten aanzien van de sportbeoefening. Hij heeft de hoop uitgesproken, dat binnen afzienbare tijd op dit gebied andere gedachten in onze kringen wortel zullen schieten, naar analogie van wat in het boek , , Parade der Mannenbroeders" is te lezen. Spreker was ervan overtuigd, dat men over enige tijd deze zaken inderdaad anders zal bezien, maar dan is mijn innige wens, dat het beginsel, zoals wij dat te allen tijde hebben gesteld, niet zal worden losgelaten. Ook bij de vorige algemene beschouwingen is door mijn fractie al benadrukt, dat wij niet tegen de sportbeoefening op zichzelf zijn, maar dat wij wel zijn tegen de wijze, waarop één en ander zich ontwikkelt, een ontwikkeling die bij topevenementen als de Olympiade en internationale voetbalwedstrijden duideUjk waarneembaar is.

De heer Mes (K.V.P.) heeft enige aandacht besteed aan hetgeen wij hebben gezegd over de geheimhouding ten aanzien van het aantal gegadigden voor vestiging in het Zuid-Sloe. Zijn antwoord kan ons niet direct bevredigen. Wel zijn wij het met hem eens, dat er heel wat verbeeldingskracht voor nodig is geweest om daarin werkelijk iets te zien. Het havenschap was toen nog slechts in een zeer pril stadium. Is het nu niet mogelijk, dat aan de staten het aantal bedrijven wordt genoemd? Door de voortdurende geheimhouding krijgen wij nu niet bepaald de indruk, dat men staat te dringen om zich daar te vestigen. Bij ons rijst dan nog de vraag, die ook onbeantwoord is gebleven: wat gebeurt er, wanneer er enkele gegadigden zijn voor een zelfde plaats of gedeelte?

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 september 1965

De Banier | 12 Pagina's

Uit de Staten van Zeeland

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 september 1965

De Banier | 12 Pagina's