Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Openbare Vergadering der Vaste Commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Openbare Vergadering der Vaste Commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

In de Memorie van Toelichting op de begroting van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening maakte Minister Bogaers bekend, dat voor 1966 het voornemen bestaat om, met uitsluiting van de zogen'aajnde vrijer tijdswoningen, met de bouw van ongeveer 125.000 woningen een aanvang te maken. Hij baseerde dit voornemen op de snelle groei van de woningproductie, waarvan inmiddels bekend werd, dat in 1965 een aantal woningen werd gebouwd van tegen de 115.000.

Het aantal van 125.000 in 1966 in aanbouw te nemen woningen wU de Minister als volgt verdelen:

60.000 woningwetwoningen; .

16.250 gesubsidieerde partikuliere huurwoningen;

23.750 eigen woningen met bezitvormingsbij dragen;

25.000 ongesubsidieerde woningen. Hierbij zij aangetekend, dat uiteraard het werkelijke aantal in aanbouw te nemen woningen onder meer ook afhankelijk zal zijn van de ontwikkeling van de bouwcapaciteit.

De Minister deelde voorts mede, dat als alles meeloopt reeds in 1967 voor verschillende delen van het land het tekort aan woningen kan zijn opgeheven, terwijl voor de overige delen door hem 1970 werd genoemd. Inderdaad mag hierbij wd worden gezegd: als alles meeloopt, want er kan nog zoveel gebeuren waardoor alle berekeningen tenslotte blijken tefalen. In het verleden zijn door voorgangers van deze minister al zo dikwijls jaartallen genoemd, waarin volgens hen de achterstand zou zijn ingehaald en de woningnood tot het verleden zou behoren. Vergissen we ons niet dan is 1962 al eens genoemd, daarnti 1965, maar er is niets van uitgekomen. Het moet echter worden erkend, dat de laatste jarai onder minister Bogaers er meer schot in het aantal gebouwde woningen is gekomen. Het werkelijke aantal in 1965 gereed gekomen woningen heeft zelfs het geschatte aantal met enkele duizenden overschreden.

Om te kunnen nagaan hoeveel tijd er waarschijnlijk nog zal verlopen voordat het woningtekort zal zijn ingehaald, moest een onderzoek worden ingesteld naar de woningbehoeften. Dit onderzoek heeft inmiddels plaats gehad door middel van een steekproef. Het was naar aanleiding hiervan dat van de zijde der S.G.P.-fractie de navolgende opmerkingen werden gemaakt bij het punt van de agenda, dat als volgt luidde:

Het inlopen van de kwantitaMeve achterstand in de woningbouw tot 1970

De heer Van Dis (S.G.R): Mevrouw de Voorzitter! Ik kan mij bepalen tot punt 2: het inlopen van de kwantitatieve achterstand in de woningbouw tot 1970. Die kwantitatieve achterstand hangt natuurlijk af van de grootte van de woningbehoefte Het onderzoek naar de woningbehoefte is geschied op steekproefbasis. Wij zijn echter van oordeel, dat dit geen juist beeld geeft van de ware toestand van de woningbehoefte. Kan de Minister wellicht een overzicht geven van de concrete woningbehoeften in de afzonderlijke gemeenten, b.v. per 1 juli 1965? Er zou namelijk onzes inziens een juister beeld van de woningbehoefte worden verkregen, wanneer bij alle gemeenten in Nederland werd geïnformeerd naar de achterstand en de behoefte aan woningen.

Minister Bogaers richtte zich eerst tot de heer Van der Peyl, die het ook over de woningbehoefte had gehad en daarover een vraag had gesteld. De minister beantwoordde de heer Van der Feyl te dezer zake als volgt:

De geachte afgevaardigde heeft ook gesproken over het onderzoek naar de woningbehoefte Hij heeft met name gevraagd: , , Als u nu de resultaten daarvan bekend maakt, kunnen wij dein volledig, tot in details nagaan, wat de woningbehoefte is, in welke prijsklassen wij moeten bouwen, hoe de vraag naar centrale verwarming is, enz? " Ik geloof, dat de geachte afgevaardigde nu te veel verlangt van het onderzoek naar de woningbehoefte. Ik ben van mening, dat het een uiterst waardevol resultaat te zien zal geven, ook voor het beleid. Aan de andere kant moeten wij ervoor oppassen, dat wij onze verwachtingen niet te hoog spannen. Het is duidelijk, dat de details, die de geachte afgevaardigde vraagt, niet in die mate te geven zijn. Er zal wd een nieuw en bdangrijk hulpmiddd zijn voor het bepalen van hetbdeid, maar niet om alle details te geven, die de geachte afgevaardigde vraagt.

Na aldus de heer Van der Feyl te hebben beantwoord, vervolgde de Minister:

Deze vraag sluit aan bij een opmerking van de heer Van Dis. Hij heeft gevraagd, of het onderzoek ook een overzicht over het tekort voor de verschillende gemeenten geeft. Het onderzoek geeft geen overzicht over een dergdijk tekort. Het is immers een. steekproef geweest; die geeft wd een overzicht voor het land en voor bepaalde grote gebieden, maar geen overzicht per gemeente Daarvoor zijn wij o.m. aangewezen — willen wij het precies per gemeenteweien —op volkstdlingen en op de gegevens, die daarbij ter beschikking komen.

Een volgend punt van de agenda betrof:

De kwaliteit van de woningbouw

a. voor wat betreft het woningtype.

b. voor wat bdrdt materiaal, constructie en afwerking.

Hierbij werd namens de S.G.P.-fractie het volgende opgemerkt:

De Heer Van Dis (S.G.P.): Mevrouw de Voorzitter! Wat de kwaliteit van de bouw betreft, menen wij dat inzake het woningtype volgens een enquête is gebleken, dat aan eengezinswoningen verre de voorkeur wordt gegeven boven flatwoningen. Bovendien is in de praktijk gebleken, dat hoogbouw geen besparing geeft op de bouwgrond. Zdfs kunnen op dezdfde totale oppervlakte meer eengezinswoningen worden gebouwd dan flatwoningen. Ik zou de Minister daarom willen verzoeken er bij de gemeentebesturen en de stedebouwkundigen op aan te eengezinswo­ dringen bij voorkeur ningen te bouwen.

Wat punt 5b betreft: materiaal, constructie en afwerking, zou ik willen opmerken, dat er enige jaren gdeden ernstige klachten waren over de constructiekwaliteit van industriëd gebouwde woningen, met name over condens-en lekkagevocht en schimmdvorming in Coignet-en Nansen-Nidsenwoningen in het gebied van de Waterweg. Tevens werd geklaagd over de scheurvorming in de spouwen binnenmuurdementen, alsook over kozijnconstructies van B.N.B.-woningen in Amsterdam. Ik zou de Minister willen vragen of dergdijke klachten nog in ernstige mate voorkomen. Hierop antwoordde Minister Bogaers als volgt:

De geachte afgevaardigde de heer Van Dis spreekt naar mijn mening terecht uit, dat er in het Nederlandse volk een voorkeur voor het eengezinshuis bestaat. Hij vraagt mij, of hd niet goed zou zijn, dit nog eens onder de aandacht van de gemeentebesturen te brengen. Ik meen te mogen zeggen, dat dit laatste niet nodig is, omdat uit de cijfers blijkt, dat de gemeentebesturen, federaties en andere opdrachtgevers daarmede al rekening houden. Dit blijkt o.m. uit de volgende gegevens: van de woningwetsector was in 1962 50 pet. eengezinshuis, in 1964 was dit 61 pet; voor de premiebouw zijn deze percentages 54 over 1962 en 61 over 1964, in de ongesubsidieerde sector 73 en 77.

Wat de opmerkingen van de geachte afgevaardigde over de condens en de lekkage betreft, zou ik met uw goedvinden, mevrouw de Voorzitter, willen vragen, of de geachte afgevaardigde wat meer gedetailleerde gegevens zou willen sturen naar de Van Alkemadelaan, met n£ime aan het adres van de heer Buskens, zodat wij die concrete gevallen eens kunnen nagaan en zien hoe het daarmee staat.

Punt 6 van de agenda had betrekking op:

De stimulering van het partikulier initiatief

Een vijftal sprekers maakte over dit punt enkde korte opmerkingen, van wie de heer Slotemaker de Bruine (PSP) zich als sterke tegenstander van de particuliere bouw deed kennen, wat te begrijpen is, daar de socialisten van de PSP evenals die van de PvdA sterke voorstanders zijn van de gesocialiseerde of overheidsbouw. Vandaar dat zij aandringen op de bouw van steeds meer woningwdwoningen. Van SGP-zij de werd het volgende opgemerkt.

De heer Van Dis (S.G.P.): Mevrouw de Voorzitter! Wij zijn steeds sterke voorstanders geweest van het bevorderen van het particulier initiatid, ook in de bouwnijverheid. Dat hebben wij gisteren nog laten blijken, toen wij er tegenop zijn gekomen om woningwet-B-woningen te laten bouwen, zoals de Minister van plan is. Ik wU hier thans niet verder op ingaan; ik zou alleen gaarne van de Minister willen vernemen wat de Regering doet — bij voorbeeld door het verlenen van belastingfacilitdten, ontheffing van overdrachts-en registratiekosten en van omzetbdasting — tot stimulering van het particulier initiatid in de woningbouw.

Minister Bogaers beantwoordde enkde sprekers als volgt:

De heren Van Dis, Van Hdvoort en Visser hebben gevraagd, of ten aanzien van bepaalde belastingen faciliteiten worden overwogen. Naar mijn mening is het op het ogenblik, mede gelet op de discussie, die hier veertien dagen gdeden is gevoerd, erg moeilijk dit te realiseren.

Met de gedachte van de geachte afgevaardigde de heer Van der Peijlben ik het eens, maar hij ihoet niet vergeten, dat dit weer directe repercussies op de overhddsuitgaven zou hebben.

De heer Slotemaker de Bruine (PSP): Mevrouw de Presidente! Ik begrijp, dat de Minister mijn opmerking later wil beantwoorden, maar ik zou toch willen wijzen op zijn opmerking: Wij bouwen zelf niets. Moet ik dit zo verstaan, dat alle bouw inderdaad in de particuliere sfeer plaatsvindt?

Minister Bogaers: Niet door de rijksoverheid.

De heer Slotemaker de Bruine: Inderdaad, alle bouw geschiedt door particuliere bouwondernemers.

Minister Bogaers: Neen, mevrouw de Voorzitter, ook door gemeentebesturen en door federaties, als opdrachtgevers samen zelfs ongeveer 50 pet. van het totaal.

Punt 7 van de agenda betrof:

De administratieve bemoeiing met het bouwen

Het zal wel duidelijk genoeg zijn wat hiermee wordt bedoeld. Sedert jaren toch wordt door de bouwers steen en been geklaagd over de administratieve rompslomp, verbonden aan het verkrijgen van een goedkeuring om te mogen gaan bouwen. Hierbij maakten drie sprekers korte opmerkingen, nl. de heren Tolman (C.H.), Van Helvoort (K. V. P.) en Van Dis (S. G. P.) Laatsgenoemde zei het volgende:

Mevrouw de Voorzitter! Er is vanmiddag grote waardering uitgesproken voor de werkzaamheden van de Minister. Ik wU mij daarbij gaarne aansluiten, maar het komt mij voor, dat die waardering wel ten top zou stijgen wanneer het hem zou gelukken om aan die administratieve rompslomp bij de woningbouw voorgoed een einde te maken. Verder kan ik mij aansluiten bij wat andere sprekers hierover hebben gezegd en wil ik volstaan met de vraag: Kan de Minister zeggen hoe het bij departiculierebouw staat met de gemiddelde wachttijd, die verloopt tussen het indienen van de aanvrage en het verlenen van de vergunning?

De Minister ging teimelijk uitvoerig op de gemaakte opmerkingen in. Hij wees er op, dat een bouwplan onmisbaar is en dat dit eerst bij B. en W. moet worden ingediend, voordat het gerealiseerd kan worden. Voorts moet worden nagegaan of zo'nbouwplan voldoet aan de gemeentelijke bouwverordening, aan de stedebouwkundige plannen en aan algemene wetten, zoals de Hinderwet. In ons dichtbevolkte land, aldus de Minister, kan geen enkele van deze toetsingen, die door de gemeenten gebeuren, vervallen.

Hoewel niet kan ontkend worden, dat de gemeenten hier een taak hebben, kan het evenmin worden ontkend, dat bij deze toetsingen veel dubbel werk wordt verricht. Van de gemeenten toch gaan de bouwplannen o.m. naar de hoofdinspecteur-direkteur van de volkshuisvesting, die, zoals de heer Van Helvoort had opgemerkt, het nog eens over doet. Daarnaast zijn er nog andere instanties, die gedeeltelijk weer hetzelfde werk doen.

Criteria voor en omvang van de industriële bouw

Bij dit punt werd het volgende opgemerkt:

De heer Van Dis (S.G.P.): Mevrouw de Voorzitter! Gaarne zou ik van de Minister vernemen of het waar is, dat de woningen, die volgens industriële bouwmethoden tot stand zijn gekomen, ondanks de beweerde sterke arbeidsbesparing en de gelijke hoeveelheid toegepaste bouwmaterialen, nog steeds aanmerkelijk duurder zijn dan de volgens de traditionele methoden gebouwde woningen. Is dit het gevolg van kartelafspraken tussen de onderscheidene woningfabrieken of tussen de traditionele bouwers en de indus-' triële woningfabrikanten?

Acht de Minister voorts devergroting van het aantal woningfabrieken nuttig? Is de Minister, gelet op de nodige investeringen en de schaarste op de kapitaalmarkt, bereid, door middel van financiële maatregelen, b.v. voorschotten tegen lage rente, debouw van woningfabrieken in gebieden waar daaraan behoefte is, te stimuleren? Kan de minister zeggen, wat de produktiecapaciteit is van een woningfabriek?

Hierna werd door de heer Aantjes (AR) nog eens de kwestie van de gietbouw te berde gebracht Hij deed dit naar aanleiding van schriftelijke vragen van de afgevaardigde der SGP, welke op 7 sept. 1965 ingezonden waren en waarvan de eerste vraag als volgt luidde:

, , Is de Regering bereid en voornemens ook aan andere dan de in de bijlage van de brief van de Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid nr. M.G.-64-13, dd. 19 okt. 1964 aan de colleges van B. en W. der onderscheidene gemeenten gerichte circulaire genoemde industriële faciliteiten te verlenen, indien die andere bouwondernemingen in een periode van twee jaren een objectief en ambtelijk vastgestelde arbeidsbesparing van tenminste 60 pet. (ten opzichte van het criterium 1250 manuren per woning van 300 mS) op de bouwplaats hebben bereikt bij een produktie van tenminste 500 woningen per jaar, bijv. door toepassing van andere industriële bouwmethoden, gietbouw of assemblage en montage van geprefabriceerde onderdelen? '

Het antwoord van Minister Bogaers was, dat het niet in zijn voornemen lag op korte termijn de contingentsvrijheid voor woningen, gebouwd volgens industriële bouwmethoden, als bedoeld in de voornoemde circulaire, uit te breiden tot de systeembouw en de gerationaliseerde bouwmethoden. De heer Aantjes (AR) nu kwam op dit afwijzende antwoord terug. Hij zei o.m. het volgende:

Ik zou even terug willen komen op het antwoord, dat de Minister heeft gegeven op de schriftelijke vraag van de heer Van Dis, nl. waarom de gietbouw niet bij de industriëlebouwmag worden getrokken. Vandaar dat op de agenda staat, , Criteriavoorenomvang van de industriële bouw".

De Minister heeft op die schriftelijke vraag van de heer Van Dis afwijzend geantwoord en ik zou er bij de Minister nog eens voor wUlen pleiten daarvan terug te komen. Het systeem van de giefbouw betekent toch niets anders dsm wat bij de overige industriële bouw in de fabriek gebeurt, hier op de bouwplaats gebeurt. Uit een oogpunt van arbeidsbesparing doet het voor de industriële bouw niet onder. Het heeft zelfs nogbepaaldevoordden. Het gaat zeker net zo snel. De Minister heeft ons bij een ander agendapunt uitgenodigd, eens een bezoek te brengen aan Overvecht in Utrecht. Ik zou de Minister willen aanbevelen om als hij nog eens naar Overvecht gaat, daar eens te kijken wat met gietbouw kan worden bereikt.

Minister Bogaers: Ik heb dat veertien dagen geleden nog gedaan.

De heer Aantjes (AR): Het antwoord aan de heer Van Dis is drie weken geleden gegeven. Misschien is de Minister twee weken geleden tot een ander inzicht gekomen.

Minister Bogaers: Een maand geleden was de Minister daar ook.

De heer Aantjes: (AR): Dan moet ik doorgaan, mevrouw de Voorzitter, ' stel ik tot mijn spijt vast.

Een voordeel hiervan is dus niet alleen, dat het zeker net zo snel gaat en dat het uit het oogpunt van arbeidsbesparing voor de Emdere industriële bouw' niet onderdoet, maar ook dat de transportmoeUijkheden belangrijk geringer zijn. De moeilijkheden voor het vervoer van elementen van de industriële bouw, die in de fabrieken worden vervaardigd, zijn niet gering. Deze vaUen bij de gietbouw grotendeels weg.

Een ander aspect, dat ik hier ook wil noemen, is, dat deze vorm van industriële bouw veel meer dan de industriële bouw, die in de fabrieken plaats vindt, de mogelijkheid biedt van combinatievorming voor kleinere aannemersbedrijven. Dat is één vcin de punten geweest, die de Minister in zijn Bouwnota heeft genoemd als tegenhanger van de schaalvergroting, namelijk dat de kleinere bedrijven het in samenwerking zouden kunnen gaan zoeken. Dat is één van de hoofdpunten, waarop de Minister bij herhaling is teruggekomen. Die samenwerking kan juist in de gietbouw goed worden verwezenlijkt Ik doe dus een dringend beroep op de Minister, de criteria voor de industriële bouw zodanig te stellen, dat de gietbouw daar ook onder valt

De antwoorden welke Minister Bogaers gaf op de opmerkingen der heren Van Dis en Aantjes, luidden als volgt:

De eerste vraag van de geachte afgevaardigde de heer Van Dis heb ik mijns inziens heel duidelijk beantwoord: vergroting van capaciteit is inderdaad nuttig. Ik geloof evenwel, dat wij er ook rekening mee moeten gaan houden, mevrouw de Voorzitter, — wij komen daarop waarschijnlijk vandaag of morgen terug — dat wij langzamerhand de productiecapaciteit van 125.000 woningen per jaar naderen. Dan wordt het een kwestie van concurrentie, wie het beste in die blijvende woningbehoefte, laten wij aannemen, gemiddeld 125.000 woningen per jaar, kan voorzien. Er kan behoefte bestaan aan verdere uitbreiding — dat zal in de praktijk wd blijken —, maar een grootscheepse uitbreiding op dit ogenblik is iets minder noodzakdijk dan één of twee jaar gdeden het geval was, gezien de gewddige sprong in capaciteit, die de laatste jaren gemaakt is. Het is niét alleen uit dien hoofde, maar ved meer nog vanwege de budgettaire consequenties — en dan kom ik dus weer bij agendapunt 1 en' de betogen in deze Kamer van enkde weken gdeden —, dat wij er niet aan kunnen denken het middd van voorschotten tegen lage rente bij de bouw van fabrieken toe te passen, aangezien dit de begrotingslast alleen maar groter zou maken.

De capaciteit per fabriek — ik geloof, dat de geachte afgevaardigde daarnaar ook gevraagd heeft — varieert van 300 tot ruim 1200 woningen • per jaar; ik zie hier zdfs op het lijstje een geval van 1500 woningen per jaar.

Dan kom ik nu bij de opmerking van de geachte afgevaardigde de heer Aantjes betreffende de gietbouw. Ik heb bij wijze vaninterruptie al gezegd, dat dit systeem en ook andere systemen mij bekend zijn en dat ik voor' niemand onder wü doen in waardering voor wat de gietbouwproduqenten hebben gepresteerd. Nu kunnen in de huidige situatie deze systemen, als zij 60 pet arbeidsbesparing halen, een contigentstoeslag krijgen van maar liefst 150 pet op het basiscontingent. Dat is het resultaat van de circulaire van 24 mei van dit jaar. Nu kan men erover twisten, mevrouw de Voorzitter, of dit voldoende is of niet, en of deze bouw langzamerhand ook niet in de termen van de industriële bouw zou kunnen vallen. Ik heb daar slechts één antwoord op, nl. dat het gdd daarvoor niet beschikbaar is en dat ik op dit moment geen kans zie, tenzij ik het gdd weer ergens anders vandaan haal, om deze bouw nog sterker te stimuleren.

Ik zie op het ogenblik een capacitdt, die dicht bij de 125.000 woningen per jaar ligt, en ik zie een capacitdt die, wat de woningwetsector bdreft, dicht bij de 60.000 per jaar ligt Als ik op dit moment nog verder zou gaan met het stimuleren van bepaalde produktiecapaciteiten, dan zou ik mij niet houden aan afspraken, die binnen het kabinet gemaakt zijn. Dit is, gdoof ik, het meest duiddijke antwoord, dat ik aan de geachte afgevaardigde kan geven.

De geachte afgevaardigde de heer Witteveen heeft terecht gewezen op een punt, dat in de evolutie vanzdf aan de orde zal komen. Natuurlijk is de situatie van 1965/1966 niet meer gelijk aan de situatie van 1963/1964. Ik meen, dat wij de oplossing langs wat andere wegen moeten zoeken, en met uEime langs de weg, die straks meer expliciet aan de orde zal komen, wanneer wij hd zullen hebben over meer vrijheid op de drie verschillende punten, waarover wij reeds hebben gesproken. Als in het overleg met bepaalde colleges van gedeputeerde staten blijkt, dat in zekere provincies (gehed of gedeeltdijk) op het gebied van de contingentering meer vrijheid gegeven kan worden, dan betekent dit dat andere sectoren dan in dezdfde situatie komen als de industriële boüw thans, maar... dan met een verheugend kantje, omdat wij hebben kunnen constateren, dat het woningtekort in die provincies verdwenen is en de behoefte niet meer van die aard is, dat wij moeten vrezen voor overspanning.

Verletbestrijding

Voor de winter 1965/1966 is op de begroting een bedrag van 10 miljoen uitgetrokken. Het doel hiervan is te bevorderen dat ook in de winter met de bouw kan worden doorgewerkt Hoewd het bedrag nog hoger is gesteld, nl. 14 miljoen, vragen we ons toch af of hiermee moet worden doorgegaan. Feit is, dat het bestuur van de , , Stichting Verletbestrijding Bouw-• nijverheid" zdf aan de Minister de verzekering heeft gegeven, dat het de bijdrage van de overhad slechts voor drie jaar nodig heeft. Dan zou het bestuur zelf voor de verletbestrijding zorgen. De Minister herinnerde hieraan in zijn antwoorden aan de sprekers, onder wie er waren, die er aanmerking op maakten, dat de Minister deze bijdrage verder wüde gaan verminderen.

De afgevaardigde der SGP merkte volgens de Handelingen het volgende op:

De heer Van Dis (SGP): Mijnheer de Voorzitter! In tegenstdling tot de heer Andriessen zijn wij er sterk voor, dat de bijdragen in de kosten van de verletbestrijding zoveel mogdijk verdwijnen. Op het ogenblik is er al 4 min. af, wat een aanmerkdijke bezuiniging is. Wij zijn er sterk voor, dat de Minister hiermee voortgaat Tenslotte wU ik graag weten, of er voldoende controle is geweest op de besteding van de bijdrage op de verletbestrijding en of de regding aantoonbaar tot kostprijsverlaging en derhsdve tot verlaging van de bouwkosten heeft gdeid.

Ook door de heer Aanfles werd beëindiging der overheidsbijdrage aan de verletbestrijding bepleit Hij had wel waardering voor wat er mee was berdkt maar vond fiet toch aan te bevelen, een ander systeem toe te passen, dat het doorwerken in de winter op zichzdf al inhoudt

De Minister merkte nog op, dat hij alle vertrouwen in het bestuur der Stichting had, dat deze in staat zal zijn om zijn eigen woorden, nl. , , Wij klaren dat na drie jaren zeLF', gestand te doen. Voorts wees hij er nog op, dat hij in deze ook gebonden is aan de afspraken met zijn ambtgenoot van Financiën.

De heer Van Dis (SGP): Mevrouw de Voorzitter! Ik geloof dat de Minister zich op een volkomen juist standpunt heeft gesteld door zich te beroepen op de getroffen overeenkomst. De Minister heeft echter één vraag, die ik gesteld heb, nog niet beantwoord, nl. of er voldoende controle is geweest op de besteding van de gelden voor de verletbestrijding.

Minister Bogaers: Mevrouw de Voorzitter! Op de eerste plaats bied ik de geachte afgevaardigde de heer Van Dis mijn excuus aan voor het feit dat ik vergeten heb te antwoorden op zijn vraag over de controla Ik kam de geachte afgevaardigde in de meest positieve zin de verzekering geven, dat die controle op goede wijze wordt uitgevoerd en dat wordt toegezien op de juiste besteding van de gelden.

LiberalisaHe woningbouw van de

Decentralisatie

De Minister had te kennen gegeven, dat hij voornemens is bij wijze van proefneming in bepaalde gebieden de woningbouw in 1967 vrij te geven. Dit voornemen werd door de ene spreker toegejuicht, maar vond bij de anderen. nl. van de kant van de PvdA en PSP, allesbehalve instemming.

De heer Van Dis (SGP): Mevrouw de Voorzitter! Wij zijn voor het zo spoedig mogelijk vrijgeven van de woningbouw, zodra de woningnood in bepaalde gebieden is opgelost en deze liberalisatie niet zal leiden tot overspanning van de arbeidsmarkt, tot verhoging van de bouwkosten en van de lonen en tot vermindering van de arbeidsproduktiviteit. Wat de decentralisatie betreft, achten wij het wenselijk, dat, aangezien het niet zelden voorkomt da, t gemeentelijke functionarissen optreden als commissaris, aandeelhouder of adviseur van bouwbedrijven, het goedkeuringsbdeid in handen blijft van de hoofdingenieurdirecteur van de volkshuisvesting in samenwerking met gedeputeerde staten en onder supervisie van het Ministerie van Volkshuisvesting.

Op de laatstgenoemde vraag ging de Minister eerst in, nadat hem hierover nogmaals was gevraagd en waarbij hem onder de aandacht was gebracht, dat door Kamerleden van andere partijen, nl. de heren Visser (WD) en Scheps (PvdA) over deze aangelegenheid al eens vragen waren gesteld. De Minister merkte echter op, dat het in deze de taak is van de colleges van B. en W. om bevoegdheden uit te oefenen en in latere instantie het college van Gedeputeerde Staten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 januari 1966

De Banier | 8 Pagina's

Openbare Vergadering der Vaste Commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 januari 1966

De Banier | 8 Pagina's